RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

RB 2598

Zelfzorgproducten Tegenpijn.nl door presentatie aan te merken als geneesmiddelen

RCC 26 november 2015, RB 2598; Dossiernr: 2015/00999 (Tegenpijn.nl)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een uiting op www.tegenpijn.nl. Daarin staat onder de aanhef:
“Tegenpijn.nl
Zelfzorgproducten voor spieren, huid en haar!” onder meer: “TEGENPIJN.NL. Uw webshop voor Zelfzorgproducten.

Tegenpijn.nl is een webwinkel gespecialiseerd in natuurlijke (zelfzorg) gezondheidsproducten uit Indonesië, Thailand, Finland. Denk aan vastzittende spieren, van nek of rug, (sport)blessures. Veel producten zijn op natuurlijke basis, zodat deze ook bij kinderen kunnen worden gebruikt.

Ons assortiment wordt regelmatig aangevuld met nieuwe producten.
* Zoekt u een product? Voer bij Zoeken het merk in en klik op Zoeken, u krijgt dan alle producten van dit merk onder elkaar.
* Voer bij zoeken bijv. migraine in, u ziet dan vervolgens alle producten op rij”.

Klacht: Klager maakt bezwaar tegen de urlnaam van Tegenpijn.nl, namelijk www.tegenpijn.nl.
Op www.tegenpijn.nl verkoopt Tegenpijn.nl voornamelijk gezondheidsproducten. Klager acht de naam www.tegenpijn.nl in strijd met artikel 84 van de Geneesmiddelenwet. Verder acht klager de uiting misleidend ten aanzien van de aard en de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder a respectievelijk b van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Klager licht zijn bezwaar als volgt toe. De naam van de website www.tegenpijn.nl. is reclame. Deze naam heeft immers als doel de verkoop van de producten op de betreffende site te bevorderen. Bovendien moet de naam worden beschouwd als een mededeling, gericht tot de potentiële consument, waarmee aan deze kenbaar wordt gemaakt dat hij onder die naam een website betreffende deze producten zal vinden.

De naam www.tegenpijn.nl is een medische claim. Voor gezondheidsproducten mogen geen medische claims worden gebruikt. Door onder een url www.tegenpijn.nl producten aan te bieden “die niet tegen pijn zijn”, handelt Tegenpijn.nl in strijd met artikel 84 van de Geneesmiddelenwet. Op grond van deze bepaling is reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning is verleend verboden.

Verder zal de consument bij een url www.tegenpijn.nl denken dat hij producten tegen pijn zal aantreffen. Dit is misleidend.

Commissie:

De Commissie stelt voorop dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de urlnaam www.tegenpijn.nl op zichzelf. Over deze naam, die op zichzelf genomen nog geen aanprijzing van een goed, dienst of denkbeeld is, kan zij zich uitsluitend uitlaten voor zover die wordt gebruikt in een reclame-uiting. Klager heeft bij de klacht een afdruk van één pagina van de website www.tegenpijn.nl overgelegd. Deze webpagina houdt een openbare aanprijzing in van de producten van de webshop Tegenpijn.nl en is om die reden reclame als bedoeld in artikel 1 NRC.

In deze reclame-uiting staat onder de aanhef:

“Tegenpijn.nl

 Zelfzorgproducten voor spieren,

 huid en haar!” onder meer:
“TEGENPIJN.NL. Uw webshop voor Zelfzorgproducten.

Tegenpijn.nl is een webwinkel gespecialiseerd in natuurlijke (zelfzorg) gezondheidsproducten uit Indonesië, Thailand, Finland. Denk aan vastzittende spieren, van nek of rug, (sport)blessures. Veel producten zijn op natuurlijke basis, zodat deze ook bij kinderen kunnen worden gebruikt.

Ons assortiment wordt regelmatig aangevuld met nieuwe producten.

* Zoekt u een product? Voer bij Zoeken het merk in en klik op Zoeken, u krijgt dan alle producten van dit merk onder elkaar.
* Voer bij zoeken bijv. migraine in, u ziet dan vervolgens alle producten op rij”.

Uit bovenstaande informatie zal de consument opmaken dat via de website www.tegenpijn.nl zelfzorgproducten voor in elk geval spieren, huid en haar worden aangeboden. Door de vermelding www.tegenpijn.nl in de bestreden uiting worden deze zelfzorgproducten gepresenteerd als geschikt voor het genezen of voorkomen van pijn bij de mens als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b 1 van de Geneesmiddelenwet en om die reden is er sprake van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b 1 Geneesmiddelenwet. Adverteerder heeft niet weersproken dat voor de op de site aangeboden producten geen handelsvergunning in de zin van artikel 84 Geneesmiddelenwet is verleend. Gelet hierop acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 84 Geneesmiddelenwet en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

Bij verweer heeft adverteerder meegedeeld dat bij elk zelfzorgproduct op de productpagina staat dat het een zelfzorgproduct betreft en geen geneesmiddel. Verder heeft adverteerder meegedeeld dat via een link wordt gewezen op een pagina waarop onderscheid wordt gemaakt tussen zelfzorgproducten en geneesmiddelen. Dit verweer kan niet slagen en maakt het oordeel van de Commissie niet anders. Zoals klager ook bij repliek heeft meegedeeld, kunnen geneesmiddelen ook zelfzorgmiddelen zijn, zoals bijvoorbeeld paracetamol. 

Nu de uiting reeds om bovengenoemde reden in strijd is met de NRC, komt de Commissie niet toe aan beoordeling van de vraag of de uiting misleidend is.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2582

Banner in bestelbevestiging niet zonder meer toegestaan

RCC 9 november 2015, RB 2582; Dossiernr: 2015/01048 (Bol.com)
Aanbeveling. Online shopping. Direct Marketing. Uiting: Het betreft de volgende door bol.com aan klager verzonden e-mailberichten:
a. bevestiging van 18 september 2015 van de door klager geplaatste bestelling
b. mededeling van 22 september 2015 dat klagers bestelling wordt verzonden.

Klacht: In de bestelbevestiging maakt bol.com reclame voor haar kinderkleding door middel van de banner met de tekst “Nieuw bij bol.com. De hipste mode voor (b)engeltjes”. Klager heeft bij bol.com niet eerder kinderkleding afgenomen. Hij heeft ook bekend gemaakt geen reclame te willen ontvangen.

 

In de e-mail waarin bol.com meedeelt dat de bestelling wordt verzonden zijn links opgenomen naar diverse andere producten van bol.com, te weten “Boeken, Muziek, DVD, Games, Speelgoed, Baby, Wonen, Koken & tafelen, Mooi & gezond, Sieraden & Horloges, Sport & Vrije tijd, Elektronica, Computer, Tuin, Klussen, Dier, Fotoservice”.

Commissie:

1. Klager maakt bezwaar tegen de toezending door bol.com van de hiervoor met a en b aangeduide e-mailberichten, omdat deze e-mails volgens klager reclame bevatten terwijl hij heeft meegedeeld dat hij geen reclame wenst te ontvangen. De Commissie gaat ervan uit dat klager bedoelt te zeggen dat bol.com heeft gehandeld in strijd met de Code reclame via e-mail 2012 (hierna: Code e-mail). Uit het verweer begrijpt de Commissie dat bol.com de klacht ook in deze zin heeft opgevat.

2. In haar uitspraak van 31 augustus 2015 (dossier 2015/00836) heeft de Commissie onder meer geoordeeld dat de toen aan de orde zijnde bestel- en verzendbevestigingen die bol.com aan klager had gezonden niet als reclame in de zin van artikel 1 NRC konden worden beschouwd, nu in die e-mails feitelijke informatie werd verstrekt over de status van klagers bestelling en de uitingen geen aanprijzend of wervend karakter hadden. Anders dan bol.com stelt, kan deze uitspraak niet zonder meer van toepassing worden verklaard op de uitingen waarop de onderhavige klacht betrekking heeft. In de eerder beoordeelde bestelbevestiging was niet de banner voor peuterkleding opgenomen waarover klager zich thans beklaagt. Voorts had klager in de voorgaande zaak niet specifiek bezwaar gemaakt tegen de in de verzendbevestiging opgenomen links naar het productassortiment van bol.com. De Commissie begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat door de aanwezigheid van de banner voor peuterkleding in de bestelbevestiging en de links naar het productassortiment in de verzendbevestiging hem ongeoorloofde reclame per e-mail toegezonden is.

3. Met betrekking tot de verschillende uitingen oordeelt de Commissie als volgt.

De door bol.com aan klager gezonden e-mail van 18 september 2015 (uiting a) bestaat voor het grootste deel uit een bevestiging van de door klager geplaatste bestelling en informatie over het recht op en de mogelijkheid tot herroeping. In zoverre heeft deze e-mail geen wervend karakter en is deze niet aan te merken als reclame in de zin van artikel 1 NRC. Dit oordeel geldt niet voor de in de e-mail opgenomen banner met daarin, naast de afbeelding van enkele peuterkleertjes, de tekst “Nieuw bij bol.com. De hipste mode voor (b)engeltjes”. Deze banner bevat een specifieke aanprijzing van een nieuwe productcategorie waarop bol.com uitdrukkelijk de aandacht wil vestigen. De banner heeft een duidelijk wervend en aanprijzend karakter en gaat daarmee het kader van feitelijke informatie over de status van klagers bestelling te buiten.

4. Door het opnemen van de banner in de bestelbevestiging is sprake van toezending van (ongevraagde) reclame per e-mail aan klager. In artikel 1.3 sub a van de Code e-mail is bepaald - kort samengevat - dat reclame via e-mail in beginsel is toegestaan als de geadresseerde daartoe vooraf toestemming heeft verleend dan wel diens e-mailadres door de bestandseigenaar wordt gebruikt voor het aanbieden van eigen gelijksoortige producten of diensten en de geadresseerde geen gebruik heeft gemaakt van het recht van verzet. Klager heeft onweersproken gesteld aan bol.com te hebben meegedeeld geen reclame van haar te willen ontvangen. Gelet hierop heeft bol.com met het toezenden aan klager van de bestelbevestiging met daarin reclame gehandeld in strijd met artikel 1.3 sub a Code e-mail.

5. De Commissie volgt klager niet in zijn stelling dat de verzendbevestiging (uiting b) door de aanwezigheid van de links naar de productcategorieën van bol.com reclame bevat. Deze links vormen een algemene opsomming van de door bol.com geleverde diensten, zonder het aanprijzende karakter dat wel de hiervoor beschreven banner toekomt. Deze uiting kan naar het oordeel van de Commissie niet als reclame aangemerkt worden. Van toezending van reclame in strijd met de Code e-mail is daarom bij de verzendbevestiging geen sprake.

De Commissie acht toezending van de onder a) aangeduide e-mail in strijd met het bepaalde in artikel 1.3 onder a Code e-mail. Zij beveelt verweerder aan om niet meer in strijd met dit artikel te handelen. De Commissie wijst de klacht voor het overige af.

RB 2575

Onvoldoende grondslag relatie tussen chiropractie en ADHD

Vzr. RCC 3 november 2015, RB 2575; Dossiernr: 2015/00978 (Chiropractische behandeling ADHD)
Toewijzing. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een als advertorial omschreven uiting op de website www.destadamersfoort.nl met als titel “Neurologische chiropractie signaleert”. In de uiting staat onder meer:
“Afspraak maken zonder eerstelijnsverwijzing. Amersfoort. Chiropractie richt zich op de diagnose, behandeling en preventie van stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid. “Verzekeringstechnisch is deze geneeswijze erkend. Ook mondiaal door alle overheden”, aldus neurologisch chiropractor [naam] in zijn praktijkruimte. Nagenoeg alle leeftijden zijn op deze doordeweekse dag vertegenwoordigd in de wachtruimte (…) Opvallend is het aantal jonge kinderen dat naast hun moeders keurig op hun beurt wacht. (…)

“Chiropractie biedt een wetenschappelijk alternatief voor de behandeling van stoornissen in het bewegingsapparaat”, weet [naam] die voor het uitvoeren van deze geneeswijze een universitaire opleiding voltooide in Californië. (…)
Daarnaast kan ook de activiteit van de zenuw die de spier aanstuurt worden onderzocht. Op deze manier kunnen we stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid diagnosticeren. Bij kinderen kunnen we vaak de bron van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen in kaart brengen. In mijn 25-jarige loopbaan heb ik vaak gezien dat we kinderen kunnen helpen door de wervels licht te corrigeren. Na het onderzoek stellen we een behandelplan op. Het gevolg is dat na het voltooien van het behandelplan het zenuwstelsel beter laat functioneren, wat belangrijk is voor een goede gezondheid. Voor jong en oud.”

Klacht: Deze wordt als volgt samengevat en weergegeven. Klager maakt bezwaar tegen de uiting voor zover adverteerder reclame maakt voor chiropractische diagnose en behandeling van bepaalde aandoeningen bij kinderen. Adverteerder suggereert volgens klager dat oorontstekingen, ADHD, onophoudelijk huilen bij baby’s en bedplassen veroorzaakt worden door problemen met de wervels, en dat deze aandoeningen door chiropractische correctie van die wervels verholpen kunnen worden. Uit onderzoek in België blijkt echter dat er alleen enig bewijs is voor effectiviteit van chiropractie bij lage rugpijn en nekpijn. Voor andere indicaties is er geen bewijs van doeltreffendheid volgens de onderzoekers. De genoemde aandoeningen worden niet door problemen met de wervels veroorzaakt en correctie van de wervels is hierbij zinloos. De ruggengraat staat niet in verbinding met het oor en dat correctie van de wervels kinderen met oorontsteking zou kunnen helpen, is volgens klager een slag in de lucht. De precieze oorzaak van ADHD is onbekend. Dat ADHD iets te maken zou hebben met verschoven ruggenwervels en/of beklemde zenuwen, is onaannemelijk. Er is geen bewijs dat correctie van ruggenwervels bij kinderen met ADHD op enige wijze effectief is. Voorts is er volgens het Belgische Federaal Kenniscentrum geen enkel wetenschappelijk bewijs dat manuele therapieën een gunstig effect hebben op kolieken of aanverwante aandoeningen bij zuigelingen. Dit geldt ook voor chiropractie. In een review uit 2012 genaamd “Manupulative therapies for infantile colic” worden door de auteurs wel enige positieve resultaten genoemd als gevolg van manuele interventies (derhalve niet alleen van chiropractie), maar deze resultaten worden vervolgens weer genuanceerd en worden door een hoogleraar [naam] als volgt samengevat: “The current best evidence suggests that the small effects that emerge when we pool the data from mostly unreliable studies are die tot bias and therefore not real. This systematic review therefore fails tot show that manipulative therapies are effective.” In een in 2010 verschenen review genaamd “Effectiveness of manual therapies: The UK evidence report van Bronfort e.a.” zijn de conclusies ten aanzien van oorontstekingen (‘otitis media’) bedplassen (‘enuresis) en huilbaby’s niet eens positief te noemen. Klager noemt in dit verband de volgende tekst: “In children, the evidence is inconclusive regarding the effectiveness for otitis media and enuresis and it is not effective for infantile colic and asthma when compared tot sham manipulation”. De oorzaken van bedplassen zijn onbekend en deze aandoening heeft niets te maken met de ruggengraat. Concluderend stelt klager dat in de advertentie zonder bewijs de (scheef)stand van ruggenwervels wordt aangemerkt als oorzaak van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen en wordt chiropractie aangeprezen om deze aandoeningen te verhelpen. De reclame is daardoor misleidend, met name voor ouders die kinderen met de genoemde aandoeningen hebben en die zich daar vaak niet goed raad mee weten en dus kwetsbaar zijn. Aan de misleiding draagt bij dat adverteerder in de advertentie chiropractie een “wetenschappelijk alternatief” noemt en zich daarbij beroept op zijn “universitaire opleiding”. Voorts wordt in de uiting gezegd dat het aantal jonge kinderen dat op hun beurt wacht opvalt, waarmee de nutteloze diensten van adverteerder nog eens ‘in het zonnetje’ worden gezet.


Voorzitter:

1.  In de bestreden uiting wordt chiropractie omschreven als een “geneeswijze” die “verzekeringstechnisch” is erkend. Ook wordt chiropractie genoemd als “wetenschappelijk alternatief” waarbij over adverteerder wordt gezegd dat deze “een universitaire opleiding” voltooide “voor het uitvoeren van deze geneeswijze”. De klacht heeft in het bijzonder betrekking op het daarna volgende gedeelte van de uiting dat aanvangt met de tekst dat de activiteit van de zenuw die de spier aanstuurt, kan worden onderzocht en dat op deze manier stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid kunnen worden gediagnosticeerd. Direct hierna volgt de tekst dat adverteerder bij kinderen vaak “de bron van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen” in kaart kan brengen en dat adverteerder in zijn 25-jarige loopbaan vaak heeft gezien dat kinderen kunnen worden geholpen “door de wervels licht te corrigeren”.

2.  De gemiddelde consument zal, naar het oordeel van de voorzitter, door de eerdere verwijzing naar chiropractie als ”geneeswijze” die ”verzekeringstechnisch” is erkend en een “wetenschappelijk alternatief” wordt genoemd, uitgevoerd door een persoon “die voor het uitvoeren van deze geneeswijze een universitaire opleiding” voltooide, de mededelingen in verband met de hiervoor genoemde aandoeningen (oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen) aldus opvatten, dat adverteerder in veel gevallen (“vaak”) in staat is te constateren (“diagnosticeren”) of die aandoeningen bij kinderen worden veroorzaakt door problemen met de wervels en, indien dat het geval is, deze aandoeningen vervolgens kan behandelen door de wervels licht te corrigeren waarbij in veel gevallen (‘vaak’) een verbetering wordt bereikt (‘kinderen helpen’). Adverteerder heeft, blijkbaar met het oog hierop, stukken overgelegd die, voor zover het betreft de door adverteerder als “ad 2” aangeduide stukken, blijkbaar extracten zijn van diverse onderzoeken naar het effect van een chiropractische behandeling op patiënten met de genoemde aandoeningen. De voorzitter leidt hieruit af dat ook adverteerder meent dat de boodschap van de advertentie is dat bij de genoemde aandoeningen door middel van een lichte correctie van wervels daadwerkelijk een verbetering kan worden bereikt.

3)  De voorzitter oordeelt dat in de uiting een behandeling door adverteerder in feite op één lijn wordt gesteld met de behandeling door een gespecialiseerde arts. Immers adverteerder stelt de oorzaak van deze aandoeningen bij (zeer) jonge kinderen te kunnen diagnosticeren en vaak met succes te kunnen behandelen. Aldus claimt adverteerder na een medische diagnose een medisch effect van zijn behandeling op bepaalde aandoeningen bij (zeer) jonge kinderen. Naar het oordeel van de voorzitter dienen dergelijke mededelingen met een zeer grote mate van omzichtigheid te worden gedaan, met name nu klager onweersproken heeft gesteld dat ouders die kinderen met de genoemde aandoeningen hebben zich daar vaak niet goed raad mee weten. Hierdoor bestaat het gevaar dat ouders op grond van de uiting zullen afzien van (verdere) medische behandeling van een (zeer) jong kind in de veronderstelling dat met de door adverteerder aangeboden (in feite alternatieve) behandeling hetzelfde effect kan worden bereikt. Met betrekking tot de van adverteerder te vergen onderbouwing is de voorzitter daarom van oordeel dat de in de uiting veronderstelde werking van een lichte correctie van de wervels bij jonge kinderen die aan genoemde aandoeningen lijden slechts dan als juist kan worden beschouwd, indien naar de huidige stand van de wetenschap onomstreden is dat door een dergelijke behandeling in veel gevallen daadwerkelijk per genoemde aandoening een positief effect kan worden bereikt.

4.  Het ligt op de weg van adverteerder om dit laatste in de vereiste mate te onderbouwen. Klager betwist immers gemotiveerd dat er een relatie is tussen de genoemde aandoeningen en problemen met de wervels, derhalve ook dat deze aandoeningen kunnen worden behandeld door de stand van de wervels licht te corrigeren. De voorzitter oordeelt over de vraag of op grond van de door adverteerder overgelegde stukken kan worden geoordeeld dat naar de huidige stand van de wetenschap onomstreden is dat van een dergelijke behandeling daadwerkelijk een positief effect kan worden verwacht als volgt.

5. Ten aanzien van oorontsteking (“otitis media”)
5.1.  Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Ear infection: a retrospective study examining improvement from chiropractic care and analyzing for influencing factors.” Hierbij wordt “Froehle RM” als onderzoeker genoemd en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther. 1996 Mar-Apr; 19(3): 169-77”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “Although there were several limitations to this study (mostly because of its retrospection but also, significantly, because very little data was found regarding the natural course of ear infections), this study’s data indicate that limitation of medical intervention and the addition of chiropractic care may decrease the symptoms of ear infection in young children.”
b)           “The role of the Chiropractic Adjustment in the Care and Treatment of 332 Children with Otitis Media.” Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Fallon J.M. DC FICCP” en als vindplaats: “Journal of Clinical Chiropractic Pediatrics 1997 (Oct);2(2)167-183”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “The results indicate that there is a strong correlation between the chiropractic adjustment and the resolution of otitis media for the children in this study. This pilot study can now serve as a starting point from which the chiropractic profession can begin to examine its role in the treatment of children with otitis media. Large scale clinical trials need to be undertaken”.
c)            “Chiropractic care for nonmusculoskeletal conditions: a systematic review with implications for whole systems research”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hawk C, Khorsan R, Lisi AJ, Ferrance RJ en Evans MW” en als vindplaats: “J Altern Complement Med. 2007 Jun;13(5):491-512”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang, als volgt: “Evidence was promising for potential benefit of manual procedures for children with otitis media and elderly patients with pneumonia.”

5.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontsteking kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Daarbij merkt de voorzitter met betrekking tot de sub a) tot en met en sub c) bedoelde onderzoeken op dat deze telkens weliswaar een positief effect van een chiropractische behandeling bij oorontsteking vermelden, maar dat bij elk van de onderzoeken dit op een terughoudende wijze gebeurt waardoor geen sprake lijkt te zijn van een eindresultaat maar van een indicatie of een mogelijk effect dat aanleiding kan zijn voor vervolgonderzoek. Deze onderzoeken zijn derhalve onvoldoende stellig. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op oorontsteking.

6. Ten aanzien van ADHD
6.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “The chiropractic care of children with attention-deficit/hyperactivity disorder: a retrospective case series”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Alcantra J. en Davies J.” en als vindplaats: “Explore (NY). 2010 May-Jun;6(3):173-82”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “A retrospective case series of ADHD patient under chiropractic care is described. This provides supporting evidence on the benefits of chiropractic spinal manipulative therapy. We encourage further research in this area.”
b)           “Development delay syndromes: psychometric testing before and after chiropractic treatment of 157 children”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Cuthbert S.C. en Barras M” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther. 2009 Oct;32(8):660-9”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “This report suggests that a multimodal chiropractic method that assesses and treats motor dysfunction reduced symptoms and enhanced the cognitive performance in this group of children”.
c)            “Cervical Kyphosis is a Possible Link to Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder” met als onderzoekers genoemd: “Anthony V. Bastecki, DCa, Deed E. Harrison, DCb, en Jason W. Haas, DCc” en als vindplaats: “Journal of Manipulative and Physiological Therapeutics Vol. 27(8), Oct-2004:525”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “The patiënt experienced significant reduction in symptoms.”
d)           “Chiropractic management using a brain-based model of care for a 15-year-old adolescant boy with migraine headaches and behavioral and learning difficulties: a case report”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Kuhna K.W. en Cambronb J.” en als vindplaats: “J Chiropr Med. 2013 Dec; 12(4): 274-280”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “The patiënt with migraine headaches and learning difficulties responded well to the course of chiropractic care.”

6.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om op grond daarvan te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van ADHD kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Daarbij merkt de voorzitter met betrekking het sub a) bedoelde onderzoek op dat een retroperspectief onderzoek op basis van blijkbaar vier patiënt dossiers waarbij een deel van de patiënten kennelijk tijdens de chiropractische behandeling ook voedingssupplementen ontving, niet geschikt kan worden geacht om het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels op ADHD als wetenschappelijk vastgesteld én aanvaard te beschouwen. Dit geldt in sterkere mate voor de sub c) en sub d) bedoelde onderzoeken die beide slechts één patiënt betreffen, waarbij het ten aanzien van het sub d) bedoelde onderzoek voorts de vraag is in hoeverre dit onderzoek aan ADHD is gerelateerd. Met betrekking tot het sub b) bedoeld onderzoek merkt de voorzitter op dat dit onderzoek ook betrekking had op “dyspraxia, dyslexia, (…) and learning disabilities” en niet duidelijk is in hoeverre de resultaten van het onderzoek specifiek betrekking hebben op ADHD. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op ADHD.

7. Ten aanzien van “huilbaby’s” (bedoeld zijn in feite kolieken, ook aangeduid als ’Colic’)
7.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Efficacy of Chiropractic Manual Therapy on Infant Colic: A Pragmatic Single-Blind, Randomized Controlled Trial”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Joyce E. Miller, BS, DC, David Newell, Phd, and Jennifer E. Bolton, PhD” en als vindplaats “Journal of Manipulative and Physiological Therapeutics, Volume 35, Issue 8, October 2012, Pages 600-607”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “In this study, chiropractic manual therapy improved crying behavior in infants with colic.”
b)           “Compared with dimethicone, 2 weeks of spinal manipulation reduced infantile colic behaviour at 4-11 days after initial treatment”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Wiberg JMM, Nordsteen J en Nilsson N.” en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther 1999 Oct;22:517-22”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “2 weeks of spinal manipulation reduced infantile colic behaviour at 4-11 days compared with 2 weeks of dimethicone.”
c)            “The Chiropractic Care of Infants with Colic: A Systematic Review of the Literature.” Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Joel Alcantara, DC, Joey D. Alcantara, DC, Junjoe Alcantara, DC” en als vindplaats “Explore: The Journal of Science and Healing, Volume 7, Issue 3, May-June 2011, Pages 168-174”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “Chiropractic care is an alternative approach to the care of the child with colic. We encourage more research, both quantitative and qualitative, in this area of pediatric care.”
d)           “Chiropractic Management of Infantile Colic”. Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Hipperson A.J.” en als vindplaats: “Clinical Chiropractic Volume 7, Issue 4, December 2004, Pages 180-186”. De conclusie van dit onderzoek, een case-studie naar 2 kinderen, luidt: “These cases suggest a possible association between birth trauma; the development of cranial and spinal segmental dysfunction and consequential manifestation of symptoms of infantile colic. Secondly, they demonstrate chiropractic treatment successfully restoring correct spinal and cranial motion, with an associated resolution of symptoms.”
e)           “Infantile colic treated by chiropractors: a prospective study of 316 cases”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Klougart N, Nilsson N, Jacobsen J” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther. 1989 Aug;12(4):281-8”. Bij dit onderzoek worden geen conclusies genoemd en is enkel een samenvatting beschikbaar, waarin onder meer staat: “A prospective, uncontrolled study of 316 infants suffering from infantile colic and selected according to well-defined criteria shows a satisfactory result of spinal manipulative therapy in 94% of the cases.”
f)            “Chiropractic care for nonmusculoskeletal conditions: a systematic review with implications for whole systems research”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hawk C, Khorsan R, Lisi AJ, Ferrance RJ en Evans MW” en als vindplaats: “J Altern Complement Med. 2007 Jun;13(5):491-512”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “Evidence from controlled studies and usual practice supports chiropractic care (the entire clinical encounter) as providing benefit to patients with asthma, cervicogenic vertigo, and infantile colic.”

7.2. Ten aanzien van de hiervoor genoemde onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde aan die onderzoeken toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van kolieken kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Ten aanzien van het sub a) bedoelde onderzoek merkt de voorzitter op dat kinderen zijn onderzocht met een “unexplained crying behavior”. Voor zover bij deze kinderen een positief effect in “crying behavior” is ontdekt, is het derhalve de vraag in hoeverre dit effect is te verklaren als gevolg van een correctie van de wervels. Ten aanzien van het sub b) bedoelde onderzoek merkt de voorzitter op dat het positieve resultaat is vastgesteld op basis van een onderzoek onder 25 kinderen van 2 tot 10 weken oud die zijn vergeleken met een controle groep. Het betreft een naar het oordeel van de voorzitter te kleinschalig onderzoek om daar de onderhavige verstrekkende claims op te baseren. Dit geldt des te meer voor het sub d) bedoelde onderzoek dat slechts twee kinderen betreft. Met betrekking tot het sub c) bedoelde onderzoek wordt melding gemaakt van de noodzaak van meer onderzoek, zowel kwantitatief als kwalitatief. Blijkbaar geldt dit ook voor het sub e) bedoelde onderzoek, waarin dit onderzoek wordt omschreven als een “prospective, uncontrolled study”. Met betrekking tot het sub f) bedoelde onderzoek is sprake van een onderzoek op basis van verschillende databanken. De voorzitter neemt aan dat daarbij wordt gerefereerd aan de sub a) tot en met e) bedoelde onderzoeken. Nu die onderzoeken evenwel onvoldoende basis bieden voor de onderhavige claims, geldt dit ook voor het sub f) bedoelde onderzoek. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op “kolieken” als oorzaak voor “huilbaby’s”.

8. Ten aanzien van bedplassen (‘enuresis’)
8.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Management of Pediatric Asthma & Enuresis with Probable Traumatic Etiology”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Bachman T.R. DC, Lantz C.A. DC PhD.” en als vindplaats: “ICA Rev. 1995 Jan/Feb;51(1):37-40”. Bij dit onderzoek wordt onder meer de volgende tekst, kennelijk als samenvatting, vermeld: “The chiropractic management of asthma and enuresis of traumatic etiologie in a two-year, ten-month-old male child. (…) Dramatic improvement of asthma and enuresis followed chiropractic management.”
b)           “Resolution of nocturnal enuresis following adjustment of vertebral subluxations: A case report”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hafer C. DC, Alcantara J. DC” en als vindplaats: “J Pediatr Matern & Fam Health – Chiropr. 2015 Win;2015(1)”. De conclusie van dit onderzoek, gebaseerd op de behandeling van één kind, luidt: “This case report provides supporting evidence that patients with nocturnal enuresis may benefit from chiropractic care.”
c)            “Functional Nocturnal Enuresis”. Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Blomerth P.R.” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther 1994; 17:335-8”. De conclusie van dit onderzoek, gebaseerd op de behandeling van één kind, luidt: “This patiënt’s enuresis resolved with the use of manipulation. This happened in a manner that could not be attributed to time or placebo effect.”
d)           “Chiropractic Management of Primary Nocturnal Enuresis”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Reed W.R., Beavers S., Reddy S.K., Kern G.” en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther. 1994 (Nov-Dec);17 (9):596-600”. De conclusie van dit onderzoek luidt: “Results of the present study strongly suggest the effectiveness of chiropractic treatment for primary nocturnal enuresis. A larger study of longer duration with a 6-month follow-up is therefore warranted.”

8.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van bedplassen kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Met betrekking tot de sub a) tot en met en sub c) bedoelde onderzoeken is de voorzitter van oordeel dat een op één persoon gebaseerd onderzoeksresultaat onvoldoende onderbouwing biedt om aan te nemen dat adverteerder door de wervels licht te corrigeren in veel gevallen daadwerkelijk een verbetering bij deze aandoening zal bereiken. Met betrekking tot het sub d) vermelde onderzoek merkt de voorzitter op dat de onderzoekers zelf naar de noodzaak voor verder onderzoek verwijzen en de resultaten van het onderzoek slechts als een aanwijzing aanmerken. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels op bedplassen.

9.  Op grond van het voorgaande is onvoldoende grondslag om aan te nemen dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontstekingen, ADHD, kolieken (huilbaby’s) en bedplassen kan diagnosticeren en vervolgens per afzonderlijke aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door bij hen de wervels licht te corrigeren. Dit oordeel impliceert dat geen juiste informatie is verstrekt over de van een behandeling door adverteerder bij dergelijke specifieke aandoeningen bij jonge kinderen te verwachten resultaten als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC voor zover van deze uiting de boodschap uitgaat dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontstekingen, ADHD, kolieken (huilbaby’s) en bedplassen kan diagnosticeren en per afzonderlijke aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door de wervels licht te corrigeren.

De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op de hiervoor omschreven wijze reclame te maken.

RB 2571

Zakelijke ontvanger niet altijd verplicht tot betalen klachtengeld

Voorz. RCC 21 oktober 2015, RB 2570; Dossiernr: 2015/00953 (Ongewenste direct mailing)
Toewijzing. Direct mailing. Klachtengeld. Klacht: Klager heeft op 26 augustus 2015 door middel van het online klachtenformulier bezwaar gemaakt naar aanleiding van reclame via e-mail van afzender die hij op verschillende e-mailadressen ontving, dit omdat in de e-mails geen mogelijkheid wordt geboden om zich uit te schrijven voor reclame via e-mail en afzender geen gehoor geeft aan verzoeken van klager om hem uit de mailinglijst te verwijderen.

Voorzitter:

1)  Afzender heeft gesteld dat klager klachtengeld dient te voldoen omdat de klacht is ingediend in verband met een zakelijke kwestie, te weten openstaande facturen die klager zowel zakelijk als in privé zou hebben. Klager heeft in zijn reactie betwist dat afzender jegens hem zakelijk of in privé als incassobureau optreedt. Afzender heeft in reactie daarop verwezen naar de kredietregisters van onder andere Atradius maar geen stukken overgelegd die haar stellingen op dit punt onderbouwen. Afzender heeft verklaard dat zij op grond van “de privacy wetgeving” geen namen van haar opdrachtgevers kan noemen. De voorzitter beschikt hierdoor niet over stukken die het standpunt van afzender in enige mate onderbouwen. Op de (voorzitter van de) Reclame Code Commissie rust geen zelfstandige verplichting om verder onderzoek naar deze kwestie te doen. De voorzitter oordeelt op grond van het voorgaande dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager met de klacht enig ander doel nastreeft dan het beëindigen van ongewenste e-mails die hij en/of zijn bedrijf ontvangt.

2)  Dat de gewraakte e-mails blijkbaar mede zijn gericht aan een zakelijk adres (de door klager overgelegde e-mails vermelden als geadresseerde onder meer “info@bcon-pro.com”) leidt niet tot het oordeel dat reeds om die reden klachtengeld is verschuldigd. Ook zakelijke ontvangers kunnen zich immers op de Code reclame via e-mail 2012 beroepen. Het valt niet onder de strekking van artikel 28 lid 2 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep dergelijke situaties bij voorbaat aan te merken als situaties waarin de klacht wordt ingediend in het belang van de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel in een commercieel belang van een organisatie. De voorzitter oordeelt dat ook verder onvoldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat klager klachtengeld is verschuldigd.

3)  Ten aanzien van het inhoudelijke geschil overweegt de voorzitter dat bij e-mail van 2 oktober 2015 aan partijen is meegedeeld dat uitsluitend zal worden beslist op de kwestie van het klachtengeld. Het komt de voorzitter evenwel aangewezen voor in dit stadium van de procedure, waarin de inhoudelijke standpunten van partijen voldoende zijn toegelicht, tevens inhoudelijk op de klacht te beslissen. Dienaangaande overweegt de voorzitter als volgt.

4)  Klager stelt uitdrukkelijk dat in de e-mails van afzender die hij op zijn privé en zakelijke e-mailadres heeft ontvangen niet de mogelijkheid werd geboden gebruik te maken van het recht van verzet als bedoeld in artikel 5.1 Code reclame via e-mail 2012 (Code e-mail). Klager heeft de bestreden e-mails overgelegd, waaronder de volgens hem originele versies daarvan. Afzender heeft daartegenover een e-mail overgelegd waarin wél de mogelijkheid van “uitschrijven” wordt genoemd. De voorzitter heeft echter niet kunnen vaststellen dat deze versie van de e-mail daadwerkelijk aan klager is verzonden. De door afzender overgelegde e-mail is immers niet aan klager gericht. Op grond van het voorgaande heeft afzender tegenover hetgeen klager gemotiveerd heeft gesteld onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de aan klager verzonden reclame e-mails de mogelijkheid was opgenomen zich af te melden voor het gebruik van zijn e-mailadres voor reclame. De voorzitter oordeelt derhalve dat afzender in strijd met artikel 5.1 Code e-mail heeft gehandeld. Voorts heeft afzender in strijd met artikel 2.3 Code e-mail gehandeld, nu klager bij repliek onweersproken heeft gesteld dat afzender gebruik heeft gemaakt van een e-mailadres dat geen antwoord (reply) accepteert.

De voorzitter oordeelt dat klager geen klachtengeld is verschuldigd. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter verder dat afzender heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2.3 en 5.1 van de Code e-mail. De voorzitter beveelt afzender aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame per e-mail te (doen) verzenden.

RB 2569

Kosten voor bagageruim geen onvermijdbare kosten

RCC 22 oktober 2015, RB 2569; Dossiernr. 2015/00995 (Tui Pakketreis)
Afwijzing. Reclamecode Reisaanbiedingen. Te betalen prijs. Onvermijdbare kosten. Uiting: Het betreft de aanbieding van een 8-daagse pakketreis naar Zakynthos vanaf € 552,00 p.p. op adverteerders (toenmalige) website www.arke.nl (sinds 1 oktober 2015: www.tui.nl).

Klacht: Artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) regelt dat de consument de verplicht te betalen prijs uit de reclame-uiting moet kunnen opmaken, aldus klaagster. De aanbiedingsprijs moet inclusief alle de aanbieder op het moment van publicatie bekende onvermijdbare kosten zijn. In de bestreden uiting wordt op de ‘kassabon’ de totale reissom weergegeven, inclusief kosten Calamiteitenfonds en reserveringskosten. Daarbij wordt echter niet vermeld dat het weergegeven bedrag de reissom op basis van handbagage betreft. Pas onderaan de kassabon staat: “Handbagage inclusief. Ruimbagage bijboeken mogelijk”. Ook wordt pas tijdens het boekingsproces de hoogte van de kosten voor ruimbagage zichtbaar, hoewel de hoogte van die toeslag adverteerder al bij publicatie van de reisaanbieding bekend is. Met name bij een pakketreis vormen de kosten voor ruimbagage een onvermijdbare bijkomende kostenpost, aldus klaagster, en geen optionele extra toeslag.

Commissie:

1. Krachtens artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014 dienen aanbieders van reisdiensten in hun reclame-uitingen correcte en duidelijke prijzen te hanteren, wat onder meer betekent dat zij hun prijzen publiceren inclusief de hen op het moment van publicatie bekende vaste onvermijdbare kosten. Naar het oordeel van de Commissie stelt adverteerder terecht dat het aan de consument is om te kiezen of hij al dan niet ruimbagage meeneemt, ook bij een 8-daagse pakketreis als in het onderhavige geval. De kosten voor ruimbagage zijn aan te merken als een vermijdbare kostenpost, die daarom niet in de aanbiedingsprijs opgenomen hoeven te zijn.

2. Van belang is dat de betreffende aanbieding van de reis op de website als een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst op afstand moet worden beschouwd, waarvoor krachtens artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) verzwaarde informatieverplichtingen gelden. In artikel 8.4 onder i NRC is met betrekking tot de prijsvermelding bepaald dat in geval van extra kosten die redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, moet worden vermeld dat eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd zijn.

In de onderhavige uiting wordt naar het oordeel van de Commissie aan deze informatieverplichting voldaan. Onder het bedrag van de reissom, die wordt getoond nadat voor een bepaalde reisdatum is gekozen, wordt vermeld: “Handbagage inclusief. Ruimbagage bijboeken mogelijk”. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat vervolgens, door op deze mededeling te klikken, informatie wordt verstrekt over de kosten die aan het meenemen van ruimbagage verbonden zijn, waarvan de hoogte kan variëren al naar gelang vliegtuigmaatschappij en gewicht van de bagage.

Commissie wijst de klacht af.

RB 2567

Lactacyd reinigt en beschermt

Bijdrage ingezonden door Ebba Hoogenraad en Sarah Arayess, Hoogenraad & Haak (traden op namens: Omega Pharma). De website en TVC voor de wasgel Lactacyd stelt de vraag ‘feit of fabel’. ‘Reinigen van je intieme zone met water alleen is niet voldoende. Lactacyd reinigt én beschermt. Feit!’ Een aantal vrouwen heeft klachten ingediend bij de Reclame Code Commissie [zie RB 2566]. Reiniging met water alleen zou volgens hen genoeg zijn. Al snel werd duidelijk dat sprake is van een misverstand; Lactacyd is voor reiniging van de uitwendige intieme zone. Iedereen weet dat de natuur in principe alles prima voor elkaar heeft: interne reiniging van de vagina is niet nodig en zelfs af te raden. Dat staat ook duidelijk vermeld op de website vaginapagina.nl en op de verpakking. De Reclame Code Commissie bepaalt dat Omega Pharma de reinigende en beschermende werking van het cosmeticaproduct Lactacyd goed heeft onderbouwd. ‘Lactacyd reinigt én beschermt’ is toegestaan en de klacht wordt afgewezen. Reinigen met water alleen is weliswaar mogelijk, maar water biedt daarnaast niet de bescherming die Lactacyd wél geeft. De RCC geeft verder nog de tip om voortaan duidelijk te maken dat Lactacyd bestemd is voor uitwendig gebruik. Dat gaat Omega Pharma van harte doen. Het product wordt immers gebruikt als wasgel (zonder zeep natuurlijk) onder de douche.

RB 2566

Zonder toevoeging 'uitwendig' is aanduiding 'intieme zone' onduidelijk

RCC 26 oktober 2015, RB 2566; dossiernr. 2015/00954 en 2015/00954A (Lactacyd)
Aanbeveling. Persoonlijke verzorging en uiterlijk. Misl. Voornaamste kenmerken product. Audiovisuele Mediadiensten. Het betreft de televisiecommercial voor het product Lactacyd. Aan het begin van de commercial wordt de vraag gesteld: “Je intieme zone reinigen met alleen water is voldoende. Fabel of feit?” Eén - kennelijk op straat geïnterviewde - vrouw antwoordt: “Feit”, een andere vrouw antwoordt: “Fabel”. De voice-over zegt vervolgens: “Je intieme zone heeft van nature een zure beschermingslaag tegen schadelijke bacteriën en infecties. Water alleen is niet voldoende om deze laag in balans te houden. De unieke formule van Lactacyd bevat melkzuur en lactoserum voor een optimale natuurlijke zuurbalans van je intieme zone. Lactacyd reinigt èn beschermt. Feit! Probeer het zelf.” Echter zonder de toevoeging ‘uitwendig’ maakt de aanduiding “intieme zone” naar het oordeel van de Commissie niet duidelijk dat alleen gedoeld wordt op de uitwendige delen van de vagina. Aanbeveling vanwege strijd met artikel 7 NRC.

4. Adverteerder heeft aangevoerd dat de commercial voldoende duidelijkheid verstrekt over het feit dat Lactacyd alleen voor uitwendig gebruik bestemd is. Zij heeft daartoe gewezen op het gebruik van de aanduiding “intieme zone” in plaats van het mogelijk verwarrende ‘vagina’, en voorts op de verwijzing naar de website vaginapagina.nl, waarop uitleg staat over Lactacyd producten. Dit verweer kan niet slagen. Zonder de toevoeging ‘uitwendig’ maakt de aanduiding “intieme zone” naar het oordeel van de Commissie niet duidelijk dat alleen gedoeld wordt op de uitwendige delen van de vagina. Voorts verschaft de enkele verwijzing in de commercial naar de website vaginapagina.nl - ook al bevat die website informatie over (het gebruik van) Lactacyd - evenmin de gewenste duidelijkheid. De commercial dient als zelfstandige reclame-uiting te worden beschouwd en als zodanig de noodzakelijke informatie over de aard en het gebruik van het product te verschaffen.

5. Nu in de televisiecommercial niet duidelijk wordt gemaakt dat Lactacyd bestemd is voor uitwendig gebruik, is de commercial voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de aard van het aangeprezen product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder a van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie tevens van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Uit dossier 2015/00954/B: Afwijzing. Naar het oordeel van de Commissie heeft adverteerder gemotiveerd gesteld dat Lactacyd een reinigende en beschermende werking heeft en heeft zij deze werking mede door verwijzing naar het notificatiedossier voldoende aannemelijk gemaakt.

Uit dossier 2015/00956: Afwijzing: Uiting voor het product Lactacyd op de website vaginapagina.nl, die luidt: “Fabel of Feit? WATER ALLEEN IS GOED GENOEG Fabel. "

2. Uit de klacht leidt de Commissie af dat klaagster in de veronderstelling verkeert dat Lactacyd (mede) wordt aangeprezen voor inwendig gebruik. Niet in geschil is dat de inwendige vagina zelfreinigend is en dat inwendige reiniging met intiemverzorgingsproducten wordt afgeraden. Vast is komen te staan dat Lactacyd producten bestemd zijn voor uitwendig gebruik, hetgeen op de website vaginapagina.nl, waarvan de bestreden uiting onderdeel is, uitdrukkelijk wordt meegedeeld. Van de uiting op zichzelf beschouwd - met name door de zinsnede “Net zoals de rest van je huid en haar (…)” - gaat naar het oordeel van de Commissie niet de suggestie uit dat Lactacyd voor inwendig gebruik wordt aangeprezen.

RB 2556

Toeristenbelasting en heffingen hadden door Center Parcs moeten worden uitgelegd

CVB 13 oktober 2015, RB 2556, dossiernr. 2015/00648 (Center Parcs)
Aanbeveling. Prijzen. De uiting: De (on-line) Center Parcs brochure 2015 #goodtimes. de boekingstool op de website www.centerparcs.nl. De klacht: De klacht wordt als volgt samengevat. Klager heeft twee cottages geboekt op adverteerders park De Huttenheugte. Blijkens de (door klager overgelegde) boekingsbevestiging is een bedrag van € 91,80 in rekening gebracht voor “toeristenbelasting en heffingen”. In de brochure en op de boekingssite wordt voorafgaand aan de reservering niet duidelijk gemaakt waaruit de “heffingen” bestaan en wat de hoogte van de toeristenbelasting en de heffingen is. Er wordt slechts in het algemeen meegedeeld “De prijs van een verblijf is exclusief (…) toeristenbelasting en heffingen”. Klager meent dat ten onrechte onder de noemer ‘toeristenbelasting en heffingen’ lokale lasten in rekening worden gebracht die niets met toeristenbelasting te maken hebben. Andere kosten dan de toeristenbelasting moeten in de geadverteerde prijs worden meegenomen en niet via de toeristenbelasting worden verrekend. Volgens klager is sprake van strijd met de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014.

Het oordeel van het College:
1. Het College deelt niet het standpunt van Center Parcs dat klager niet ontvankelijk is in de inleidende klacht. De Commissie en het College mogen reclame-uitingen en uitnodigingen tot aankoop gericht op de Nederlandse markt betreffende reisdiensten toetsen aan de Reclamecode Reisaanbiedingen. Dat Center Parcs is aangesloten bij een brancheorganisatie die zelf geen deelnemende brancheorganisatie is bij bedoelde reclamecode, staat aan deze toetsing niet in de weg. Op grond van de statuten van de Stichting Reclame Code en het reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, achten de Commissie en het College zich bevoegd kennis te nemen van klachten ingediend tegen reclame-uitingen waarop een bijzondere reclamecode van toepassing is, ook als de betrokken adverteerder niet direct of indirect bij (de totstandkoming van) die bijzondere reclamecode betrokken is (geweest). De hierna in punt 7 te noemen beleidsregel van de ACM doet aan deze bevoegdheid evenmin af.

2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze grieven betreffen uitsluitend het oordeel van de Commissie ten aanzien van de toeristenbelasting en de heffingen als aan de orde in de door de Commissie met B aangeduide reclame-uiting. Het College merkt op dat geen grief is gericht tegen de interpretatie door de Commissie van het gedeelte van de inleidende klacht dat in beroep aan de orde is. In beroep dient dan ook te worden beoordeeld of de Commissie terecht heeft geoordeeld dat de vermelding van de toeristenbelasting en heffingen niet voldoet aan de eisen van artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014 in verbinding met artikel 8.4 sub i van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

3. Het College ziet in de uiting die als bijlage 2 aan de beslissing van de Commissie is gehecht geen prijzen voor accommodaties staan. Het College begrijpt evenwel dat bij een weergave op het scherm de accommodaties van verschillende parken met bijbehorende prijzen per accommodatie worden getoond in combinatie met de mogelijkheid verder te zoeken. In de als bijlage 3 aan de beslissing van de Commissie gehechte uiting gaat het om de situatie dat de consument zijn keuze voor een park reeds heeft gemaakt. Hier worden uitsluitend de prijzen van de accommodaties van het gekozen park getoond. Beide uitingen maken, naar niet in geschil is, onderdeel uit van de “boekingstool” van Center Parcs. De Commissie heeft ten aanzien van beide uitingen geoordeeld dat sprake is van een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst op afstand. Het College onderschrijft dit oordeel. Het gaat immers om een “boekingstool” waarbij te boeken accommodaties met bijbehorende prijzen worden getoond. Het boekingsproces verloopt via internet. Het College verwijst voor de toepasselijke regelgeving waaraan in dit geval dient te worden getoetst naar artikel IV sub 1 RR 2014 in combinatie met artikel III sub 1 RR 2014, welke artikelen in samenhang met artikel 8.4 sub i NRC dienen te worden uitgelegd.

4. Ten aanzien van de toeristenbelasting is niet in geschil dat het variabele onvermijdbare kosten betreft. Het is niet mogelijk deze kosten op voorhand te berekenen en in de prijzen van de accommodaties op te nemen. Deze kosten zijn per persoon per dag verschuldigd op grond van lokale verordeningen. De hoogte van de toeristenbelasting kan per park variëren, afhankelijk van hetgeen in de toepasselijke lokale verordening is bepaald. De toeristenbelasting kent derhalve in het algemeen drie variabelen, te weten het gekozen park (waardoor wordt bepaald welke lokale verordening van toepassing is), het aantal personen en de duur van het verblijf. Ook kan de toeristenbelasting per jaar waarop de boeking betrekking heeft, verschillen, afhankelijk van wijzigingen in de lokale verordeningen. Center Parcs stelt dat daarnaast nog afzonderlijke variabelen gelden doordat kinderen geen of minder toeristenbelasting zijn verschuldigd. Zij heeft deze laatste stelling niet gestaafd, maar de juistheid ervan kan, gelet op het voorgaande, in het midden blijven.

5.  In de situatie dat een accommodatie met bijbehorende prijs wordt getoond, is een aanbieder naar het oordeel van het College op grond van de in punt 3 weergegeven regelgeving verplicht informatie te geven over de hoogte van de toeristenbelasting. In zoverre bestaat geen relevant verschil met de andere, deels variabele, onvermijdbare kosten die Center Parcs wel noemt met bijbehorend bedrag, te weten de reserveringskosten ad € 29,50 per boeking en de verplichte bedlinnenpakketten bij boeking van een Comfort Cottage ad € 7,25 per persoon. Dat de toeristenbelasting diverse variabelen kent, doet aan deze verplichting niet af. Center Parcs kon in dit verband niet volstaan met de enkele mededeling dat de getoonde prijzen exclusief toeristenbelasting zijn. Zij had de consument in de uitingen die als bijlage 2 en 3 aan de beslissing van de Commissie zijn gehecht reeds dienen te informeren over de hoogte van die belasting, eventueel door middel van een duidelijk herkenbare verwijzing bij de prijzen naar informatie over de hoogte van de toeristenbelasting en de wijze waarop deze met inachtneming van variabelen berekend wordt. Hieruit volgt overigens ook dat het College niet het standpunt van Center Parcs deelt dat het uit praktisch oogpunt onhaalbaar is om de consument over deze aspecten te informeren. Indien prijzen van een specifieke accommodatie voor een bepaalde periode worden getoond, is immers duidelijk welke lokale verordening van toepassing is en welk bedrag, naar de op dat moment bekende tarieven, dientengevolge aan toeristenbelasting zal zijn verschuldigd. De hoogte van de toeristenbelasting zoals vastgesteld bij deze verordeningen, kan in de toekomst wijzigen, maar dat neemt niet weg dat Center Parcs op de hiervoor bedoelde wijze informatie kan en dient te verschaffen over de op het moment van boeking per park geldende, door haar aan de klant in rekening te brengen toeristenbelasting. Center Parcs heeft dit nagelaten. Het College acht bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie op grond van het voorgaande in strijd met artikel IV sub 1 RR 2014 in verbinding met artikel III sub 1 RR 2014 en artikel 8.4 sub i NRC.

6. Ten aanzien van de heffingen heeft de Commissie geoordeeld dat sprake is van vaste onvermijdbare kosten die in de geadverteerde prijzen van de accommodaties inbegrepen dienen te zijn. Center Parcs heeft in beroep de samenstelling, de berekening en de wijze van doorberekening van lokale heffingen en lokale kosten toegelicht. Naar het oordeel van het College heeft Center Parcs daarbij voldoende onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van de heffingen anders te oordelen dan ten aanzien van toeristenbelasting. Ook de heffingen zijn te beschouwen als lokale lasten en deze lasten kunnen, naar Center Parcs voldoende heeft toegelicht, globaal worden herberekend tot een bepaald bedrag per persoon per nacht. Het College acht het toelaatbaar deze kosten op die basis te vermelden. Anders dan de Commissie is het College derhalve van oordeel dat de heffingen als variabele onvermijdbare kosten dienen te worden beschouwd in plaats van vaste onvermijdbare kosten. Dit oordeel kan Center Parcs echter niet baten, nu in de onderhavige uitingen zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, geen informatie wordt gegeven over de hoogte van de heffingen. Hetgeen onder 4.5 is vermeld, is hier van overeenkomstige toepassing. Center Parcs had de hoogte van de heffingen dus afzonderlijk dienen te vermelden bij de prijzen van de accommodaties, of eventueel in de uitingen bij die prijzen een duidelijk herkenbare verwijzing dienen op te nemen naar informatie over de hoogte van de heffingen en de wijze van samenstelling daarvan.

7. Ten aanzien van de stelling van Center Parcs dat zij handelt in overeenstemming met beleid van de ACM, overweegt het College dat het hier blijkbaar in het bijzonder gaat om een beleidsregel zoals samengevat in een zin in een e-mail van 4 september 2013 van de ACM, welke zin kennelijk is bedoeld als antwoord op een vraag van Recron. Deze zin luidt als volgt: “Voor zover er variabele kosten zijn moet dit duidelijk vooraf genoemd zijn (per item en eenheid) en toegevoegd worden aan de aangeboden prijs zodra de bepalende parameter bekend is.” Het College leest in deze mededeling niet dat de ACM van oordeel is dat in een situatie als aan de orde (in de uitingen) in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, waarin specifieke accommodaties worden aangeboden en de bijbehorende prijzen worden genoemd, geen verplichting zou bestaan de consument tegelijk te informeren over de hoogte van toeristenbelasting en de hoogte van de heffingen.

8. Voor zover Center Parcs stelt dat het opleggen van de verplichting om de heffingen op te nemen in de prijs van de accommodaties zou leiden tot benadeling van haar marktpositie en zodoende tot oneerlijke concurrentie, merkt het College dat het in dit geval niet gaat om het opnemen van de heffingen in de prijs, maar om de vermelding van deze variabele onvermijdbare kosten bij de prijzen van de specifieke accommodaties. Niet valt in te zien dat Center Parcs in wezenlijke mate wordt benadeeld indien zij de toeristenbelasting en heffingen zodanig dient weer te geven dat de consument in het stadium van de boeking als aan de orde in de onderhavige uitingen zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, over deze kosten wordt geïnformeerd op de wijze zoals bedoeld onder punt 5 van deze beslissing.

9.  Aan de wens van Center Parcs om te vernemen op welke wijze zij bij de geadverteerde prijs melding dient te maken van toeristenbelasting en heffingen, kan het College niet voldoen. Het behoort niet tot de taak van het College aanwijzingen te geven over de wijze waarop deze informatie in het onderhavige geval dient te worden verstrekt.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep:
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie, voor zover in beroep aan de orde, met enige wijziging van gronden voor zover het betreft het oordeel van de Commissie ten aanzien van de heffingen en met dien verstande dat het College de uitingen die als bijlage 2 en 3 aan de beslissing van de Commissie zijn gehecht in strijd acht met artikel IV sub 1 RR 2014 in verbinding met artikel III sub 1 RR 2014 en artikel 8.4 sub i NRC.


RB 2555

Keuze voor korting of een upgrade betrekking op huidige al betaalde hostingpakket

RCC 1 oktober 2015, RB 2555, dossiernr. 2015/00896 (Hostingpakket)
Aanbeveling. Uitzenden ICT. De uiting: Het betreft de volgende aanbieding van ‘hostingpakket 2’ op adverteerders website www.budgetwebhosting.nl: “Hostingpakket 2 (incl. E-mail Pakket)1250 MB, 12.5 GB, € 24,00, € 12,-” en: “Prijs € 12,00 per jaar (eenmalige set-up kosten € 8,65)  Hostingpakket 2: Gratis domein! 1250 MB webruimte,12.5 GB dataverkeer per maand”. De klacht: In de uiting wordt als inhoud van ‘hostingpakket 2’ 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand beloofd. Nadat klager het pakket had besteld (en betaald), bleek dat hij slechts 250 MB webruimte en 2.44 GB dataverkeer kreeg. Nadat klager hierover contact had opgenomen met adverteerder, bleek hem dat onder in de uiting in kleine lettertjes staat dat incasso nodig is. Klager heeft de incasso in orde gemaakt door het invullen en aan adverteerder toesturen van het ‘formulier automatische incasso’ (welk formulier door klager is overgelegd [en in kopie als bijlage 2 aan deze uitspraak is gehecht]). Desondanks werd klagers limiet voor webruimte en dataverkeer niet verhoogd. Desgevraagd werd klager meegedeeld dat dit het gevolg is van zijn op het incassoformulier ingevulde keuze voor “10% korting” in plaats van voor “extra webruimte en dataverkeer”. Klager acht het niet duidelijk dat de keuze voor korting of een upgrade betrekking heeft op het huidige al betaalde hostingpakket.

Het oordeel van de Commissie:
In de bestreden uiting wordt ‘hostingpakket 2’ met 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand aangeboden voor € 12,00 per jaar in plaats van de gebruikelijke prijs van € 24,00. In de beschrijving van het ‘hostingpakket 2’ staat onder meer “Betaling per jaar middels automatische incasso”. Voorts staat onder in de uiting, na de beschrijving van alle door adverteerder aangeboden hostingpakketten en onder de links naar deze pakketten, in kleine letters (voor zover hier van belang): “Genoemde pakketten i.c.m. incasso excl. BTW & domein.” De Commissie acht voldoende aannemelijk geworden dat bij betaling per incasso het ‘hostingpakket 2’ met genoemde inhoud daadwerkelijk voor € 12,00 per jaar besteld kan worden. Op grond hiervan kan de bestreden uiting zelf niet onjuist of misleidend worden geacht. Niettemin is de Commissie van oordeel dat sprake is van oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), nu de gemiddelde consument in het op de uiting volgende bestelproces in verwarring wordt gebracht. Uit de klacht en de daarbij gevoegde e-mailcorrespondentie tussen klager en adverteerder blijkt immers dat het ontvangen van ‘hostingpakket 2’ met de geadverteerde inhoud van 1250 MB en 12.5 GB niet alleen afhankelijk is van betaling per incasso, maar ook van het uitdrukkelijk aangeven van de keuze “extra”/“5 keer meer webruimte en dataverkeer” op het ten behoeve van de automatische incasso in te vullen formulier. Wordt gekozen voor de andere optie “10% korting op uw totale factuurbedrag”, dan bestaat de inhoud van het ‘hostingpakket 2’, naar adverteerder niet heeft weersproken, uit 250 MB webruimte en 2.44 GB dataverkeer per maand. Naar het oordeel van de Commissie is voor de gemiddelde consument niet duidelijk dat de geadverteerde 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand kennelijk een upgrade betreffen van een basispakket met 250 MB en 2.44 GB, welke upgrade de consument alleen ontvangt indien hij deze keuze op het incassoformulier uitdrukkelijk vermeldt, en dat bij de keuze voor 10% korting niet de in de uiting genoemde webruimte en dataverkeer worden verkregen maar slechts een vijfde deel daarvan. Door bovengenoemde onduidelijkheid kan de consument op het verkeerde been worden gezet en tot een transactie besluiten waartoe hij niet besloten zou hebben indien hem duidelijk was gemaakt - in de uiting of tijdens het bestelproces - wat de gevolgen van zijn keuze voor korting of een upgrade zijn. De Commissie acht een dergelijke verwarrende wijze van informatieverstrekking in strijd met de vereisten van professionele toewijding als bedoeld in artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2553

Ten onrechte voeren kwaliteitskeurmerken voor hijama-therapie

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 30 september 2015, RB 2553; ECLI:NL:RBMNE:2015:6985 (Hijama-cupping)
Keurmerk. Reclamerecht. Contractenrecht. Eiseres heeft zich in juli 2014 ingeschreven voor een bij gedaagde te volgen cursus tot het worden van zogenoemd Hijama-therapeut. Gedaagde voerde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op haar website ten onrechte een aantal kwaliteitskeurmerken, namelijk die van AVAR (visitatiebureau kwaliteitscontrole in de zorg), BVHC (Beroepsvereniging voor hijama en cupping), BAH (British Association Hirudotherapy) en NVF (Nederlandse Vereniging Fytotherapie). Indien een handelaar een kwaliteitslabel aanbrengt zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben, dan is op grond van artikel 6:193g aanhef en onder b BW onder alle omstandigheden sprake van een misleidende handelspraktijk. De overeenkomst is vernietigbaar omdat deze als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen.

4.2. [eiseres] verwijt [gedaagde] dat zij oneerlijke handelspraktijken heeft bedreven door valse keurmerken te voeren, althans onterecht keurmerken te voeren. [eiseres] voert verder aan dat de gevoerde keurmerken voor haar van doorslaggevend belang waren in haar beslissing om de cursus aan te vangen en de overeenkomst met [gedaagde] aan te gaan. [eiseres] zou de cursus naar eigen zeggen niet hebben gevolgd zonder de genoemde keurmerken.

4.3. Het verweer van [gedaagde] dat de keurmerken die zij voerde en voert uitsluitend van toepassing zijn op haar [bedrijf 1] en geen rol spelen met betrekking tot de opleiding in kwestie, wordt verworpen omdat niet ter zake doet of de keurmerken betrekking hebben op de tussen partijen overeengekomen opleiding. Vast staat dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet beschikte over een door AVAR verstrekt keurmerk. Ook staat vast dat [gedaagde] op dat moment niet beschikte over een keurmerk van BAH. Indien een handelaar als [gedaagde] een kwaliteitslabel aanbrengt zonder daarvoor de vereiste toestemming te hebben, dan is op grond van artikel 6:193g aanhef en onder b BW onder alle omstandigheden sprake van een misleidende handelspraktijk. Hieraan doet niet af dat [gedaagde] (inmiddels) na een visitatie een keurmerk van AVAR heeft ontvangen en inmiddels door BAH is erkend als trainer en hiervoor een licentie heeft ontvangen.