RB

Media  

RB 2518

Celldorado onthoudt consumenten van wezenlijke informatie

CBb 25 augustus 2015, RB 2518; ECLI:NL:CBB:2015:285 (ACM tegen Celldorado).
Hoger Beroep. Misleiding. Consumentenbescherming. Het CBb onderschrijft het oordeel van ACM dat de internet- en televisiecampagnes van sms-dienstaanbieder Artiq Mobile, handelend onder de naam Celldorado, misleidend zijn. In tegenstelling tot de rechtbank Rotterdam oordeelt het CBb dat de wijze waarop Celldorado zijn abonnementsdiensten op internet aanbood wel degelijk misleidend is, omdat moest worden gescrold om essentiële informatie over de aangeboden dienst te kunnen zien. Daar komt bij dat zulke uitingen op internet duidelijke informatie noodzakelijk is, aangezien de consument meestal vluchtig kennis neemt van de informatie op een beeldscherm, aldus het CBb. Ook de televisiereclames van Celldorado zijn volgens het CBb misleidend. Het CBb vernietigt wel een andere overtreding, namelijk het niet naleven van de gedragscode. Volgens het CBb is geen causaal verband aangetoond tussen het feit dat Celldorado de gedragscode niet naleefde en het besluit dat de consument neemt over een overeenkomst.

10.3. ACM heeft op dit punt volstaan met een verwijzing naar haar verweer in eerste aanleg. Daarin heeft zij gesteld dat [naam 1] bij het aanbieden van de sms-diensten tekort is geschoten in het zorgvuldig informeren van consumenten. ACM wijst er in dit verband op dat dit laatste een door de SMS-Gedragscode nagestreefd doel is. [naam 1] heeft onzorgvuldig gehandeld wat betreft de informatievoorziening over geschikte toestellen en benodigde instellingen en door de onjuiste vermelding van de kosten van de IQtest Facebook, waardoor zij niet heeft voldaan aan de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument wezenlijk is verstoord.

12.4. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of het naleven van door marktpartijen opgestelde gedragscodes zou moeten leiden tot het aannemen van verminderde verwijtbaarheid in het geval een marktpartij zich aan de gedragscode houdt, maar er wel een overtreding van de wettelijke bepaling wordt vastgesteld waaraan de gedragscode een nadere invulling geeft. Het College is van oordeel dat ACM zich in haar rol als toezichthouder niet bezig hoeft te houden met de inhoud van door marktpartijen opgestelde gedragscodes. ACM heeft, onder meer, tot taak toe te zien op de naleving van de voor deze marktpartijen geldende wettelijke normen. De regelgeving waarin deze normen zijn vervat en de gedragscodes staan inhoudelijk los van elkaar. De omstandigheid dat er gedragscodes zijn doet niet af aan de bevoegdheid van ACM om in geval van overtreding van de desbetreffende wettelijke normen, een boete op te leggen. Ook in een dergelijke situatie is de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bepalend. Van een verminderde verwijtbaarheid van de geconstateerde overtredingen in algemene zin om reden dat [naam 1] en [naam 2] zich wel in overeenstemming met de SMS-gedragscode zouden hebben gedragen - daargelaten of dit inderdaad het geval is - is naar het oordeel van het College geen sprake, aangezien uit het vorenstaande duidelijk is dat [naam 1] en [naam 2] zich in elk geval op meerdere en ook belangrijke andere onderdelen niet aan de SMS-gedragscode hebben gehouden. Gelet hierop ziet de College geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
RB 2517

Pastamachine blijkt geen Marcato maar AH eigen huismerk

Vzr. RCC 25 augustus 2015, RB 2517, dossiernr. 2015/00859 (Pastamachine merk Marcato, of toch huismerk)
Voorzitterstoewijzing. Elektronische apparaten. De uiting: Het betreft de aanbieding van een pastamachine in een folder van Albert Heijn. Deze machine wordt in de uiting omschreven als “AH Pastamachine”. Op de bijgaande afbeelding is een pastamachine te zien van het merk Marcato, type Atlas 150 wellness. In de uiting is voorts een deel van, blijkbaar, een verpakking te zien met daarop onder meer de woorden “Atlas 150 Wellness” en “Marcato”, alsmede een afbeelding van deze machine. De klacht: Klager stelt, kort samengevat, dat de actie geen betrekking blijkt te hebben op een pastamachine van het merk Marcato maar op een apparaat van het AH huismerk. Uit eigen ervaring weet klager dat er een groot verschil bestaat tussen beide machines. Bij het scannen van de barcode van het product via de AH Appie app krijgt men eveneens de Marcato machine te zien. Klager acht de uiting op grond van het voorgaande misleidend.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  In de uiting staat een relatief grote afbeelding van een pastamachine van het merk Marcato. Zowel het merk (Marcato) als het type (Atlas 150 wellness) komen daarbij prominent in beeld. Voorts bevat de uiting een afbeelding van de verpakking waarbij eveneens het genoemde merk en type duidelijk in beeld zijn. Niet in geschil is dat de gemiddelde consument op grond van deze informatie zal menen dat de aanbieding specifiek ziet op een pastamachine van bedoeld merk en type in plaats van een machine van het AH huismerk. Dat de omschrijving “AH Pastamachine” kennelijk bedoelt te verwijzen naar een machine van het AH huismerk, zal de gemiddelde consument ontgaan.

2)  Op grond van het voorgaande heeft adverteerder geen juiste informatie verstrekt over de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daarbij verwijst de voorzitter ook naar hetgeen in de Nederlandse Reclame Code onder de Algemene Aanbevelingen sub i is vermeld over de verplichting in een reclame-uiting het product af te beelden waarvoor wordt geadverteerd, aan welke verplichting in het onderhavige geval niet is voldaan. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument door het voorgaande ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3)  De voorzitter constateert dat adverteerder heeft aangevoerd dat zij passende maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Niet duidelijk is waaruit deze maatregelen bestaan. De voorzitter is van oordeel dat adverteerder deze maatregelen concreter had dienen te maken, nu niet duidelijk is hoe te verklaren valt dat in de uiting een product van een ander merk is afgebeeld (volgens klager een aanzienlijk beter product) en bovendien ook de verpakking van dat andere product is afgebeeld. Adverteerder heeft verder geen bereidheid getoond om klager alsnog de machine te leveren die in de advertentie is afgebeeld en waarop de aanbieding betrekking lijkt te hebben. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter geen gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, zodat adverteerder zal worden aanbevolen niet opnieuw op een dergelijke wijze reclame te maken. Adverteerder zal zich derhalve ervan dienen te vergewissen dat zij in de toekomst niet opnieuw merkartikelen afbeeldt waarop de uiting geen betrekking heeft.

De beslissing van de voorzitter:
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2516

Billboard van webcamsex.nl met Kelly van der Veer is toegestaan

RCC 18 augustus 2015, RB 2516, dossiernr. 2015/00806 2015/00806/A (Billboard van webcamsex.nl met Kelly van der Veer is toegestaan)
De uiting: Het betreft het (onder meer) op een reclamemast naast de snelweg A4 geplaatste billboard, waarop Kelly van der Veer in gehurkte houding is afgebeeld. Zij is gekleed in lingerie en houdt een vlaggenstok in haar hand met daaraan een ‘regenboogvlag’. Naast haar afbeelding staat, als het ware handgeschreven: “Proud! xxx Kelly”. Onderop, over de hele breedte van de uiting, staat in grote letters, die dezelfde kleur hebben als de vlag: “webcamsex.nl”. De klacht: Webcamsex is een privé aangelegenheid waarmee kinderen die in een auto langsrijden niet geconfronteerd hoeven te worden, aldus klager. Op een pc kan dit geblokkeerd worden, maar de reclame is overdreven groot aanwezig.

Het oordeel van de Commissie:1. Zoals de Commissie ook in haar uitspraak van 6 mei 2015 in dossier 2015/00507 heeft overwogen, geldt als uitgangspunt dat het adverteerder in beginsel toegestaan is de door haar geëxploiteerde website webcamsex.nl aan te prijzen. Daaraan doet niet af dat tegen deze dienst bij velen die door reclame ermee worden geconfronteerd morele of andere bezwaren kunnen bestaan. De Commissie beoordeelt niet de bestaande dienst op zich, maar toetst of de wijze waarop daarvoor reclame wordt gemaakt in overeenstemming is met de bepalingen van de NRC. Daarbij kan (de aard van) de aangeprezen dienst wel een rol spelen. 2. De Commissie vat de bezwaren van klager tegen de reclame-uiting aldus op dat hij het billboard in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 NRC. Bij de toetsing van een reclame-uiting aan criteria als de goede smaak en/of het fatsoen stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van die criteria. De Commissie beoordeelt of de uiting naar de huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Hierbij wordt mede rekening gehouden met de wijze waarop de uiting is geopenbaard en het effect dat de uiting daardoor op het publiek heeft. Bij een uiting die op zodanige wijze wordt gepubliceerd dat het publiek zich niet aan confrontatie daarmee kan onttrekken, zijn de grenzen van wat toelaatbaar kan worden geacht eerder overschreden dan bij uitingen die op een andere wijze worden gepubliceerd. Met inachtneming van voornoemde uitgangspunten overweegt de Commissie als volgt. 3. De onderhavige uiting betreft onmiskenbaar reclame voor de erotische dienst webcamsex.nl. Dat de uiting door afbeelding en kleurstelling aanhaakt bij de Gay Pride maakt dit niet anders. Indien en voor zover de gemiddelde consument de verwijzing naar de Gay Pride al begrijpt, zal hij de aanprijzing van de website webcamsex.nl niet opvatten als ondergeschikt aan de grotere (maatschappelijke en politieke) uiting van respect en tolerantie, zoals adverteerder stelt. 4. Adverteerder heeft ervoor gekozen haar dienst aan te prijzen op een naast de snelweg A4 geplaatst billboard van zeer groot formaat. Aldus wordt op een opvallende wijze en op een plaats waar een algemeen publiek onverhoeds en onontkoombaar met de uiting wordt geconfronteerd, reclame gemaakt voor een erotische dienst. Dit betekent dat adverteerder in haar reclame-uiting de nodige terughoudendheid in acht dient te nemen om niet de grenzen te overschrijden van wat in het kader van de goede smaak en het fatsoen naar huidige maatschappelijke opvattingen bij de aanprijzing van een erotische dienst toelaatbaar is. Naar het oordeel van de Commissie is in het onderhavige geval voldoende terughoudendheid betracht. De uiting toont het afgebeelde model niet bloot en/of in een seksueel uitdagende pose en suggereert geen seksuele handelingen. Evenmin roept de uiting - zoals het College oordeelde in eerdergenoemd dossier 2015/00507 - op zeer directe wijze op tot het plegen van seksuele handelingen. De tegen het billboard gerichte klacht wordt daarom afgewezen. 5. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing: De Commissie wijst de klacht af.
RB 2515

Een gratis product betekent géén verzend-of verwerkingskosten

RCC 18 augustus 2015, RB 2515, dossiernr. 2015/00798 (Een gratis product betekent géén verzend-of verwerkingskosten)
Aanbeveling. Digitale marketing communicatie. De uiting: Het betreft een uiting op de website van adverteerder www.groupactie.nl, voor zover hierop staat: Deal, Prijs, Verzendkosten, Aantal, Subtotaal
Gratis key finder wit 1x € 4,95 1 € 0,00 Compacte messenslijper 1x € 5,951 € 0,00
Subtotaal  € 0,00 Verzending en verwerking (Verzending-Groupactie)  € 10.90 BTW € 1,89 Te Betalen €10,90 De klacht: In de uiting worden ‘gratis’ producten aangeboden, maar adverteerder brengt vervolgens wel verzend- en verwerkingskosten in rekening. Volgens klager is het in rekening brengen van verwerkingskosten verboden bij een ‘gratis’ actie.

Het oordeel van de Commissie: Krachtens artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en punt 19 van de bij dit artikel behorende Bijlage 1 is het onder alle omstandigheden misleidend om in een reclame een product als ‘gratis’ te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel te laten bezorgen. Deze bepaling betekent – zo blijkt uit de Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van de Europese richtlijn (2005/29/EG) betreffende oneerlijke handelspraktijken met betrekking tot het begrip ‘gratis’ (paragraaf 3.4.3) – dat een aanbod alleen als ‘gratis’ mag worden omschreven als de consument niet meer betaalt dan a) de minimale onvermijdelijke kosten van het reageren op het aanbod, b) de werkelijke vervoers- of verzendkosten en c) de (incidentele) reiskosten om het product op te halen. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor verpakking, behandeling of administratie. De Commissie is van oordeel dat de onderhavige reclame-uiting niet voldoet aan voornoemde bepaling. In de uiting staat dat bij bestelling van de als ‘gratis’ omschreven key finder/compacte messenslijper een bedrag van € 10,90 in rekening wordt gebracht wegens verzending en verwerking (verzending-Groupactie). Nu adverteerder – naast de verzendkosten – kennelijk ook verwerkingskosten in rekening brengt, is in de uiting sprake van een onjuist gebruik van de aanduiding ‘gratis’ en is de uiting misleidend en daarmee oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing: De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2514

Noot onder HvJ EU 16 april 2015 Nemzeti/UPC

Noot onder HvJ EU 16 april 2015, ECLI:EU:C:2015:225 (Nemzeti/UPC).
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts. 1. In deze zaak zijn de volgende twee prejudiciële vragen aan het HvJ EU voorgelegd: (i) indien een handelspraktijk voldoet aan alle in art. 6 lid 1 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, moet dan nog nagegaan worden of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van art. 5 lid 2 onder a Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, om de praktijk als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van art. 5 lid 1 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken te kunnen aanmerken (r.o. 61); en (ii) kan de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan één consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden aangemerkt als een misleidende handelspraktijk in de zin van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking (r.o. 31).

2. Over de eerste vraag kan ik kort zijn: die vraag is in HvJ EU 19 september 2013, ECLI:EU:C:2013:574 (CHS Tour Services) immers al ontkennend beantwoord.1 Het HvJ EU volstaat derhalve met een herhaling van die beslissing (r.o. 61-63).

3. De tweede vraag wordt in het onderhavige arrest door het HvJ EU met een volmondig ja beantwoord. Dat antwoord kan gezien de ruime werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet als een heel erg grote verassing worden aangemerkt. Sterker nog, Verkade had dit al verdedigd.2  Ik kan mij in deze beslissing van het HvJ EU dan ook goed vinden en meen dat het Hof terecht afstand neemt van zijn A-G (ECLI:EU:C:2014:2323), die het HvJ EU in overweging had gegeven om de vraag ontkennend te beantwoorden.

4. De A-G heeft twee redenen genoemd waarom de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich niet uitstrekt tot gedragingen van een handelaar die uitsluitend gericht zijn tegen één consument. De eerste reden is gelegen in de term ‘praktijk’. Volgens de A-G ligt in die term een inherente beperking besloten: het gedrag van de handelaar moet een praktijk vormen. Daar is volgens de A-G alleen sprake van indien aan ten minste één van de volgende twee voorwaarden is voldaan: i) de gedraging is gericht tegen een onbepaalde groep consumenten; ii) de gedraging doet zich bij herhaling voor jegens meer dan één consument.

5. De tweede reden waarom de tweede prejudiciële vraag volgens de A-G ontkennend beantwoord dient te worden is wat ik maar even het ‘overkillargument’ noem. Indien de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zou worden uitgebreid tot op zichzelf staande gevallen zou dit volgens de A-G in de praktijk tot gevolg hebben: “dat een handelaar voor elke contractbreuk een publiekrechtelijke sanctie (in de vorm van een boete) zou kunnen worden opgelegd, en wel bovenop mogelijke contractuele verhaalmiddelen waarover de individuele consument beschikt. Met andere woorden, overeenkomstig de redenering van de partijen die opmerkingen van die strekking hebben ingediend, zou elke contractuele onrechtmatigheid automatisch tot publiekrechtelijke sancties leiden.”

6. Beide argumenten worden door het HvJ EU op overtuigende wijze verworpen. Het zal niet verbazen dat het HvJ EU begint om in herinnering te brengen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken ertoe strekt een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (r.o. 32) en dat deze richtlijn zich onderscheidt door een bijzonder ruime materiële werkingssfeer (r.o. 34-35).3  Volgens het Hof komt dat erop neer dat (r.o. 42): “De definities van de artikelen 2, onder c) en d), 3, lid 1, en 6, lid 1, van de richtlijn oneerlijk handelspraktijken noch de richtlijn als zodanig [aanwijzingen bevatten] dat de handeling of omissie aan de zijde van de handelaar herhaaldelijk moet plaatsvinden of meer dan één consument moet betreffen.”

7. Sterker nog: “44 Daarenboven zou het betoog van UPC dat een eenmalige gedraging van een handelaar, die slechts één consument betrof, niet kan worden aangemerkt als 'praktijk' in de zin van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken tot aanzienlijke nadelen kunnen leiden. 45 In de eerste plaats zijn in die richtlijn, wat de frequentie of het aantal getroffen consumenten betreft, geen drempelwaarden opgenomen bij overschrijding waarvan een handeling of omissie binnen het bereik van de richtlijn behoort te vallen, zodat de door UPC voorgestane stelling strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. 46 In de tweede plaats zou in dat geval de consument moeten aantonen dat andere particulieren in hun belangen zijn geschaad door dezelfde aanbieder, ook al is dat bewijs in de praktijk heel moeilijk te leveren.”

8. Uit het vervolg van het arrest leren wij voorts dat:
− de omstandigheid dat een gedraging (als die in het hoofdgeding) beweerdelijk niet opzettelijk was, ook geheel irrelevant is (r.o. 47-49);
− de omstandigheid dat de aan de consument in rekening gebrachte extra kosten verwaarloosbaar zijn verder ook niet van belang is (r.o. 50-53); en
− de omstandigheid dat de consument in het onderhavige geval zelf de juiste informatie kon verkrijgen, ook irrelevant is (r.o. 54).

9. Gezien het doel en de strekking van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zijn dit in mijn ogen hele begrijpelijke overwegingen van het Hof. Het eerste argument van de A-G wordt door het HvJ EU dan ook terecht verworpen.

10. Het tweede argument van de A-G, het ‘overkillargument’, wordt eveneens door het HvJ EU verworpen (r.o. 56-59). Ook dat vind ik terecht. Uit de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken volgt slechts dat oneerlijke handelspraktijken verboden zijn. De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken laat de lidstaten een beoordelingsmarge bij de keuze van de nationale maatregelen om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. Hieruit volgt − aldus het Hof − dat:
“58 (...) de lidstaten een geschikt sanctiesysteem moeten opzetten voor handelaars die gebruikmaken van oneerlijke handelspraktijken, en ervoor moeten zorgen dat de sancties met name voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij kan dan terdege rekening worden gehouden met factoren zoals de frequentie van de verweten praktijk, de vraag of opzet aanwezig is en de omvang van de door de consument geleden schade. 59 In de onderhavige zaak staat het aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak, te beoordelen of de gevolgen die volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken voortvloeien uit het verbod op de door de handelaar in casu gebruikte misleidende handelspraktijk, in overeenstemming zijn met de eisen van die richtlijn en in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel.”

11. Met andere woorden: op papier bestaat wellicht het gevaar van overkill, maar dat zal in de praktijk niet zo'n vaart lopen omdat de lidstaten gezien het evenredigheidsbeginsel een uitgebalanceerd sanctiesysteem in het leven moeten roepen, en de nationale rechters bij het opleggen van sancties ‘ook nog eens’ met dat evenredigheidsbeginsel rekening dienen te houden. De praktijk in Nederland lijkt te bevestigen dat het met de ‘overkill aan sancties’ reuze meevalt en dit argument dus terecht onvoldoende gewicht in de schaal legt om te oordelen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich niet uitstrekt tot gedragingen van een handelaar die uitsluitend gericht zijn op één consument.

12. In zijn commentaar onder het onderhavige arrest heeft Jansen nog op een aardig punt gewezen.4  Art. 6:193j lid 3 BW bepaalt namelijk dat een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar is. Hij vraagt zich nu af of dit ook betekent dat − indien de onderhavige Hongaarse casus in Nederland zou spelen − de consument zijn overeenkomst bij de nieuwe provider kan vernietigen, zodra blijkt dat de vorige provider zich aan een oneerlijke handelspraktijk schuldig heeft gemaakt. Naar de letter van de wet lijkt het antwoord bevestigend te moeten luiden. Maar zoals Jansen terecht opmerkt zou dat heel onbillijk zijn. Sterker nog: dat zou onaanvaardbaar zijn. Ik ben het dan ook met hem eens dat art. 6:193j lid 3 BW als volgt gelezen moet worden: “Een overeenkomst met de handelaar die als gevolg van een door hem gepleegde oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is vernietigbaar.”

13. Tot slot nog dit. In het algemeen gedeelte van de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels uit de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken opgenomen. Men dient zich echter goed te realiseren dat op grond van de NRC niet met succes geageerd kan worden tegen een-op-een-uitingen. Dat komt omdat art. 1 van de NRC onder reclame verstaat: iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door een adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze, al dan niet met behulp van derden. In de toelichting op dit artikel lezen wij dat het vereiste van systematische aanprijzing ertoe dient om te vermijden dat alle zogenaamde een-op-een-uitingen zoals bijvoorbeeld individuele verkoopgesprekken onder de definitie van reclame vallen. Hoewel ik niet over een glazen bol beschik, denk ik dat de NRC naar aanleiding van het onderhavige arrest op dit punt niet zal worden aangepast.

1. Op het moment dat de verwijzende rechter zijn prejudiciële vragen stelde (14 mei 2013) was het CHS Tour Services-arrest van het HvJ EU nog niet gewezen.
2. Zie Verkade, Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten (Mon. BW 49a Kluwer 2009), nr. 21 en Verkade, Misleidende (B2B)reclame en vergelijkende reclame (Mon. BW 49b Kluwer 2011), nr. 23.
3. Zie in dit verband ook r.o. 52-53.
4. https://dirkzwagerieit.nl/2015/05/06/een-enkele-onjuiste-mededeling-aan-consument-tijdens-looptijd-contract-al-oneerlijke-handelspraktijk/.


Bijdrage is onlangs ook verschenen in IER; IER2015/33, p. 230-238.

RB 2512

Rapport geslaagdenpercentage rijschool onrechtmatig

Hof 's-Gravenhage 8 maart 1990, RB 2512; ECLI:NL:GHSGR:1990:AJ5848 (eisers tegen de Staat der Nederlanden en Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)
Rapport geslaagdenpercentage. Reclamerecht. De Staat en het CBR geven een gids uit, gebaseerd op het geslaagdenpercentage. Gezien de inhoud van de aan het hof overgelegde rapportage concludeert het hof dat de beoogde doeleinden door de publicatie niet/nauwelijks zullen worden gediend en dat de gids het publiek slechts een beperkt inzicht zal geven in de kwaliteit van een rijschool. Overheid handelt door publicatie van de gids in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve onrechtmatig.

Beoordeling van het Hoger Beroep:
14. Gezien de inhoud van voormelde rapportage, moet voorshands worden geconcludeerd dat de beoogde doeleinden door de publicatie niet dan wel nauwelijks zullen worden gediend en dat de gids het publiek slechts een zeer beperkt inzicht zal geven in de kwaliteit van een rijschool.
15. Daarnaast is, mede gezien de eerdergenoemde brieven, aannemelijk dat het feit dat op het slaagpercentage niet de statistisch gebruikelijke correctie is toegepast, terwijl zulks zeer wel mogelijk was geweest, tot gevolg heeft, dat onder de niet in de gids opgenomen rijscholen zich rijscholen zullen bevinden die kwalitatief niet onderdoen voor net wèl in de gids opgenomen rijscholen.
16. Dat de niet in de gids opgenomen rijscholen door een en ander schade lijden, behoeft nauwelijks betoog nu immers mensen die een rijschool zoeken, dus aspirant—rijschoolleerlingen, de in hun omgeving bestaande rijscholen uit zichzelf niet zullen kennen en daartoe de gids zullen raadplegen, zeker als deze gids — zoals hierna nog zal worden toegelicht — ogenschijnlijk alleen de goede rijscholen vermeldt en het zegel van de overheid draagt. Bij de rijscholen die door het niet toepassen van de statistisch gebruikelijke correctie, hierboven bedoeld, thans of in de toekomst net niet in de gids zijn of zullen worden vermeld — het hof denkt hier in het bijzonder aan de rijscholen van de appellanten sub 4 en 5 — zal dit extra pijnlijk treffen.
17. De omstandigheid dat in de inleiding van de gids erop wordt gewezen dat het geslaagdenpercentage niet uitsluitend bepalend is voor de kwaliteit van de geboden rijopleiding en het niet vermeld staan van een rij school in de gids “dus niet automatisch betekent dat deze slecht zou zijn”, terwijl daarin tevens een aantal aanvullende kwaliteitsaspecten wordt opgenoemd, doet aan het vorenoverwogene niet af.
20. Het hof is derhalve op grond van al het vorenoverwogene voorshands van oordeel dat de Minister en het in opdracht van de Minister handelende CBR door op basis van een criterium, dat op zich reeds aanvechtbaar is en nauwelijks relevant voor de beoogde doeleinden, op onterechte gronden een deel van de groep rijschoolhouders bij de publicatie uit te schakelen, onzorgvuldig en in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur hebben gehandeld, zodat de publicatie van deze gids onrechtmatig is.

RB 2511

GSK geeft geen onjuiste mededeling over tanderosie

RCC 21 juli 2015, RB 2511, dossiernr. 2015/00661 (Tandglazuur dat beschadigd is kan niet meer worden hersteld)
Afwijzing. Persoonlijke verzorging. De uiting: Het betreft een televisiecommercial waarin Sensodyne Proglasur tandpasta wordt aangeprezen. In de commercial zegt de “Customer & Shopper Marketing Manager” van GSK het volgende: “Wat wij vandaag de dag eten en drinken, energiedrankjes, vruchtensappen en fruit, dat is alles wat je tandglazuur kan aantasten. Tandglazuur dat eenmaal beschadigd is, kan gewoon helaas niet meer hersteld worden. De tandarts kan je adviseren om Proglasur te gebruiken, want Proglasur helpt tegen tanderosie. Tegen tanderosie moet je preventief al maatregelen nemen.” In beeld verschijnt vervolgens de tekst: “Proglasur helpt beschermen tegen de gevolgen van tanderosie.” De klacht: De mededeling in de reclame dat glazuur nooit meer aangroeit, is niet juist. Sommige tandpasta’s stellen dat ze helpen je glazuur aan te laten groeien. En twee familieleden van klager hebben ervaren dat glazuur wel is teruggekomen.

Het oordeel van de Commissie:
De Commissie vat de klacht aldus op dat klager de televisiecommercial misleidend vindt omdat hierin – volgens klager ten onrechte – wordt gesteld dat eenmaal beschadigd tandglazuur niet meer hersteld kan worden. Deze klacht kan naar het oordeel van de Commissie niet slagen. Adverteerder heeft voldoende onderbouwd dat door tanderosie beschadigd tandglazuur niet meer herstelt. De Commissie ziet hierbij met name op de stelling van prof. Van Loveren in zijn e-mail van 2 juli 2015 dat na het doorbreken van de tand geen glazuur meer gevormd kan worden, en voorts op het artikel “The Role of Erosion, Abrasion and Attrition in Tooth Wear”, waarin met betrekking tot erosie van tandglazuur gesproken wordt van “irreversible loss of surface tissue”. Gelet op het voorgaande wordt naar het oordeel van de Commissie in de televisiecommercial, waarin Proglasur wordt aangeprezen als middel dat helpt tegen tanderosie, geen onjuiste informatie wordt verstrekt over de mogelijkheid van herstel van door erosie beschadigd tandglazuur. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
RB 2510

Eigen keuze van de consument om te reageren op de sms-dienst van AstroTV

Vzr. RCC 7 augustus 2015, RB 2510, dossiernr. 2015/00785 (Eigen keuze consument om te reageren op sms-dienst AstroTV)
Voorzittersafwijzing. SMS/Internet diensten. De uiting: Het betreft een uitzending van AstroTV waarin kijkers worden opgeroepen een sms te zenden naar een daarbij genoemd nummer in het kader van een eenmalige sms-dienst. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat in de uitzending wordt geadverteerd met een sms dienst waarbij wordt gezegd dat de paragnosten van verweerder via sms de energie van de afzender ontvangen en dan een blik in de toekomst van de afzender kunnen werpen. Volgens klager hebben veel mensen niet het vermogen fictie van realiteit te onderscheiden waardoor zij gebruik maken van de bewuste dienst. Volgens klager is sprake van een vorm van oplichting waar nietsvermoedende consumenten intrappen.

Het oordeel van de voorzitter: De voorzitter constateert dat klager bezwaar maakt tegen een uiting in de vorm van een oproep om een sms te zenden in het kader van een eenmalige betaalde sms-dienst op het gebied van de astrologie. De voorzitter begrijpt dat deze uiting is uitgezonden tijdens het televisieprogramma AstroTV, kennelijk een programma specifiek bedoeld voor degenen die geïnteresseerd zijn in astrologie. De voorzitter oordeelt dat het de eigen keuze van de consument is of hij in het onderwerp van de uitzending is geïnteresseerd en welke waarde hij daaraan toekent. De uiting is specifiek gericht op kijkers van het televisieprogramma en sluit aan bij hun interesse en overtuiging met betrekking tot de waarde van astrologie. Dat anderen die overtuiging niet delen, brengt niet mee dat de uiting misleidend dient te worden geacht. Degenen die geen waarde hechten aan astrologie, zullen immers de uiting niet zien en ook overigens niet tot een transactie worden bewogen met betrekking tot het verzenden van een sms in het kader van de aangeprezen dienst. Om die reden kan de klacht niet slagen.
RB 2509

Geen verplichting voor studenten tot inschrijving huisarts studentenstad

Vzr. RCC 11 augustus 2015, RB 2509, dossiernr. 2015/00796 (Geen verplichting voor studenten tot inschrijving huisarts studentenstad)
Voorzitterstoewijzing. Misleiding reclamefolder. De uiting: Het betreft de reclamefolder waarvan de aanhef luidt “Huisarts in je studentenstad is verplicht”. De klacht: De mededeling “Huisarts in je studentenstad is verplicht!” is in strijd met de waarheid en daardoor misleidend. Met deze zinsnede tracht verweerder druk op klaagster uit te oefenen teneinde haar ertoe te bewegen om zich bij adverteerder in te schrijven. Bovendien is de uiting bij klaagster bezorgd ondanks het feit dat op klaagster brievenbus een NEE/NEE-sticker was aangebracht.

Het oordeel van de voorzitter:
1. Verweerder heeft niet aangetoond dat er een verplichting bestaat voor studenten om zich in te schrijven bij een huisarts in de stad waar men studeert. Dat, naar verweerder stelt, onder omstandigheden een passantentarief in rekening gebracht kan worden dat niet door zorgverzekeraars zou worden vergoed, betekent niet dat er sprake is van een verplichting zoals gesteld is in de reclame-uiting. In zoverre is de uiting onjuist en daardoor misleidend. Blijkens het voorgaande is in de uiting onjuiste informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. 2. Voorts is niet weersproken dat de uiting is gedeponeerd in de van een NEE/NEE-sticker voorziene brievenbus van klaagster. Gelet hierop is het bepaalde in artikel 3.1 van de Code Verspreiding Ongeadresseerd Reclamedrukwerk (Code VOR) overtreden, ingevolge welk artikel afzenders en verspreiders ieder voor zich en in gezamenlijk overleg alle maatregelen en voorzieningen dienen te treffen die noodzakelijk zijn teneinde de respectering van de in bijlage 1 bij de Code VOR vermelde stickers te bereiken. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing van de voorzitter:
Op grond van het hierboven onder 1 overwogene acht de voorzitter de uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC en beveelt hij verweerder aan voortaan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Op grond van het onder 2 overwogene is gehandeld in strijd met artikel 3.1 Code VOR. De voorzitter beveelt verweerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2508

Betekenis van het woord treinkaartje: betalingsbewijs én vervoersbewijs

Vzr. RCC 11 augustus 2015, RB 2508, dossiernr. 2015/00792 (Betekenis woord treinkaartje)
Voorzitterstoewijzing. Misleiding treinkaartjes. De uiting: Het betreft een in een envelop verspreide reclame-uiting met de tekst “Alstublieft Drie gratis treinkaartjes” Daarbij zitten twee “Overgang 2-1 dagkaart”-en en één “Meereiskaart voor 2 dagen”. De klacht: In eerste instantie denk je dat je drie gratis treinkaartjes hebt gekregen, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Je moet over een geldig 2e klas vervoersbewijs beschikken om de kaartjes te kunnen gebruiken.

De beslissing van de voorzitter:
De klacht betreft de vraag wat de gemiddelde consument pleegt te verstaan onder het woord “treinkaartje”. Naar het oordeel van de voorzitter zal deze consument bij het lezen van de tekst “Alstublieft. Drie gratis treinkaartjes” in de veronderstelling verkeren dat hij drie kaartjes krijgt, die kunnen gelden als betalingsbewijs dan wel vervoersbewijs voor een reis per trein. De voorzitter weet zich daarin gesteund door de betekenis die het woord “treinkaartje’’ onder meer volgens Van Dale’s woordenboek der Nederlandse Taal en Wikipedia heeft. Nu de kaartjes alleen zijn te gebruiken in combinatie met een geldig vervoersbewijs acht de voorzitter de gewraakte mededeling misleidend. Dat elders op en in de uiting verwezen wordt naar van toepassing zijnde beperkende voorwaarden, leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens het voorgaande is in de uiting voor de gemiddelde consument onjuiste informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing van de voorzitter:
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code en beveelt hij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.