RB

Algemene regels  

RB 759

Kwantum - vloerbedekking incl. leggen

RCC 10 maart 2011, Dossiernr: 2010/00927 (Kwantum - vloerbedekking leggen)

Reclamerecht. Promotionele actie. Restrictieve werking van de actie. In een TV-commercial (red. klik plaatje voor vergroting; soortgelijke actie) van Kwantum wordt vloerbedekking voor minder dan €4,- per m² inclusief leggen. Klacht: in een vestiging in Groningen was volgens het winkelpersoneel deze actie niet meer geldig, dit terwijl de commercial na het winkelbezoek nog werd uitgezonden. In de commercial werd voor goedkoopste ribtapijt reclame gemaakt (product €1,89/m² en voor het leggen: €2/m²), daarnaast wordt vanaf een bepaald bedrag gratis wordt gelegd. De spot wordt om de week uitgenzonden, in de betreffende week van het bezoek is dat niet het geval geweest.

Commissie; De gemiddelde consument zal de mededeling zo opvatten, dat Kwantum vloerbedekking verkoopt voor minder dan € 4,00 per m2, waarbij het leggen in de prijs is inbegrepen. Dat het slechts gaat om dit ribtapijt en de totale kosten hiervan inclusief leggen lager zijn dan € 4,00, neemt niet weg bij de gemiddelde consument verwarring kan ontstaan over de vraag of de kosten van het leggen reeds in de prijs zijn inbegrepen (“inclusief leggen”) dan wel afzonderlijk in rekening worden gebracht. Onduidelijk informatie over de prijsberekening (art. 8.2 onder d NRC). De uiting is misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Voorop staat dat in de betreffende televisiecommercial wordt gezegd dat Kwantum al vloerbedekking heeft voor minder dan € 4,00 per m2, inclusief leggen. De ge­middelde consument zal deze mededeling zo opvatten, dat Kwantum vloerbedekking verkoopt voor minder dan € 4,00 per m2, waarbij het leggen in de prijs is inbegrepen.

Uit het verweer volgt echter dat geen sprake is van een inclusiefprijs, maar dat de kos­ten van het leggen bij het goedkoopste ribtapijt, waarop de mededeling in de reclame-uiting over de prijs blijkbaar betrekking heeft, afzonderlijk in rekening worden ge­bracht. Het feit dat de totale kosten van de vloerbedekking en het leggen lager zijn dan € 4,00, neemt niet weg dat naar het oordeel van de Commissie op grond van de mededelingen in de televisiecom­mer­cial bij de gemiddelde consument verwarring kan ontstaan over de vraag of de kosten van het leggen reeds in de prijs zijn inbegrepen (“inclusief leg­gen”) dan wel afzonderlijk in rekening worden gebracht.
 
Blijkens het voorgaande is geen duidelijke informatie verstrekt over de prijs en de wijze waarop de prijs wordt berekend als bedoeld onder d van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consu­ment hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf) 

Regeling: NRC (nieuw) art. 7, art. 8.2 onder d.

RB 758

Vriendenloterij, dat is een stuk leuker

RCC 10 maart 2011, Dossiernr: 2011/00119 (VriendenLoterij)

Reclamerecht. TV-commercial VriendenLoterij waarin Dennis wordt getoond eerst hij juichend als winnaar, daarna middels - nu met de VriendenLoterij - juichen al zijn vrienden mee, want "als Dennis wint, dan winnen zijn vrienden ook en dat is een stuk leuker voor iedereen" Klacht: vrienden kunnen alleen winnen als zij ook deelnemen, dat wordt niet vermeld, uiting is incompleet en daardoor misleidend. Nadruk ligt op aandacht voor nieuwe naam van de voormalige Sponsorloterij en het principe "winnen met vrienden" zonder wervend te zijn. 

Het bijzondere karakter van deze loterij wordt benadrukt, maar de vorwaarden worden niet vermeld (deelname van maximaal 5 vrienden en de aanmelding). Dit is essentieel en dat het niet onvermeld had mogen blijven. Strijd met art. 8.2 aanhef en onder b NRC misleidend en dus oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Commissie doet aanbeveling.

In de uiting wordt de aandacht gevestigd op een nieuwe loterijvorm, te weten de “VriendenLoterij” en daarmee heeft de uiting, naar het oordeel van de Commissie, tevens een wervend karakter ten aanzien van deze “VriendenLoterij”, ook al wordt men voor deelname en/of voor een nadere uitleg van het principe “winnen met je vrienden” niet expliciet naar adverteerders website verwezen. 

Het bijzondere van deze nieuwe loterij is, aldus de uiting, dat niet alleen degene wint, die een winnend lot heeft, maar dat in deze VriendenLoterij ook zijn/haar vrienden winnen. Daarbij wordt niet vermeld dat alleen die vrienden kunnen winnen die zelf ook hebben deelgenomen aan de desbetreffende loterij en dat dit er bovendien maximaal vijf mogen zijn. Naar het oordeel van de Commissie is dit een zo essentieel aspect van de VriendenLoterij dat dit niet onvermeld had mogen blijven.
   
Blijkens het voorgaande is in de uiting onvolledige informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf).

Regeling: NRC art. 7 en 8.2 aanhef en onder b

RB 756

Campina: 100%NL vers

RCC 10 maart 2011, Dossiernr: 2011/00001 (Campina 100% Nederlandse verse kwaliteitsmelk)

Reclamerecht. TV-commercial icm uiting op internet en op melkpakken waarin wordt gezegd: “U denkt misschien dat alle melk hetzelfde is. Toch wordt steeds meer melk uit het buitenland gehaald. Gelukkig komt Campina melk gegarandeerd van onze Nederlandse koeien (…). Want ook als vader wil ik het beste voor mijn gezin en kies ik voor Campina melk: 100% Nederlandse verse kwaliteitsmelk.”, “Het beste van ons land proef je in Campina” en “Gegarandeerd van Hollandse weide”. Klager heeft in reactie op zijn vraag of de claim juist is een email ontvangen waarin staat

"Lang Houdbare Melk wordt afgevuld in Duitsland met melk afkomstig uit Nederland. Echter, het kan aangevuld worden met melk dat niet uit Nederland afkomstig is. Wij streven ernaar om in de toekomst al onze Lang Houdbare Melk van Nederlandse koeien te produceren."

Uit het ingevulde vragenformulier volgt dat klager omtrent Langhoudbare Melk een vraag had. Het Nederlands vlaggetje met daarop de tekst “100% nederlandse kwaliteitsmelk” staat niet op dit product. De claim betreft verse melk, zie eerdere dossiernrs. 2010/00679 en 2010/00679A. Vraag en antwoord hebben betrekking op de Campina lang houdbare melk en niet op Campina verse melk. Commissie wijst de klacht af

Klager acht de mededelingen in de televisiecommercial en op de homepage van adverteerders website die inhouden dat Campina verse melk voor 100%  Nederlands en gegarandeerd van Hollandse weide is misleidend, omdat door de servicedesk van adverteerder desgevraagd zou zijn erkend dat aanvulling met niet uit Nederland afkomstige melk mogelijk is. Uit de overgelegde afdrukken van de door klager gestelde vraag en het namens adverteerder gegeven antwoord acht de Commissie voldoende duidelijk geworden, dat vraag en antwoord betrekking hebben op de Campina lang houdbare melk en niet op Campina verse melk. Anders dan klager meent, heeft adverteerder derhalve niet erkend dat verse melk niet gegarandeerd van Nederlandse bodem afkomstig is.
 
De Commissie is van oordeel dat adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Campina verse melk, waarop de bestreden uitingen betrekking hebben, een volledig Nederlandse herkomst heeft. De klacht betreffende de mededelingen die hierover worden gedaan in de bestreden televisiecommercial en op de website www.campina.nl is daarom ongegrond.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf).

RB 755

Klager denkt gebruik te maken v/e actie

RCC 10 maart 2011, dossier 2011/00022 (geen gebruik van actie)

Reclamerecht. Promotionele actie. Op de website van adverteerder staat: “Multifocale bril € 199,- (…) Wat u nog meer moet weten over dit aanbod * Geldig bij aankoop van een complete bril (…) * Bewerkingen (prisma toeslag, extra dunne glazen etc.) zijn niet bij de prijs inbegrepen * Geldig in combinatie met de zorgvergoeding van uw zorgverzekeraar” Klager heeft een bril gekocht á €294 bruto en €189,- netto.; zorgvergoeding voor een bril bedraagt €150 euro, maar ziet deze slechts €45 terug op zijn declaratie, misleiding. Nu blijkt dat er een bril is gekocht met geharde en ontspiegelde glazen, klager gaat er ten onrechte vanuit dat gebruik is gemaakt van de actie in de advertentie. Inmiddels is de resterende €105 ook overgemaakt aan klager. Commissie concludeert dat de klacht niet gaat over de overlegde advertentie en deze mist aldus feitelijke grondslag, wijst deze af.

Adverteerder stelt dat klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de aanbieding die in de advertentie wordt vermeld. Hoewel klaagster dit betwist, kan uit hetgeen naar voren is gebracht niet worden afgeleid dat haar klacht betrekking heeft op de overgelegde advertentie. De bedragen sluiten niet aan en klaagster heeft niet de in deze advertentie bedoelde standaardbril gekocht, De klacht van klaagster mist derhalve feitelijke grondslag.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf).

RB 753

Keep on walking - triathleet (BE)

Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP) 23 februari 2011, beslissing 3108 (Johnny Walker ; triatlleet Marc Herremans adverteerder Diageo).

Buitenland: België, reclamerecht. De televisiespot laat de Belgische triatleet Marc Herremans zien terwijl hij aan het trainen is. Herremans raakte in 2002 verlamd na een fietsongeval. In 2006 werd hij desondanks wereldkampioen. In de spot stopt Herremans uitgeput even met zijn training. Hij ziet een droombeeld van zichzelf staand zonder rolstoel die hem aanmoedigt door te gaan. De boodschap: If your reality changes, your dreams don’t have to.” Keep Walking, Johnny Walker.

Klager vindt de spot van wansmaak getuigen. Men belandt vaak in een rolstoel door een auto-ongeluk veroorzaakt door overmatig alcoholgebruik. Diageo heeft aangevoerd dat de reclame is bedoeld om te inspireren. De reclame is eerdere image building voor het merk Johnny Walker dan directe promotie van Johnny Walker whisky. De Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP), de Belgische evenknie van de Reclame Code Commissie, acht de klacht ongegrond, omdat geen link met alcoholgebruik en sport of gunstige fysische of psychologische effecten wordt gelegd.

“De Jury is van oordeel dat deze tv spot duidelijk een levensmotto op de voorgrond brengt.

Er wordt geen alcoholgebruik aangemoedigd in de spot en er wordt evenmin een link gelegd tussen alcoholgebruik en sport of gunstige fysische of psychologische effecten. De Jury is van oordeel dat de spot terzake in overeenstemming is met het Convenant inzake gedrag en reclame mbt alcoholhoudende dranken.

De Jury heeft tenslotte vastgesteld dat de educatieve slogan “Ons vakmanschap drink je met verstand” vermeld wordt om de consument eraan te herinneren dat men verantwoord moet omgaan met alcohol. Bij gebreke aan inbreuken op wettelijke of zelfdisciplinaire bepalingen, heeft de Jury gemeend geen opmerkingen te moeten formuleren.”

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf).

Opvallend is dat de jury in eerste aanleg in dit dossier alvast advies heeft ingewonnen van de jury in hoger beroep. De jury in hoger beroep is het unaniem eens met de jury in eerste aanleg dat de klacht ongegrond is. Alle jury’s van JEP bestaan voor de helft uit burgers en de andere helft uit personen uit de reclamesector. De jury’s in eerste aanleg bestaan uit 6 personen en een voorzitter. De jury in hoger beroep uit 16 personen en een voorzitter. Lees meer hier.

RB 750

nVWA: Eindrapportage wild en wildproducten 2010

 

 

 

Uit eerdere monitoringsonderzoeken van de nVWA bleek dat wild en wildproducten soms niet juist zijn aangeduid omdat hierin vlees van andere diersoorten is verwerkt terwijl dit niet uit de aanduiding blijkt. Hiermee is de aanduiding misleidend met betrekking tot de werkelijke aard van het product. Op basis van de Warenwetregeling Etikettering van Levensmiddelen kan hiertegen worden opgetreden.

Lees het hele document: Eindrapportage wild en wildproducten 2010 en hier (link)
VWA Inspectieresultaat | 24-03-2011 | Adobe Acrobat Document, 162 kB

RB 749

Sanofi-Aventis maakt te verstrekkende vergelijkende reclame

CGR Codecommissie 17 maart 2011, K11.001 (Novo Nordisk v. Sanofi-Aventis) met dank aan Eva den Ouden, Hoogenraad&Haak voor deze samenvatting

Geneesmiddelenreclame. Uiting is een Visual Aid (poster/film) en twee brochures van Sanofi-Aventis voor haar geneesmiddel Lantus voor behandeling van diabetes. Sanofi-Aventis suggereert dat minder eenheden van haar product Lantus nodig zijn dan eenheden Levimir, van Novo Nordisk, om een goede glykemische controle te bereiken. Klacht Novo Nordisk: de claim dat het product Lantus effectiever zou zijn dan het product Levimir van Novo Nordisk is een onvolledige vergelijking en doet afbreuk aan de waarde van Levimir. De CGR Codecommissie oordeelt dat de vergelijkende uitingen van Sanofi-Aventis inderdaad misleidend zijn en in strijd met o.a. art. 4.2 en 5.8 Gedragscode Geneesmiddelenreclame. De verstrekkende effectiveitsclaim van Sanofi-Aventis wordt onvoldoende onderbouwd door de vier, door Sanofi-Aventis vermelde, onderzoeken. Want deze zijn o.a. te oud en er is geen rekening gehouden met aangepaste SmPC (Samenvatting van Productkenmerken) van Levimir.

De overwegingen van de CGR Codecommissie:

“6.5   Op grond van de Richtlijnen onderbouwing vergelijkende claims (Uitwerking art. 5.8 sub g Gedragscode Geneesmiddelenreclame) dient een vergelijkende claim wetenschappelijk aantoonbaar juist te zijn en de jongste stand van de wetenschap te reflecteren. Dit moet blijken uit onderbouwing door middel van één of meer wetenschappelijke studies. Een studie kan ter onderbouwing dienen van een vergelijkende claim onder andere als deze studie gepubliceerd is in een peer reviewed tijdschrift, voldoende kwaliteit en overtuigingskracht heeft.

6.6   De vier aangehaalde studies zijn alle uitgevoerd vóór 16 april 2009, de datum waarop de SmPC van Levemir werd aangepast op het punt van de aanbevolen dosering in de standaardbehandeling. […] Zonder afbreuk te doen aan de waarde van de vier voornoemde studies noodzaakt de terughoudendheid van de onderzoekers zelf en de wijziging van de SmPC van Levemir na de uitvoering van de studies tot de nodige voorzichtigheid, in het bijzonder bij het maken van vergelijkende claims als onderhavige op basis van voornoemde studies. Deze voorzichtigheid heeft Sanofi-Aventis blijkens het vorengaande in onvoldoende mate betracht.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf).

Regeling: Gedragscode geneesmiddelenreclame 

art. 4.2: de reclame mag in geen enkel opzicht strijdig zijn met de van overheidswege goedgekeurde samenvatting van de kenmerken van het geneesmiddel als voorgeschreven bij of krachtens de Wet.

art. 5.8 aanhef en sub g:
indien een vergelijking met een andere stof of met een ander geneesmiddel is gemaakt, waarbij een concurrent danwel een door een concurrent aangeboden geneesmiddel uitdrukkelijk of impliciet wordt genoemd, is er dan op gelet dat - onverminderd de bepalingen van de Code Publieksreclame - g. de vergelijking wetenschappelijk aantoonbaar juist is en overeenkomstig de jongste stand van de wetenschap;

RB 747

Conclusie AG HvJ EU: "vanaf"-prijs misleidende omissie?

Conclusie A-G Mengozzi HvJ EU 3 februari 2011, in zaak C-122/10, Konsumentombudsmannen KO tegen Ving Sverige AB (prejudiciële vragen marknadsdomstolen, Zweden)

Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijken. Prejudiciële vragen n.a.v. een Zweedse vliegvakantieadvertentie. De Zweedse ombudsman was van mening dat de geplaatste advertentie een commerciële boodschap was in de vorm van een uitnodiging tot aankoop, die een misleidende omissie bevatte, omdat er slechts een “vanaf”-prijs was vermeld en informatie over de voornaamste kenmerken van het aangeboden product ontbrak of tekortschoot.

De prejudiciële vragen betreffen o.a. de begrippen “uitnodiging tot aankoop” en “kenmerken van het product”, alsook de Vermelding van een “vanaf”-prijs  en de ereiste van informatie over het geadverteerde product en de prijs ervan om de consument in staat te stellen een aankoop te doen. De AG ziet in zijn conclusie vooral een taak voor de nationale rechter:

64. Gezien alle voorgaande overwegingen stel ik het Hof voor om op de door de marknadsdomstolen gestelde prejudiciële vragen te antwoorden als volgt:

1) Artikel 2, sub i, van de (…) richtlijn oneerlijke handelspraktijken, verzet zich er niet tegen dat in een commerciële boodschap naar het product wordt verwezen in woord of beeld; een dergelijke verwijzing kan voldoende zijn voor de vervulling van de voorwaarde ten aanzien van de kenmerken van een product. Deze bepaling verzet zich in beginsel evenmin tegen het gebruik van een gemeenschappelijke omschrijving van het product, voor zover uit de commerciële boodschap redelijkerwijs kan worden afgeleid dat er verschillende varianten van het product bestaan. Het is echter aan de verwijzende rechter om per geval te beoordelen, rekening houdend met het betrokken product en het gebruikte medium, of een redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument in staat is om het product te identificeren op basis van de gemeenschappelijke presentatie en omschrijving in de commerciële boodschap.

2) Het is tevens aan de verwijzende rechter om na te gaan of de vermelding van een „vanaf”-prijs enerzijds passend is voor het gebruikte medium, en anderzijds voor de consument volstaat om, nadat hij het betrokken product heeft geïdentificeerd, te kunnen begrijpen dat het beschreven of weergegeven product tegen die prijs kan worden gekocht.

3) De in artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29/EG met de woorden „en de consument aldus in staat stelt een aankoop te doen” omschreven voorwaarde kan niet zo worden uitgelegd dat van een uitnodiging tot aankoop slechts sprake is wanneer de commerciële boodschap een daadwerkelijke mogelijkheid tot koop inhoudt of wanneer deze boodschap in de buurt van een verkooppunt is aangeplakt. De genoemde zinsnede moet integendeel worden uitgelegd als een algemeen criterium om te kunnen vaststellen of de consument objectief gezien over voldoende informatie over het product, de prijs en de verkoper beschikt om de aankoop te kunnen doen.

Mocht het Hof echter beslissen dat een commerciële boodschap slechts als een uitnodiging tot aankoop kan worden beschouwd indien zij een daadwerkelijke mogelijkheid tot aankoop biedt, dan kan de vermelding van een telefoonnummer of een website als daadwerkelijke aankoopmogelijkheid worden aangemerkt, waarbij het aan de verwijzende rechter is na te gaan of daadwerkelijk tot aankoop kan worden overgegaan door genoemd telefoonnummer te bellen of genoemde website te raadplegen.

4) Atikel 7, lid 4, sub a, van richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een uitnodiging tot aankoop kan volstaan met slechts enkele van de voornaamste kenmerken van het betrokken product te vermelden. De andere voornaamste kenmerken kunnen buiten het voor de uitnodiging tot aankoop gebruikte medium om worden aangegeven, wanneer hun vermelding in de uitnodiging zelf hetzij niet nodig (gelet op de context of het betrokken product) hetzij niet mogelijk is (gelet op het gebruikte medium) en de handelaar voor nadere informatie zijn website of een ander vergelijkbaar medium verwijst, mits deze website of dit medium de consument daadwerkelijk in staat stelt toegang te krijgen tot de aanvullende informatie over de voornaamste kenmerken. Het is aan de verwijzende rechter om al deze punten te beoordelen en na te gaan of de ontbrekende vermelding van enkele van de voornaamste kenmerken in de uitnodiging tot aankoop de consument in ieder geval niet heeft belet een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen.

5) Voor de vervulling van de informatieverplichting ten aanzien van de prijs in de zin van artikel 7, lid 4, sub c, van richtlijn 2005/29 is de vermelding van een „vanaf”-prijs slechts voldoende wanneer vermelding van de berekeningswijze van de eindprijs of van eventuele extra kosten en wie deze betaalt, hetzij niet noodzakelijk is (gelet op de context of het betrokken product) hetzij niet mogelijk (gelet op het gebruikte medium) en de handelaar voor nadere informatie naar zijn website of naar een ander vergelijkbaar medium verwijst, mits deze website of dit medium de consument daadwerkelijk in staat stelt om toegang te krijgen tot deze informatie. Het is aan de verwijzende rechter al deze punten te beoordelen en na te gaan of het ontbreken van de vermelding in de uitnodiging tot aankoop van de berekeningswijze van de eindprijs of van eventuele extra kosten en wie deze betaalt, de consument in ieder geval niet heeft belet een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen.

Lees de conclusie hier.

Regelingen: Richtlijnen 2005/29/EG97/7/EG, 98/27/EG, 2002/65/EG en Verordening (EG) nr. 2006/2004

RB 745

DAS Rechtsbijstand "Ermelo"


Grotere kaart weergeven

CVB 22 maart 2011, Dossiernr: 2010/00852 (DAS Rechtsbijstand Ermelo)

In een radiocommercial hoort men een conflictbespreking tussen Hans met een klant in Ermelo (Zuid-Afrika, red. zie inzet de twee Ermelo's) over transportkosten die niet waren vermeld in de Algemene voorwaarden. "Algemene voorwaarden die ondernemers hanteren hebben nog weleens zwakke plekken" zegt de voice-over. Klacht: DAS verleent geen rechtsbijstand igv conflict met buitenlandse klant, zo heeft klager ervaren. Commissie oordeelt dat omdat de suggestie wordt gewekt dat conflicten met buitenlandse afnemers onder de dekking vallen, wat niet zo is. Misleidend op de voornaamste kenmerken, strijd met art. 8.2 aanhef en onder a NRC, misleidend en daarom oneerlijk ex art. 7.

In beroep stelt DAS dat ook die gevallen onder bepaalde omstandigheden onder de dekking van Das Rechts­partner vallen. Dat daarbij, zoals bij verzekeringen gebruikelijk, diverse voor­waar­den en uitsluitingen gelden, maakt de reclame-uiting niet onjuist of mis­leidend gelet op de zeer algemene strekking daarvan. De grieven treffen derhalve doel. Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en wijst de klacht alsnog af.

2. (...) Wel wekt de commercial de indruk dat ook bij dergelijke geschillen een beroep kan worden gedaan op DAS Rechtspartner. DAS heeft in beroep onweersproken ge­steld dat ook die gevallen onder bepaalde omstandigheden onder de dekking van DAS Rechts­partner vallen. Dat daarbij, zoals bij verzekeringen gebruikelijk, diverse voor­waar­den en uitsluitingen gelden, maakt de reclame-uiting niet onjuist of mis­leidend gelet op de zeer algemene strekking daarvan. De grieven treffen derhalve doel.

Lees de uitspraak hier(link) en hier(pdf).

Regeling: NRC art. 7 en art. 8.2 aanhef en onder c (door vernietiging niet toegepast).

RB 743

Oneigenlijke reclame ingezet om VPB naheffing te vorderen

Hof Arnhem sector Belastingrecht 21 maart 2011, LJN: BP8388, 09/00001, 09/00002, 09/00003 en 09/00004 (Inspecteur v. X Holding BV    foto: yorf1.nl)

Naheffing vennootschapsbelasting. Aan de hand van reclame- en sponsoringactiviteiten wordt beoordeeld of onderneming daadwerkelijk wordt gedreven of dat deze slechts dient om persoonlijke hobby te ondersteunen. Reclame voor en sponsoring door de onderneming zou bestaan uit vermelding "SB X" op een servicebus. Er is geen schriftelijke sponsoringsovereenkomst opgemaakt (r.o. 2.13).

4.11  Op grond van de uitgebreide gedingstukken, waaronder foto’s met betrekking tot de kart-activiteiten en verslagen en weergaven van die activiteiten op het internet, en hetgeen door partijen hierover ter zitting is aangevoerd, acht het Hof niet aannemelijk dat de reclame-uitingen bij kart-wedstrijden in meer dan slechts zeer beperkte mate tot vergroting van de naamsbekendheid en het cliëntenbestand van Straalbedrijf hebben geleid. De aanduiding “SB” zal bij de toeschouwers slechts in zeer beperkte mate de associatie met Straalbedrijf hebben opgeroepen terwijl de achtervoeging “X” ook de achternaam is van de desbetreffende racers.

Hof Arnhem maakt een schatting op van het na te vorderen bedrag over de jaren 1998 - 2001.

2.13.  Voor de race-activiteiten zijn onder meer een servicebus en enkele karts in gebruik geweest. Op de servicebus was reclame aangebracht voor de C kartshop in Z en het merk E. Op enkele bedrijfsmiddelen was vermeld "SB X" hetgeen staat voor Straalbedrijf X. Een expliciete vermelding van de naam "Straalbedrijf X" kwam niet voor. Terzake van de sponsoring van de race-activiteiten is tussen C en Straalbedrijf geen schriftelijke sponsoringovereenkomst opgemaakt.

4.7  Belanghebbende heeft aangevoerd dat de kart-activiteiten dienden om reclame te maken voor de kart-shop en het in de onderneming van C ondergebrachte importeurschap van E-karts, en voor Straalbedrijf. Zij stelt dat die reclame-uitingen ook vruchten hebben afgeworpen. Kartraces vormen bij uitstek gelegenheden om nieuwe klanten voor het Straalbedrijf te ontmoeten. D is, althans in de onderhavige jaren, klant gebleven van Straalbedrijf doordat X soms een zoon van een werknemer van D die het daar voor het zeggen had, meenam naar races. Tekenend is, aldus belanghebbende, dat D als klant afhaakte toen zij stopte met de racerij.

4.11 Op grond van de uitgebreide gedingstukken, waaronder foto’s met betrekking tot de kart-activiteiten en verslagen en weergaven van die activiteiten op het internet, en hetgeen door partijen hierover ter zitting is aangevoerd, acht het Hof niet aannemelijk dat de reclame-uitingen bij kart-wedstrijden in meer dan slechts zeer beperkte mate tot vergroting van de naamsbekendheid en het cliëntenbestand van Straalbedrijf hebben geleid. De aanduiding “SB” zal bij de toeschouwers slechts in zeer beperkte mate de associatie met Straalbedrijf hebben opgeroepen terwijl de achtervoeging “X” ook de achternaam is van de desbetreffende racers

4.12  Aan het vorenstaande verbindt het Hof de conclusie dat tussen enerzijds de kosten van de kart-activiteiten en anderzijds het nut van deze kosten voor belanghebbendes onderneming een ernstige wanverhouding bestaat. Gelet op deze wanverhouding, alsmede op de omstandigheden dat X een verklaard liefhebber is van de race-sport in het algemeen en het kart-racen in het bijzonder en dat de zoons van X in de onderhavige jaren de enige wedstrijdrijders waren, is het Hof van oordeel dat de bedoelde kosten niet alleen met het oog op de zakelijke belangen van belanghebbendes onderneming zijn gemaakt, maar ook ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van X als aandeelhouder van belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof zou geen redelijk handelende ondernemer – waaronder wordt verstaan een met belanghebbende vergelijkbare vennootschap bij wie het beleid tot het doen van uitgaven als de onderhavige niet mede wordt ingegeven door de persoonlijke behoeften van haar aandeelhouder – deze kosten in deze omvang hebben gemaakt om een vergroting van naamsbekendheid te realiseren zoals door belanghebbende is beoogd. Nu partijen geen nadere informatie hebben verstrekt omtrent het bedrag dat, in hun ogen, de vorenbedoelde ondernemer zou hebben besteed aan uitgaven als hier aan de orde, stelt het Hof die kosten, gelet op al hetgeen partijen in de stukken en ter zitting hebben aangevoerd, in goede justitie vast op ƒ 25.000 voor de jaren 1998 en 1999 en, gelet op het in 4.11, slot, gegeven oordeel, ƒ 15.000 respectievelijk € 6.806 voor de jaren 2000 en 2001.

Lees de uitspraak hier(link) en hier(pdf).

Regeling:  Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 15;  Wet op de vennootschapsbelasting 1969 art. 16