RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 2612

Claim dat Prioderm hoofdluis voorkomt te absoluut

CvB 22 december 2015, RB 2612; Dossiernr: 2015/00943 - CVB (Prioderm)
Aanbeveling. Misleiding. Uiting: “Hoofdluis, je moet er niet aan denken! Maak je geen zorgen! Hoofdluis kun je goed behandelen en voorkomen met de producten van Prioderm. Verkrijgbaar bij apotheek en drogist. Prioderm. Sterker dan hoofdluis. Lees voor gebruik de bijsluiter of gebruiksaanwijzing”.

Klacht: Op basisscholen is luis na de zomervakantie een groot probleem. Gesteld wordt:  “Hoofdluis kun je goed behandelen en voorkomen”. “Behandelen” begrijpt klaagster, maar “voorkomen” is onmogelijk. Klaagster verwijst naar de site van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Ouders geven gul als het om hun kinderen gaat. Adverteerder springt hier handig op in tijdens het “luizen seizoen”. Klaagster vindt de uiting misleidend.

College van Beroep:

1. In de bestreden radiocommercial wordt onder meer gezegd: “Hoofdluis kun je goed behandelen en voorkomen met de producten van Prioderm”. Niet in geschil is dat met die ‘producten’ specifiek Prioderm Preventief, Prioderm Shampoo Plus en Prioderm Lotion worden bedoeld. Meda Pharma heeft haar stellingen op die producten toegespitst. In beroep gaat het niet om de vraag of deze producten enige preventieve werking hebben (‘voorkomen’ van hoofdluis). De Commissie heeft immers geoordeeld dat deze producten een zekere bescherming bieden tegen (her)besmet­ting met hoofdluis. Tegen dat oordeel is geen beroep ingesteld. Het geschil in beroep blijft om die reden beperkt tot de vraag of de uiting een juiste voorstelling geeft van de mate waarin bij het gebruik van de genoemde producten een (her)besmet­ting met hoofdluis kan worden voorkomen. In de bestreden uiting wordt gesproken over het behandelen en het voorkomen van hoofdluis, waarbij wordt gezegd dat de Prioderm producten sterker zijn dan hoofdluis. Consumenten zullen die mededelingen, in combinatie met de mededeling dat men zich geen zorgen over hoofdluis hoeft te maken, zo opvatten dat na een behandeling met elk van de onderhavige producten geen (nieuwe) besmetting met hoofdluis zal optreden, derhalve dat men na gebruik van deze producten effectief tegen (her)besmetting is beschermd. Dat in de radiocommercial ook naar de bijsluiter of gebruiksaanwijzing wordt verwezen, brengt niet mee dat de consument een andere uitleg aan de commercial zal geven.

2. Bij de beoordeling is de bijzondere aard van de aangeprezen producten van belang. Prioderm Lotion is een geneesmiddel. Prioderm Preventief en Prioderm Shampoo Plus zijn medische hulpmiddelen. Op grond hiervan zal het College de uiting mede beoordelen aan de hand van de toepasselijke bijzondere reclamecodes. Meda Pharma verwijst naar de Code voor de Publieksreclame voor Geneesmiddelen respectievelijk de Code Publieksreclame Medische (Zelfzorg) Hulpmiddelen. Beide codes zijn inmiddels in de Nederlandse Reclame Code geïmplementeerd als de Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CPG) 2015 respectievelijk de Code voor de reclame voor Medische zelfzorg Hulpmiddelen (CMH). Het College zal primair aan de CPG en CMH toetsen, nu deze codes deel uitmaken van de Nederlandse Reclame Code. Zij bevatten specifieke normen voor de onderhavige producten. Ten aanzien van Prioderm Lotion is in het bijzonder artikel 9 CPG 2015 van belang. Dit artikel bepaalt dat reclame voor een geneesmiddel een objectieve voorstelling van zaken dient te geven en niet mag misleiden. In de toelichting bij dit artikel staat dat reclame voor een geneesmiddel waarheidsgetrouw moet zijn en de eigenschappen ervan niet mag overdrijven. Voor Prioderm Preventief en Prioderm Shampoo Plus verwijst het College naar de met artikel 9 CPG 2015 overeenstemmende regeling van artikel 9 CMH. Op basis van deze artikelen wordt geoordeeld als volgt.

3. Het College begrijpt dat het CBG ten aanzien van Prioderm Lotion een effectieve bescherming aanwezig acht gedurende enkele weken. Ten aanzien van Prioderm Preventief gaat de Keuringsraad KOAG/KAG blijkbaar uit van een bescherming gedurende zeven uur of langer. Ten aanzien van Prioderm Shampoo Plus is echter geen sprake van een effectieve bescherming maar van een werking die inhoudt dat het behandelde haar minder aantrekkelijk wordt voor hoofdluis (de statische aantrekking van het haar vermindert) waardoor men minder snel zal worden (her)be­smet. Een dergelijk gering te achten bescherming voldoet naar het oordeel van het College niet aan de verwachtingen van de gemiddelde consument op basis van de onderhavige radiocommercial. De commercial claimt immers dat alle drie Prioderm producten geschikt zijn om besmetting effectief te voorkomen. Maar in feite is bij Prioderm Shampoo Plus slechts sprake van een verminderde kans op (her)besmet­ting. Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat de radiocommercial ten onrechte voor alle Prioderm producten die in de commercial worden aangeprezen, de indruk wekt dat deze elk afzonderlijk effectieve bescherming bieden tegen (her)besmetting door hoofdluis, nu deze mate van bescherming niet voor Prioderm Shampoo Plus geldt. In dat opzicht acht het College de uiting te absoluut. Meda Pharma had enige nuance dienen aan te brengen waaruit zou blijken dat de ‘Prioderm producten’ onderling verschillen vertonen met betrekking tot de mate waarin zij in staat zijn een (her)besmetting met hoofdluis te voorkomen. Het College onderschrijft bij gebreke van deze nuance het oordeel van de Commissie dat de uiting een te absolute voorstelling geeft van de resultaten die van het gebruik van de afzonderlijke producten kan worden verwacht.

4. Meda Pharma stelt overigens dat in de radiocommercial sprake is van lichte overdrijving en dat de uiting een beeld schetst waarin de werking ‘mooier wordt weergegeven dan deze in werkelijkheid is’. Van klaarblijkelijke, voor de consument duidelijk herkenbare overdrijving is echter geen sprake, zodat de gemiddelde consument de uiting letterlijk zal nemen en ervan zal uitgaan dat ook met Prioderm Shampoo Plus een (her)besmetting met hoofdluis effectief kan worden voorkomen. Het College oordeelt op grond van het voorgaande dat de radiocommercial geen objectieve voorstelling van zaken geeft voor zover het betreft het product Prioderm Shampoo Plus. De consument kan op grond van de radiocommercial besluiten dit product te kopen in de onjuiste veronderstelling dat het effectieve bescherming biedt. Om die reden is de uiting misleidend. Dit oordeel impliceert dat de radiocommercial niet verenigbaar is met artikel 9 CMH. Dat de consument, zoals Meda Pharma stelt, via andere bronnen (website, verpakking, gebruiksaanwijzing, bijsluiter, apotheek of drogist) nader wordt geïnformeerd over de afzonderlijke Prioderm producten, kan niet tot het oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 9 CMH. De radiocommercial dient immers als een zelfstandige reclame-uiting te worden beschouwd die, los van aanvullende informatie in andere uitingen, aan de eisen van de Nederlandse Reclame Code, inclusief de CMH, dient te voldoen.

5. Het College overweegt, in verband met artikel 3 CMH, dat met het oordeel dat de radiocommercial in strijd is met artikel 9 CMH nu deze mede is bedoeld ter aanprijzing van Prioderm Shampoo Plus, wordt afgeweken van de toelating door de Keuringsraad KOAG/ KAG. Deze instantie heeft de uiting immers van een toelatingsnummer voorzien welk geacht moet worden voor elk afzonderlijk product te zijn bedoeld waarop de radiocommercial betrekking heeft. Het feit dat de Keuringsraad de onderhavige reclame-uiting preventief heeft goedgekeurd, sluit niet uit dat naar aanleiding van een specifieke klacht en op basis van de toetsing na hoor en wederhoor anders wordt beslist over de vraag of de uiting aan de CMH voldoet, mede op basis van de informatie die in beroep beschikbaar is. De toelating door de Keuringsraad staat in dit specifieke geval niet in de weg aan het oordeel dat de bestreden uiting in strijd is met artikel 9 CMH in verbinding met artikel 7 NRC nu daarin mede Prioderm Shampoo Plus wordt aangeprezen. Derhalve wordt beslist als volgt, waarbij, in aanvulling op de beslissing van de Commissie, tevens naar artikel 9 CMH zal worden verwezen.

Het College bevestigt de bestreden beslissing van de Commissie met dien verstande dat het de bestreden reclame-uiting in strijd acht met artikel 9 CMH in verbinding met artikel 7 NRC.

RB 2607

Uiting “effectieve behandelmethode” misleidend indien niet effectief in alle gevallen

RCC 7 december 2015, RB 2607; Dossiernr: 2015/01056 (Been-kliniek.nl)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Gezondheid. Uiting: Het betreft:
1. Een uiting op www.been-kliniek.nl met de aanhef “Etalagebenen beter te behandelen bij Been-Kliniek”.
2. Een uiting op www.been-kliniek.nl met de aanhef “Spataderen reageren heel erg goed op vacuümtherapie”.
3. Een uiting op www.been-kliniek.nl met de aanhef “Diabetesvoet verbetert snel met vacuümtherapie”.
4. Een uiting op www.rsi-kliniek.nl met de aanhef “Vacuümtherapie: een effectieve RSI behandeling tegen RSI-klachten”.

Klacht: De (medische) literatuur bevat geen patiëntenstudies over de effectiviteit van de vacuümtherapie bij de behandeling van klachten als etalagebenen, spataderen, diabetesvoet en rsi. Klager stelt: “Ook een biologisch/biofysisch mechanisme -hoe het werkt- ontbreekt.” Bij zoeken in het medische databestand PubMed aan de hand van “vacuüm” verschijnen  alleen studies over versnelde wondgenezing. Volgens een publicatie van vaatchirurgen van het AMC in februari 2000 is een vacuümmachine geen hulpmiddel bij de behandeling van onvoldoende doorbloeding van het onderbeen.

Op de website vacumed.de staat een lijst met veertig artikelen die enig bewijs zouden moeten leveren. Patiëntenstudies die enig hout snijden zitten daar echter niet bij. Gevraagd naar de wetenschappelijke onderbouwing van haar claims, leverde adverteerder aan klager vijf artikelen over de vacuümtherapie. Eén artikel blijkt over wondgenezing te gaan en niet over beenklachten.

Een volgend artikel gaat over het gebruik van de vacuümkamer bij vijftig patiënten met een diabetesvoet.

Een derde artikel betreft een case-studie over de behandeling van een 89-jarige patiënt met een diabetesvoet. Een case-studie is een n=1 experiment, dat statistisch gezien geen wetenschappelijke waarde heeft.

Het vierde artikel betreft een studie van een Britse distributeur van onder meer de VacuMed (het apparaat waarmee de behandelingen plaatsvinden), waarbij tien patiënten met spataderen werden behandeld. Volgens dit stuk konden deze patiënten na de vacuümbehandeling (een kleine twintig keer in de vacuümkamer) iets verder lopen met minder pijn en zagen de spataderen er wat beter uit. De resultaten van dit weinig onafhankelijke “onderzoekje” zijn nergens gepubliceerd en zijn dus niet door een (peer-reviewed) redactie gecontroleerd op onderzoeksopzet, onafhankelijkheid en kwaliteit.

Het vijfde artikel betreft een concept versie van een artikel van artsen uit Genua. Zij behandelden patiënten met lymfoedeem eerst chirurgisch en daarna in de vacuümkamer. De chirurgische ingreep onttrok veel vocht en de vacuümbehandeling deed daar een “ietsepietsje” bovenop, zo blijkt uit het concept artikel.

Klager concludeert dat de vijf artikelen geen enkel bewijs leveren voor de bewuste claims. Ook Joep Teijink, vaatchirurg in Eindhoven en hoogleraar in Maastricht, heeft zich gestoord -zo staat in een artikel op de website van de Vereniging tegen de Kwakzalverij- “aan de pretentieuze manier van aanbeveling van deze therapievorm, zonder dat hier bewijsvoering voor te vinden is”.

Teijink is oprichter van ClaudicatioNet, het landelijke netwerk van specialisten en fysiotherapeuten dat zich sterk maakt voor looptherapie voor patiënten met claudicatio intermittens (etalagebenen). Volgens een in het verweer opgenomen citaat is Teijink na  een gesprek met de BeenKliniek “sceptisch” en “niet onder de indruk van de beschikbare literatuur”, maar is hij “bereid” om “goed geïnformeerde patiënten bij een studie te betrekken, een gerandomiseerde en geblindeerde behandeling”.

Drie ziekenhuizen in Eindhoven, Veldhoven en Geldrop gaan een pilotstudie doen Hiervoor is een onderzoekaanvraag ingediend bij de betreffende medische ethische commissie. De nu gebruikte claims hebben geen enkele klinische relevantie. De (kleine) pilot-studie heeft bovendien alleen betrekking op etalagebenen. Op de website www.claudicationet.nl staat over “vacuümtherapie”: “Op dit moment is er nog geen wetenschappelijk bewijs over het effect van deze vorm van therapie bij de indicatie claudicatio intermittens”.

Rechters hanteren evidenced based medicine (EBM) als meetmaat. Aspecten hiervan zijn statistisch relevante aantallen patiënten en onafhankelijke, deskundige observaties. In 2013 oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat ook handelingen van alternatieve genezers getoetst moeten worden aan EBM, de standaard in de reguliere geneeskunde. Eenzelfde toetsing zou moeten plaatsvinden in geval van medische claims in advertenties en websites.

Commissie:

Met betrekking tot de verschillende uitingen overweegt de Commissie het volgende.

Ad 1. In deze uiting wordt zonder voorbehoud gesteld dat de vacuümtherapie “een effectieve behandelmethode” is voor "Etalagebenen”, een “vorm van vaataandoening in de benen”. Ook wordt gesteld: “Snel herstel: binnen 6 weken vermindering van uw pijn en het lopen zal snel beter gaan”.

Ter onderbouwing van de inhoud van de uiting heeft adverteerder gewezen op twee pilotstudies onder 10 respectievelijk 23 patiënten waarin sprake is van een verbetering in de ‘pijnvrije loopafstand’ van 100 tot 500% respectievelijk een ‘verbetering in de loopafstand’ van 73% in 3 tot 12 weken en op interne studies waaruit blijkt -zo luidt het verweer- dat 75% van de patiënten baat heeft bij de behandeling.

Deze resultaten, waaruit de Commissie begrijpt dat de behandeling niet in alle gevallen effectief is, rechtvaardigen niet bovenbedoelde mededelingen waarbij geen voorbehoud wordt gemaakt. In zoverre gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Ad 2. In deze uiting wordt zonder voorbehoud gesteld dat de vacuümtherapie “een effectieve behandelmethode” is in geval van klachten bij spataderen. Ook wordt gesteld: “Spataderen reageren heel erg goed op vacuümtherapie” en “Blijvend effect: het vaatstelsel in uw benen wordt weer vitaal”.

Ter onderbouwing van de inhoud van de uiting heeft adverteerder gewezen op een zelf samengestelde “Vragenlijst bij Spataderen/Oedeem”. Volgens deze lijst werd bij 42% van de patiënten (193 vragenlijsten) een lichte verbetering waargenomen (0 tot 2 punten), was bij 39% de totaalscore hoger dan 2 en bij 5% hoger dan 5, een en ander na 8 behandelingen in een kleine maand.

Deze resultaten, waaruit de Commissie begrijpt dat de behandeling niet in alle gevallen effectief is, rechtvaardigen niet bovenbedoelde mededelingen waarbij geen voorbehoud wordt gemaakt. In zoverre gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Ad 3. In deze uiting wordt zonder voorbehoud gesteld dat de vacuümtherapie “een echt effectieve behandelmethode” is in geval van diabetesvoeten. Ook wordt gesteld: “Blijvend effect: de achteruitgang van de circulatie wordt gestopt”.

Ter onderbouwing van de inhoud van de uiting heeft adverteerder onder meer gewezen op een vragenlijst die volgens adverteerder indicatief is voor “diabetische neuropathie” en volgens welke bij 45% van de patiënten een verbetering in de diagnostiek optreedt.

Noch deze resultaten, noch de inhoud van de bijlagen 4, 5 en/of 6 bij het verweer, waarbij de bijlagen 4 en 5 betrekking hebben op wondgenezing bij twee patiënten van respectievelijk 76 en 89 jaar, rechtvaardigen bovenbedoelde mededelingen waarbij geen voorbehoud wordt gemaakt. In zoverre gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Ad 4. In deze uiting wordt zonder voorbehoud gesteld dat de vacuümtherapie “een effectieve behandeling tegen RSI-klachten” is. Ook wordt gesteld: “Vacuümtherapie is een bewezen en effectieve behandelmethode waarmee u snel van uw RSI-klachten verholpen bent”.

Ter onderbouwing van de inhoud van de uiting heeft adverteerder gewezen op de zogenaamde QuickDASH (Disability Arm Shoulder Hand), een vragenlijst die de ernst van algemene klachten meet. Volgens adverteerder blijkt uit analyse van vragenlijsten van 116 patiënten met armklachten dat de behandeling voor 66% van hen een verbetering van 10 punten of meer en voor 55% een verbetering van meer dan 15 punten geeft, terwijl bij ongeveer 20% de behandeling geen of te weinig effect heeft.

Bij de helft van de patiënten betrof het RSI. Voor 52% van hen was er een verbetering van 15 punten, 31% had een verbetering van meer dan 25 punten.

Deze resultaten, waaruit de Commissie begrijpt dat de behandeling niet in alle gevallen effectief is, rechtvaardigen niet bovenbedoelde mededelingen waarbij geen voorbehoud wordt gemaakt. In zoverre gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie heeft nota genomen van de mededelingen van adverteerder dat:
- voorbereidingen gaande zijn voor twee wetenschappelijke studies en dat beide momenteel de procedure bij de zogenaamde Medisch Ethische Commissie doorlopen en
- adverteerder een jonge onderneming is en “de huidige website” naar verwachting binnen twee weken door een nieuwe zal worden vervangen, waarbij sprake zal zijn van “een herformulering van bepaalde beweringen”.

De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2606

Misleidende informatie over abonnementsperiode Trouw in strijd met art. 8.2 NRC

Voorz. RCC 25 november 2015, RB 2606; Dossiernr: 2015/01080 (Trouw)
Voorzittersbeslissing. Misleiding voornaamste kenmerken. Uiting: Het betreft een formulier dat klager in het kader van verkoop op straat heeft ondertekend en waarin onder meer staat dat hij een overeenkomst tot levering van Trouw sluit en adverteerder machtigt tot incasso van een bedrag, waarbij gekozen kan worden voor een looptijd van 24 maanden of 12 maanden en waarbij een bedrag van € 14,95 per maand wordt genoemd.

Klacht: Klager stelt, samengevat, dat in de bestreden uiting en in de welkomstbrief duidelijk staat dat het abonnement een looptijd heeft van 12 maanden. In de praktijk blijkt adverteerder echter een periode van 11 maanden te hanteren. Men heeft namelijk recht op levering van 4 kranten per betaalperiode, hetgeen in de praktijk neerkomt op minder dan 11 maanden. Met een ingangsdatum van 4 oktober 2015 begint adverteerder reeds op 1 september 2015 met het afschrijven van het reguliere tarief.  Dit is volgens klager niet alleen misleidend, maar ook onjuist. Het is een slimme manier om de kortingsperiode via een sluipweg te verkleinen. In zijn e-mail van 27 oktober 2015 licht klager nader toe hoe de communicatie met adverteerder is verlopen en dat adverteerder inmiddels een incassobureau heeft ingeschakeld.

 

Voorzitter:

1)  De voorzitter zal uitsluitend het formulier beoordelen op basis waarvan de overeenkomst tot levering van Trouw (hierna: het abonnement) is gesloten. De welkomstbrief waarnaar klager verwijst, betreft immers geen reclame-uiting maar de bevestiging van de op basis van het formulier gesloten overeenkomst. Dit formulier geldt als een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Klager heeft op basis daarvan op straat besloten een abonnement op Trouw te nemen, waarbij de duur van het abonnement uitsluitend in maanden is uitgedrukt en ook uitsluitend een prijs per maand wordt genoemd.

2)  De voorzitter constateert dat uit het formulier niet blijkt dat het aanbod feitelijk betrekking heeft op een termijn van 48 weken in plaats van de in het formulier genoemde 12 maanden, respectievelijk 96 weken in plaats van de in het formulier genoemde 24 maanden. Evenmin blijkt uit het formulier dat de genoemde prijs ziet op een periode van vier weken in plaats van het in de uiting genoemde bedrag per maand. Door het voorgaande heeft adverteerder onjuiste informatie verstrekt, zowel over de duur van het abonnement als over de prijs die klager daarvoor is verschuldigd. Dit leidt tot wezenlijke verschillen. De abonnementsperiode bedraagt immers slechts 48 weken in plaats van 52 weken, terwijl het bedrag dat men betaalt niet ziet op een volle maand maar op vier weken. Hierdoor voldoet de uiting niet aan de eis dat geen onduidelijke informatie mag worden verschaft over de (duur van de) levering als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daarnaast is geen juiste informatie verschaft over de prijs als bedoeld onder d van hetzelfde artikel. Verder is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Dit geldt te meer nu de overeenkomst op straat is gesloten. In een dergelijk geval dient de informatie die aan de consument wordt verstrekt extra zorgvuldig te zijn, enerzijds omdat de consument niet in staat is deze informatie ter plekke op juistheid en volledigheid te controleren, anderzijds omdat sprake is van het actief benaderen van een consument met het doel deze te overreden het aanbod te aanvaarden, waardoor diens economische gedrag eerder kan worden verstoord. De uiting is misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3)  De voorzitter neemt nota van de mededeling van adverteerder dat zij naar aanleiding van een eerdere beslissing begin 2015 haar uitingen heeft aangepast. De onderhavige klacht is gericht tegen een uiting die blijkbaar van vóór deze aanpassing dateert. Het formulier is immers getekend op 25 oktober 2014. Adverteerder stelt dat inmiddels in al haar uitingen staat dat zij met termijnen van vier weken werkt. Verder stelt adverteerder dat zij naar aanleiding van de onderhavige klacht heeft besloten de abonnementstermijn van de ‘zaterdag plus’ abonnementen te verlengen naar 13 x 4 weken. De voorzitter oordeelt dat adverteerder daarmee de oorzaak van de mogelijke verwarring heeft weggenomen. De voorzitter zal om die reden gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten. Met betrekking tot hetgeen klager opmerkt over de incassomaatregelen die adverteerder ten opzichte van hem heeft genomen, merkt de voorzitter tot slot nog op dat die kwestie niet ziet op de beoordeling van een klacht over de inhoud van een reclame-uiting en dus in deze zaak verder buiten beschouwing dient te blijven.

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

RB 2605

"Levenslange garantie" onvoldoende duidelijk indien niet elk risico op beschadiging wordt uitgesloten

CvB 9 december 2015, RB 2605; Dossiernr: 2015/00829 (Carglass)
Aanbeveling. Misleiding. Uiting: Het betreft een uiting in een “documentenmapje” van Carglass®. In deze uiting staat onder meer staat: “Bedankt voor uw vertrouwen in Carglass®.
Ik heb met de grootst mogelijke zorg en met veel plezier aan uw auto gewerkt. Ik hoop dat alles naar wens is verlopen. (……)”
en
“Carglass® biedt Levenslange Garantie.
Carglass® biedt levenslange garantie op het geleverde werk voor HPX3® reparatie en ruitvervanging. De opdrachtbon in dit mapje is ook uw garantiewijs. Bewaar deze documenten goed!”.

Klacht: In de uiting is sprake van “levenslange garantie”. In artikel 5 lid 2 van de algemene voorwaarden staat dat sommige van de ruitreparaties niet het beoogde resultaat opleveren en dat in een aantal gevallen bijvoorbeeld de inslag verder inscheurt. In het geval van klager gebeurde dat al na 15 dagen. Klager heeft zich beroepen op de garantie. Deze garantie blijkt te worden verrekend met de verzekeraar. Het sterretje kost klager niets (kosten reparatie zijn lager dan een nieuwe ruit), alsnog vervangen van de ruit kost klager een eigen bijdrage van € 65,- en de rest is voor rekening van de verzekeraar. Naar de mening van klager houdt de garantie aldus niets in; als de monteur een fout maakt, is hij te allen tijden gedekt. In geval van een garantie met betrekking tot een gerepareerd product verwacht klager dat een en ander kosteloos in orde wordt gemaakt, indien de reparatie niet geslaagd blijkt te zijn.

College van Beroep:

1. In deze zaak wordt, naar niet door Carglass is betwist, het toetsingskader gevormd door artikel 12 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dit artikel houdt in dat indien in reclame over “garantie” wordt gesproken, de omvang, de inhoud en de tijdsduur daarvan duidelijk dient te zijn, het desbetreffende medium in aanmerking genomen. Uitgaande hiervan oordeelt het College als volgt.

2. De Commissie is, in navolging van geïntimeerde, uitgegaan van de veronderstelling dat in artikel 5 lid 4 van de algemene voorwaarden staat wat de inhoud van de ‘Levenslange Garantie is, waarbij volgens de Commissie sprake is van een beperking. Deze bepaling luidt: “In het geval de inslag, die aan de herstelvoorwaarden op de opdrachtbon beantwoordt, op enig moment tijdens of na een door Carglass B.V. uitgevoerde ruitreparatie, die door middel van een harsinjectie is uitgevoerd, vanuit de plaats van de reparatie scheurt en de opdrachtgever aan Carglass B.V. de opdracht geeft om de ruit te vervangen, dan worden na voorlegging van de factuur, m.b.t. de oorspronkelijke ruitreparatie en het garantiebewijs, de uitgevoerde ruitreparaties, tot maximaal twee ruitreparaties, in mindering gebracht op de kosten van vervanging. Deze garantie geldt enkel tegenover de initiële opdrachtgever en is niet overdraagbaar aan derden, zoals de opvolgend eigenaar van de auto”.

3. Nu in voormelde tekst uitdrukkelijk wordt gesproken over een ruitreparatie én een garantie, lijkt deze invulling te geven aan de ‘Levenslange Garantie’ die elders in de uiting wordt genoemd. Uit de door Carglass overgelegde originele uiting blijkt bovendien dat het een uitklapdocument betreft, waarbij men na het uitklappen van het document eerst de mededeling over de ‘Levenslange Garantie’ ziet en vervolgens, na het verder openklappen, de algemene voorwaarden met daarin de hierboven geciteerde tekst. Naar het oordeel van het College wordt door dit alles een verband gesuggereerd tussen de ‘Levenslange Garantie’ en artikel 5 lid 4 van de algemene voorwaarden van Carglass. Op grond van hetgeen Carglass in beroep heeft gesteld blijkt dit verband niet te bestaan. Artikel 5 lid 4 van de algemene voorwaarden geldt volgens Carglass namelijk niet voor het uitvoeren van een HPX3® reparatie, maar voor andere herstelwerkzaamheden, en bevat dus geen beperking van de ‘Levenslange Garantie’. De ‘Levenslange Garantie’ houdt volgens Carglass in dat de klant na een HPX3® reparatie zich tot haar kan wenden indien teveel harsresten achterblijven of de geïnjecteerde hars loslaat als gevolg van het verkeerd uitvoeren van een HPX3® reparatie. Deze garantie kent volgens Carglass geen enkele beperking.

4. Op grond van het voorgaande kan de mededeling dat sprake is van “levenslange garantie op het geleverde werk voor HPX3® reparaties” niet onjuist worden geacht. Uit hetgeen Carglass in beroep heeft aangevoerd, blijkt immers dat sprake is van een onbeperkte garantie op het netjes (zonder overtollige harsresten) en correct (zonder loslatende hars) uitvoeren van een HPX3® reparatie. Anderzijds geldt wel dat consumenten op het verkeerde been worden gezet door de schijnbare samenhang in de uiting tussen de mededeling ‘Levenslange Garantie’ enerzijds, en artikel 5 lid 4 van de algemene voorwaarden van Carglass anderzijds. Hierdoor zal de gemiddelde consument een onjuiste invulling aan die garantie kunnen geven.

5. Daarnaast is relevant dat de garantie op het correct uitvoeren niet uitsluit dat een gerepareerde ruit door andere oorzaken dan een verkeerd uitgevoerde reparatie verder scheurt. Voor deze situatie geldt de ‘Levenslange Garantie” niet. Het had op de weg van Carglass gelegen om dit in de uiting duidelijk te maken, zodat geen verkeerde verwachtingen bij de consument worden gewekt. De gemiddelde consument zal anders kunnen menen dat de ‘Levenslange Garantie” inhoudt dat Carglass ervoor in staat dat een gerepareerde ruit ter plaatse van de reparatie niet verder zal scheuren. Een onbeperkte levenslange garantie lijkt immers elke vorm van risico op verdere beschadiging uit te sluiten.

6. De grieven treffen doel voor zover de Commissie in haar beslissing is uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat de ‘Levenslange Garantie” wordt beperkt door artikel 5 lid 4 van de algemene voorwaarden van Carglass. Dit kan Carglass echter niet baten. Om de hiervoor genoemde redenen verschaft de uiting in andere opzichten niet de door artikel 12 NRC (in verbinding met artikel 7 NRC en de algemene aanbeveling sub f) vereiste duidelijkheid over de inhoud van deze garantie. Dat Carglass werkt met een protocol op grond waarvan haar medewerkers klanten mondeling op de mogelijkheid van doorscheuren na een ruitreparatie behoren te wijzen, neemt niet weg dat zij ook in de uiting de vereiste duidelijkheid over de invulling van haar ‘Levenslange Garantie’ had behoren te geven teneinde verwarring over de inhoud daarvan bij de gemiddelde consument te voorkomen, met als mogelijk gevolg dat deze consument een besluit neemt over de uitoefening van contractuele rechten dat hij anders niet zou hebben genomen. Nu de vereiste duidelijkheid ontbreekt, is de uiting in strijd met artikel 12 NRC.

Het College bevestigt de bestreden beslissing van de Commissie met wijziging van gronden.

RB 2593

"Beste business school"-claim ongegrond dus misleidend

RCC 20 november 2015, RB 2593; Dossiernr: 2015/01067 (TiasNimbas)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting 1: Het betreft een radiocommercial van TiasNimbas Business School waarin – voor zover van belang – wordt gezegd: “Tias dé nummer 1 business school van Nederland volgens de Financial Times en volgens Hilbrand van der Kooi” (…). Vervolgens zegt de voice-over: “Tias de beste business school”.

Uiting 2: Het betreft de tag-on van TiasNimbas Business School waarin wordt gezegd: “Ook de beste in maatwerk. Kijk op tias.nl”.

Klacht: In uiting 1 claimt adverteerder de beste master opleidingen van Nederland aan te bieden volgens de internationale rankings van ‘The Financial Times’. Deze informatie is volgens klager misleidend en onvolledig want adverteerder scoort alleen het beste op maatwerk. In uiting 2 wordt gezegd: “ook de beste in maatwerk” waarmee wordt gesuggereerd dat ze daarnaast ook nog op een andere ranking van The Financial Times op nummer 1 staan, terwijl dat niet het geval is.

 

Commissie: Ten aanzien van uiting 1 oordeelt de Commissie als volgt. In deze uiting wordt gezegd dat Tias dé nummer 1 business school is van Nederland volgens de Financial Times (en Hilbrand van der Kooi). Vervolgens wordt gezegd: “Tias de beste businessschool van Nederland”. Hiermee wordt de indruk gewekt dat adverteerder volgens de Financial Times in alle rankings, althans in ieder geval in de categorie ‘business school’ in Nederland het beste scoort. Uit de door adverteerder overgelegde stukken blijkt echter dat dit volgens de rankings van de Financial Times alleen geldt voor de ranking ‘Executive Education Customized’ (‘opleidingen op maat’). De Commissie is dan ook van oordeel dat adverteerder op dit punt onjuiste informatie heeft verstrekt.

Door in de tag-on te zeggen: “ook de beste in maatwerk” wordt de indruk gewekt dat (volgens de Financial Times) de TiasNimbas Business School niet alleen in maatwerk het beste is, maar ook op (alle) andere onderdelen het beste scoort van alle Nederlandse Business Schools. Zoals hiervoor onder 1 reeds is overwogen is dit niet juist.

Nu in beide radiocommercials de indruk wordt gewekt dat de TiasNimbas Business School in alle, althans meerdere rankings van de Financial Times het beste scoort, terwijl uit de overgelegde informatie blijkt dat dit slechts het geval is voor wat betreft de door adverteerder aangeboden ‘opleidingen op maat’, gaan de commercials gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie tevens van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat in beide uitingen wordt verwezen naar de website maakt het oordeel van de Commissie niet anders.

De Commissie acht beide reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2592

Actie in reclamefolder vereist zekere mate van voorraad product

RCC 20 november 2015, RB 2592; Dossiernr: 2015/00949 (Shimano)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een reclamefolder van Itek die huis-aan-huis is verspreid. Hierin is – voor zover in deze zaak van belang – een elektrische fiets afgebeeld van het merk “Shimano” met daarbij vermeld: “64% korting  1295  469”. Onderaan de uiting staat: (…) ”Acties geldig van 16 augustus tot en met 6 september of zolang de voorraad strekt”. (…)

Klacht: Klager ontvangt bijna om de twee weken een reclamefolder van adverteerder waarin een elektrische fiets van Shimano met 64% korting wordt aangeboden voor een bedrag van € 469,-. Klager heeft meerdere malen naar de vestiging van adverteerder in Heerlen gebeld  met de vraag of deze fiets voorradig was, maar kreeg keer op keer te horen dat dit niet het geval was. Evenmin was de fiets op voorraad bij andere Nederlandse vestigingen van adverteerder en klager werd regelmatig (telefonisch) gewezen op de andere elektrische fietsen uit de collectie. Volgens klager is de uiting misleidend en slechts bedoeld om de consument aan te sporen om naar de winkel te gaan.

Commissie: In de bestreden uiting wordt een elektrische fiets van het merk Shimano aangeboden met 64% korting voor een bedrag van € 469,-. Indien een adverteerder een bijzonder aanbod doet, dient hij ervoor zorg te dragen dat er een – in verhouding tot dat aanbod en de daarvoor gevoerde reclame – redelijke voorraad goederen aanwezig is. Het feit dat in de uiting staat: “zolang de voorraad strekt” duidt erop dat sprake kan zijn van een beperkte beschikbaarheid. Dit neemt echter niet weg dat het aangeboden product – in ieder geval aan het begin van de actie – in een zekere mate verkrijgbaar moet zijn.

Klager heeft gemotiveerd gesteld dat voornoemde aanbieding in diverse filialen van adverteerder niet op voorraad was. De Commissie is van oordeel dat het op de weg van adverteerder had gelegen om aannemelijk te maken dat – zoals zij in haar verweer heeft gesteld – sprake is geweest van een redelijke voorraad van deze specifieke fiets. Daarin is adverteerder naar het oordeel van Commissie niet geslaagd. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat er ten tijde van de actieperiode nog 16 exemplaren van de fiets op voorraad waren. Adverteerder heeft dit echter niet met stukken onderbouwd.

Gelet op het voorgaande is in de uiting geen duidelijke informatie verstrekt over de beschikbaarheid van het aangeboden product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de uiting de gemiddelde consument bovendien ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2591

RCC: Wettelijke acceptatieplicht basiszorgverzekering algemeen bekend

RCC 20 november 2015, RB 2591; Dossiernr: 2015/01078 (Menzis)
Afwijzing. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een televisiecommercial van Menzis, waarin – voor zover hier van belang – wordt gezegd: “Ieder mens is mooi, daarom selecteert Menzis niet op gezondheid of leeftijd”.

Klacht: Menzis maakt reclame voor haar zorgverzekering(en) met de slogan dat zij niet selecteert op ‘gezondheid of leeftijd’. In de zorgverzekeringswet is voor de basisverzekering echter nadrukkelijk een acceptatieplicht opgenomen, zodat het wettelijk niet is toegestaan – met uitzondering van de aanvullende verzekeringen – om op leeftijd of gezondheid te selecteren. Menzis suggereert ten onrechte dat andere verzekeraars – voor zover het de basisverzekering betreft – wel selecteren op leeftijd of gezondheid.

Commissie:

De Commissie is van oordeel dat adverteerder door in haar uiting te zeggen: “Ieder mens is mooi, daarom selecteert Menzis niet op gezondheid en leeftijd”, geen misleidende reclame maakt. De Commissie acht de gemiddelde consument ermee bekend dat voor de basiszorgverzekering een wettelijke acceptatieplicht geldt, waardoor het voor geen enkele zorgverzekeraar mogelijk is om bij het aangaan van deze verzekering te selecteren op leeftijd en gezondheid. Gelet hierop zal het voor deze consument duidelijk zijn dat de slogan dat Menzis niet selecteert op gezondheid en leeftijd specifiek ziet op de aanvullende verzekeringen die adverteerder aanbiedt. Van misleiding is dan ook geen sprake. De commissie wijst de klacht af.

RB 2590

Onvoldoende bewijs voor misleidende karakter reclame gaswassers

Hof Den Bosch 1 december 2015, RB 2590; ECLI:NL:GHSHE:2015:4996 (Robos tegen Inno+)
Reclamerecht. Misleidende reclame. Art. 6:194 BW. Partijen zijn elkaars concurrenten fabriceren, leveren en onderhouden zogenoemde luchtwassers, soms gaswasser genoemd en adverteren met BWL-nummers. Robos vordert in kort geding met succes dat Inno+ verboden wordt reclame te maken dat de Junior en inbouwluchtwasser gekwalificeerd zijn als biologische gaswassers en door de overheid zijn erkend [RB 2316]. Bij tussenvonnis vernietigt het hof deze uitspraak: de vorderingen van Robos worden afgewezen. Robos gaat hiertegen zonder succes in beroep. Het Hof stelt dat Robos niet aan haar bewijslast heeft voldaan, nu de gebruikte rapporten geen betrekking hebben op de juiste typen luchtwassers. Het tussenvonnis wordt bekrachtigd en de vorderingen van Robos worden afgewezen.

 

3.7.5. Indien een vordering ingevolge artikel 6:194 BW wordt ingesteld tegen iemand die de inhoud van de mededeling heeft bepaald, rust ingevolge artikel 6:195 lid 1 BW op hem de bewijslast ter zake van de juistheid of volledigheid van de feiten die in de mededeling zijn vervat of daardoor worden gesuggereerd en waarop het beweerde misleidende karakter van de mededeling berust. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat ook in kort geding, waarin de regels van bewijslastverdeling niet rechtstreeks toepasselijk zijn, met de speciale bewijslastverdeling van artikel 6:195 lid 1 BW rekening moet worden gehouden, in die zin dat wanneer gedaagde in kort geding niet de juistheid of volledigheid van de mededeling aannemelijk kan maken, de voorzieningenrechter in verband daarmee sneller geneigd zal zijn een verbod of rectificatiegebod uit te spreken. De voorzieningenrechter is daarbij niet gehouden om het criterium aan te leggen of waarschijnlijk is dat gedaagde in een bodemprocedure zal slagen in het bewijs van de juistheid van de beweerdelijk onjuiste mededelingen en hij is evenmin verplicht om de juistheid van de betrokken claim volledig althans grondig te onderzoeken en daartoe een deskundigenbericht te gelasten (HR 15 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2817, NJ 1999, 665). De hiervoor genoemde bewijslastverdeling en de doorwerking daarvan in kort geding gelden niet indien de eiser volstaat met te stellen dat hij een mededeling misleidend acht, zonder dit op een behoorlijke wijze te adstrueren. De rechter kan dan eisen, alvorens hij gedaagde belast met het bewijs van bepaalde feiten, dat eiser zijn stelling alsnog motiveert (MvA, p. 14).

3.7.7. Naar het oordeel van het hof heeft Robos c.s. onvoldoende onderbouwd dat en waarom de mededeling van Inno op haar website op de door Robos c.s. genoemde punten misleidend is en dat Inno in offertes aan veehouders luchtwassers van het type BWL 2009.12 aanbiedt die niet aan de daarmee samenhangende eisen voldoen. Die onderbouwing is, voor zover concreet – de als productie 22 verzetdagvaarding overgelegde lijst met uitsluitend NAW-gegevens van – klaarblijkelijk – diverse veehouders aan wie Inno luchtwassers zou hebben verkocht (en naar het hof aanneemt geleverd) is daartoe onvoldoende –, volledig gestoeld op de onderzoeken door Buro Blauw en de heer [deskundige 1] van de luchtwassers bij de veehouders [veehouder 1] , [veehouder 3] en [veehouder 2] .

Tijdens het pleidooi is als niet althans onvoldoende weersproken komen vast te staan dat de luchtwassers die Inno aan respectievelijk de veehouders [veehouder 1] en [veehouder 3] heeft geleverd, anders dan in de rapporten van Buro Blauw en [deskundige 1] is verondersteld, niet van het type BWL 2009.12 zijn, maar respectievelijk van de typen BWL 2007.02(V4) en BWL.2010.02, en dat deze niet als zijnde van het type BWL 2009.12 aan de betreffende veehouders zijn aangeboden. Ten aanzien van [veehouder 1] is voorts niet althans onvoldoende weersproken dat de aan [veehouder 1] voornoemd verleende vergunning uitgaat van een type BWL 2007.02 (V4), maar dat voor de door laatstgenoemde beoogde uitbreiding van zijn bedrijf te zijner tijd een type BWL 2009.12 nodig zal zijn, maar dat een dergelijke luchtwasser nog niet aan [veehouder 1] is geleverd.

Het voorgaande betekent dat de conclusies in de rapporten aangaande [veehouder 1] en [veehouder 3] geen betrekking hebben op luchtwassers van het type BWL 2009.12 en de rapporten mitsdien geen onderbouwing vormen voor de stelling dat de door Inno aangeboden en geleverde luchtwassers van het type BWL 2009.12 niet aan de eisen van de Rav voldoen. Het rapport van Buro Blauw van 1 september 2015 dient in dit verband naar het oordeel van het hof buiten beschouwing te blijven nu dit door Robos c.s. zo laat aan Inno is toegezonden (toegezonden aan het hof en Inno op 2 september 2015) dat moet worden aangenomen dat Inno, zoals zij tijdens het pleidooi naar voren heeft gebracht, onvoldoende in de gelegenheid is geweest om de bevindingen van Buro Blauw in het rapport te toetsen aan de feitelijke situatie bij de veehouder [veehouder 2] . In het kader van dit kort geding is geen plaats om Inno alsnog in de gelegenheid te stellen om op dat rapport te reageren.

3.7.10. Het hof constateert dat Inno op haar website luchtwassers aanbiedt onder verschillende BWL-nummers die zijn vermeld in een kolom met als opschrift “Erkenning BWL nummer”. In de daarbij horende (naastgelegen) kolommen zijn de voor de verschillende luchtwassers kenmerkende aard en eigenschappen genoemd (chemisch of biologisch, capaciteit, diameter, hoogte, enz.). Anders dan Robos c.s. bepleit, is het hof van oordeel dat het gemiddelde publiek de vermelding van het woord ‘erkenning’ bovenaan in de kolom niet zo zal begrijpen dat de luchtwassers die Inno aanbiedt als zodanig door de TacRav-commissie zijn goedgekeurd. In de mededeling zal dit gemiddelde publiek redelijkerwijs niet meer lezen dan dat Inno luchtwassers aanbiedt onder de genoemde BWL-nummers en dat het gaat om door de overheid onder die nummers erkende systemen. De website richt zich niet op het publiek in het algemeen, maar op veehouders die in het kader van hun bedrijfsvoering geacht moeten worden bekend te zijn met overheidsregels – en eisen in deze, waaronder de betekenis van BWL-nummers (vergelijk HR 30 mei 2008, ECLI;NL:HR:2008:BD2820, NJ 2010/622) – en die geïnteresseerd zijn in voor hun bedrijfsvoering noodzakelijke luchtwassers. De stelling van Robos c.s. dat op dit punt sprake is van misleiding wordt verworpen.

3.7.12. Inno heeft niet ontkend dat zij luchtwassers inbouwt in bestaande gebouwen, maar stelt dat geen wettelijk voorschrift bepaalt dat de normen voor luchtwassers uitsluitend van toepassing zijn op prefab-modules. Naar het oordeel van het hof is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de door Inno aangeboden inpandige luchtwassers niet aan de wettelijke eisen zouden voldoen. De verwijzing naar het Meetrapport [meetrapport] in de systeemomschrijving is vermeld onder het kopje ‘gebruik van het systeem’. Zonder nadere onderbouwing of deskundige voorlichting – waartoe dit kort geding zich niet leent – is niet aannemelijk dat met deze verwijzing wordt beoogd een in het Meetrapport opgenomen beschrijving van een luchtwasser als eis voor de vormgeving daarvan te formuleren. In dit verband is tevens van belang dat Robos c.s. niet precies heeft aangegeven waar in het Meetrapport is aangegeven dat de luchtwasser één geheel dient te zijn en dat het Meetrapport in de Duitse taal is opgesteld, zonder dat een deugdelijke vertaling is overgelegd.

RB 2589

Minimale huurperiode huurprijs essentiële informatie voor geïnformeerd besluit

RCC 12 november 2015, RB 2589; Dossiernr: 2015/01014 (Sixt autoverhuur)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een televisiecommercial ter promotie van autoverhuurbedrijf ”Sixt”. In de commercial is te zien dat een meisje wordt opgehaald voor een kinderfeestje. In beeld verschijnt een bestelbusje met daarop vermeld de tekst: “Dorien’s honden uitlaat service”. Het is een busje om honden in te vervoeren en het is opgedeeld in hondenhokken met tralies ervoor. In de hokken zitten al vier kinderen. De ouders van het meisje dat wordt opgehaald kijken bezorgd naar de moeder die het meisje komt halen. Zij zegt tegen de ouders: “Het is maar een kort ritje hoor”. Het meisje klimt in het hondenhok en in beeld verschijnt de tekst: “Kinderfeestje?” Vervolgens komt een vestiging van Sixt in beeld, terwijl een BMW 2 Serie Grand Tourer voorrijdt. Rechtsonder in beeld staat: “BMW 2 serie Grand Tourer. Vanaf € 29 per dag”. De voice-over zegt: “Huur nu een ruime BMW vanaf € 29,- per dag”. Dan komt in beeld het logo van Sixt met de tekst: “Gefixt met Sixt. Ga naar Sixt.nl. Er verschijnt een cursorpijltje in beeld dat klikt op sixt.nl, welke tekst vervolgens oranje wordt. De voice-over zegt: “Gefixt met Sixt”.

Klacht: In de uiting wordt een BMW 2 serie getoond en vermeld dat bij Sixt een BMW (van dit type) te huur is vanaf € 29,-. De tarieven blijken volgens klager veel hoger te liggen en derhalve acht hij de uiting misleidend.

Commissie:

Volgens klager is de uiting allereerst misleidend omdat hierin wordt gezegd dat de consument al een BMW 2 serie Grand Tourer voor € 29,- kan huren terwijl dit volgens hem niet het geval is. Uit de door adverteerder overgelegde prints van haar website blijkt dat de BMW 2 serie Grand Tourer wel degelijk is aangeboden voor een bedrag van € 29,- per dag, zodat de klacht in zoverre niet slaagt.

Niet in geschil is echter dat deze prijs per dag slechts geldt bij een aaneengesloten huurperiode van minimaal zeven dagen. De Commissie is van oordeel dat dit niet, althans onvoldoende duidelijk uit de uiting blijkt. In de uiting wordt immers de verhuur van een BMW 2 serie Grand Tourer gepromoot in het kader van een kinderfeestje. De duur van een kinderfeestje is doorgaans niet langer dan één dag. Naar het oordeel van de Commissie wordt daarmee in de uiting ten onrechte de suggestie gewekt dat het mogelijk is om dit type auto voor één dag voor € 29,- te huren. Dat in de uiting een ‘vanafprijs’ wordt genoemd doet hieraan niet af. De gemiddelde consument zal – gelet op de hele verhaallijn/setting van de commercial – er niet van uit gaan dat dit type auto slechts voor deze prijs te huren is indien men de auto voor een periode van zeven dagen huurt. In de commercial wordt hiervan geen melding gemaakt, terwijl het medium daartoe voldoende ruimte biedt. De enkele verwijzing naar de website waarop deze informatie wel wordt vermeld is onvoldoende.

Dat de in de uiting aangeboden huurprijs van € 29,- slechts geldt bij een huurperiode van minimaal zeven dagen betreft essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te kunnen nemen. Deze informatie dient daarom in de uiting zelf te worden opgenomen. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van het ontbreken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de Commissie van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij  anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.  

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2588

"Massief eikenhout" misleidend voor tafel van deels fineerhout

RCC 12 november 2015, RB 2588; Dossiernr: 2015/01039 (Goossens wonen)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft de website www.goossenswonen.nl voor zover hierop de “eetkamertafel Clear” wordt aangeboden en in verband daarmee wordt gezegd: “Met eetkamertafel Clear in massief eiken haalt u een stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit in huis.”

Klacht: Klager stelt dat bij de aankoop in november 2005 door de verkoper is verteld dat het om een massief eiken tafel gaat. Klager heeft de tafel recent buiten geplaatst, omdat volgens hem een massief eiken tafel tegen weersinvloeden kan. Na een eerste regenbui is het klager gebleken dat de tafel voornamelijk uit fineer bestaat en niet van “massief” eiken is gemaakt. Desgevraagd heeft de serviceafdeling van adverteerder dit ook toegegeven en aan klager meegedeeld dat “massief” niet hetzelfde is als “volledig”. Volgens het woordenboek betekent “massief” echter: helemaal van hetzelfde materiaal gemaakt. Klager is begin oktober 2015 naar de winkel van adverteerder geweest en heeft daar in de map met informatie over de tafel gekeken. In de winkel wordt thans vermeld dat de tafel is gemaakt van semi massief eiken, terwijl op de website nog steeds staat dat het om massief eiken gaat. Omdat hiervan bij deze tafel geen sprake is, acht klager de informatie op de website misleidend.

Commissie:

1)  Vooropgesteld wordt dat in de bestreden uiting de onderhavige eetkamertafel wordt omschreven als een tafel “in massief eiken” en tevens als een “stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit”. Beoordeeld dient te worden welke uitleg de gemiddelde consument vermoedelijk aan deze informatie zal geven. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de gemiddelde consument deze informatie zo zal opvatten, dat de tafel volledig uit eikenhout bestaat, derhalve zonder dat daarbij ‘fineer’ is toegepast. De Commissie oordeelt hierover als volgt.

2)  Door de enkele mededeling “massief eikenhout” op de website wordt naar het oordeel van de Commissie de indruk gewekt dat de tafel geheel is vervaardigd van eikenhout, niet zijnde fineer. Het woord ‘massief’ veronderstelt immers, indien dit in combinatie met een meubel wordt gebruikt, dat sprake is van een uit één materiaal vervaardigd product. Aan deze indruk draagt bij dat de tafel verder wordt omschreven als “stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit”. Dat het, naar adverteerder heeft gesteld, niet mogelijk zou zijn een tafel volledig van eikenhout te vervaardigen maar dat daar altijd fineer elementen bij moeten worden gebruikt, kan bij de gemiddelde consument niet als bekend worden verondersteld. Deze consument kan derhalve niet uit eigen wetenschap op de hoogte worden geacht van de door adverteerder gestelde noodzaak om bij een meubel als het onderhavige ‘fineer’ elementen toe te passen, laat staan dat deze consument weet dat deze meubelen dan toch als ’massief’ worden aangeprezen.

3)  Hetgeen adverteerder overigens heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Adverteerder verwijst weliswaar naar een uitleg van het woord ‘massief’ in een woordenboek die ruimte laat voor een andere opvatting omtrent ‘massief’ dan in het voorafgaande is bedoeld, maar de Commissie is van oordeel dat die uitleg in dit geval niet overeenstemt met de vermoedelijke verwachting van de gemiddelde consument op grond van de gehele uiting. Daarnaast is het de Commissie gebleken dat hetzelfde woordenboek ook een voorbeeld van ‘massief’ noemt in de betekenis van ‘geheel bestaande uit naar buiten zichtbare massa, niet hol: massief eiken in de zin van niet gefineerd’. Deze laatste omschrijving is hier naar het oordeel van de Commissie onmiskenbaar van toepassing en dient om die reden te prevaleren boven de uitleg die adverteerder zelf aan de uiting geeft.

4)  Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de bestreden uiting zo opvatten, dat de tafel geheel uit eikenhout, niet zijnde fineer, is vervaardigd. Deze consument zal zich aldus een onjuist beeld vormen over het materiaal van het product en kan hierdoor ertoe gebracht worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Nu in de uiting niet is vermeld dat fineer is toegepast en omtrent de samenstelling daarvan niets is meegedeeld, acht de Commissie de uiting misleidend in de zin artikel 8, lid 2 onder b van de Nederlandse Reclame code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin artikel 7 NRC. Dat de tafel voor binnengebruik is bedoeld, doet in dit verband verder niet ter zake. De klacht betreft immers niet het doel van het product, maar de omschrijving van het materiaal waarvan dit is vervaardigd in een reclame-uiting. De informatie die de klant, kennelijk na de koop, kan lezen in het ‘Bewaarboekje’ doet daar evenmin aan af.

Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. De Commissie beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.