Vóór 20:00 uur in strijd met de goede smaak
RCC 27 juni 2013, dossiernr. 2013/00400 (Even Apeldoorn bellen)Grenzen van het toelaatbare. Kinderen. Aanbeveling. Het betreft een televisiereclame. De uiting vangt aan met beelden en geluiden van deels ontblote en getatoeëerde mensen die met kettingen aan elkaar vast lijken te liggen. Aan de muur hangt een persoon, vastgemaakt met tape. Intussen gaat de telefoon. Een persoon, naar later blijkt Anouk, deelneemster voor Nederland aan het Eurovisie Songfestival 2013, loopt naar de telefoon, waarbij zij één van de ontblote personen -die buiten bewustzijn verkeert- aan een ketting met zich mee sleept over de vloer. Daarna neemt Anouk de telefoon aan. Aan haar wordt gevraagd waar zij is, nu zij kennelijk aan de beurt is om op te treden tijdens het Songfestival. Anouk valt radeloos achterover op een bed. Tot slot verschijnt in beeld: “Even Apeldoorn bellen”.
De klacht - De uiting is in strijd met de goede zeden, smakeloos en bijna schokkend. Klaagster wijst op het tijdstip van uitzenden, 19.30 uur, direct na Spangas, een kinderprogramma. Klaagsters kinderen schrokken van de beelden en begrepen er niets van.
Het oordeel van de Commissie
De Commissie vat de klacht op in die zin dat klaagster de uiting in strijd acht met de goede zeden en de goede smaak, zeker gezien het tijdstip van uitzenden daarvan. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. De Commissie volstaat ermee te beoordelen of naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare worden overschreden, mede gelet op het publiek dat door de uiting wordt bereikt. De uiting toont beelden -van zoals adverteerder het omschrijft- “de nasleep van een “wild” feest”. De bewuste beelden acht de Commissie voor de gemiddelde volwassen kijker niet van dien aard, dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Voor zover jeugdige kijkers met de uiting worden geconfronteerd, ligt dit naar het oordeel van de Commissie anders. De Commissie acht het aannemelijk dat de beelden en geluiden van deels ontblote en getatoeëerde mensen die met kettingen aan elkaar vast lijken te liggen, waarvan er één over de grond wordt gesleept, en een persoon vastgetaped is aan de muur, voor (een deel van de) jeugdige kijkers beangstigend kunnen zijn. Om die reden acht zij de uiting in strijd met de goede smaak als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), voor zover deze wordt uitgezonden vóór 20.00 uur.De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC, voor zover de reclame wordt uitgezonden vóór 20.00 uur. Voor zover uitzending in de toekomst nog mocht plaatsvinden, beveelt de Commissie adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken en stelt zij als voorwaarde aan het tijdstip van uitzenden dat uitzending geschiedt na 20.00 uur. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.
Prejudiciële vraag inzake energielabels aan televisietoestellen
Prejudiciële vraag aan HvJ EU 5 juni 2013, zaak C-319/13 (Rätzke tegen S+K Handels GmbH) - dossier
Vragen gesteld door Thüringer Oberlandesgericht (Duitsland).
Etikettering. Verzoeker Udo Rätzke verkoopt elektrische apparaten, vooral televisietoestellen. Zijn concurrent S+K Handels GmbH biedt begin 2012 een tv-toestel te koop aan dat niet is voorzien van een energie-etiket, zoals vereist in de bijlage bij Vo. 1062/2010. Het toestel was al in mei 2011 aan S+K geleverd. Rätzke stelt S+K in gebreke. S+K stelt op haar beurt een vordering in tot het verkrijgen van een negatieve verklaring voor recht. Rätzke stelt dan als reconventionele vordering dat S+K een verbod wordt opgelegd tv-toestellen te verkopen zonder het sinds 2011 vereiste energie-etiket. S+K meent dat voor het in mei 2011 geleverde tv-toestel het aanbrengen van een etiket niet verplicht is. De rechter stelt S+K in het gelijk. Rätzke gaat in beroep. Hij is van mening dat uit de systematiek van RL 2010/30/EU kan worden afgeleid dat leveranciers hoe dan ook verplicht zijn om vanaf 2010 tv-toestellen mét etiket te leveren, ongeacht of de groothandel die had meegeleverd. S+K wijst echter op punt 25 van de considerans van die RL waarin wordt aangegeven dat het niet de bedoeling is kleine en middelgrote ondernemingen omslachtige verplichtingen op te leggen.
De verwijzende Duitse rechter meent dat uit de bewoordingen van het betreffende artikel in Vo. 1062/2010 opgemaakt zou kunnen worden dat de handelaar alleen dan een verplichting tot etikettering heeft wanneer het etiket reeds bij de levering door de leverancier is verstrekt. De verplichting bestaat vanaf 30-11-2011. Er is geen overgangsregeling getroffen voor de handelaars die voor die datum door de groothandel geleverde toestellen na die datum aan consumenten verkopen. Hij meent dat uitlegging van artikel 4, sub a, van de Vo. van bijzonder belang is voor het oplossen van onderhavige zaak omdat de formulering vragen oproept bij handelaren. Hij stelt de volgende vraag aan het HvJEU:
Moet artikel 4, sub a, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 1062/2010 van de Commissie van 28 september 2010 houdende aanvulling van richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de energie-etikettering van televisies aldus worden uitgelegd dat op de handelaar (vanaf 30 november 2011) slechts dan een verplichting tot etikettering van televisies rust, wanneer die televisies door de leverancier overeenkomstig artikel 3, lid 1, sub a, van genoemde verordening (vanaf 30 november 2011) reeds met desbetreffend etiket zijn geleverd dan wel aldus dat ook dan op de handelaar een verplichting tot etikettering rust (vanaf 30 november 2011) voor televisies die vóór 30 november 2011 door de leverancier zonder desbetreffend etiket zijn geleverd, zodat de handelaar verplicht is om (tijdig, achteraf) etiketten voor die televisies aan te vragen?
De buurtfunctie van een tankstation en alcoholverkoop
Rechtbank Noord-Nederland 18 juli 2013,ECLI:NL:RBNNE:2013:4407 (Tankstation Klok Hoogeveen tegen Minister VWS) Verbod alcohol te verstrekken en tankstations. Bij (primair) besluit van 16 maart 2012 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 900,- wegens schending van het in artikel 22, eerste lid, onder a, van de Drank- en Horecawet neergelegde verbod om alcohol te verkopen.
Voor wat betreft het onderscheid dat het verbod maakt tussen tankstations enerzijds en wegrestaurants en supermarkten anderzijds, overweegt de rechtbank voorts als volgt. Er is gekozen om wegrestaurants niet onder het verbod te laten vallen, nu wegrestaurants over het algemeen een multifunctioneel karakter hebben. De core business van supermarkten, namelijk de verkoop van levensmiddelen, is wezenlijk anders dan die van tankstations, die zich immers primair richten op de verkoop van brandstof voor voertuigen. Uit de Handelingen 1999-2000, nr. 5 blijkt dat onderzoek is verricht naar de functie die winkels bij tankstations als buurtwinkel hebben in de binnenstad, maar dat uit dit onderzoek is gebleken dat die “buurtfunctie” beperkt is. Het beroep is ongegrond.
3.5. Niet betwist is dat het verstrekkingsverbod op zichzelf een gerechtvaardigd doel dient, namelijk het terugdringen van alcoholmisbruik in het verkeer. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wijziging van de Drank en Horecawet (TK 1997-1998, 25 969, nr. 3) blijkt dat het verstrekkingsverbod is ingesteld omdat de verkoop van alcoholhoudende drank door benzinestations en daaraan verbonden winkels niet is te rijmen met het bestrijden van het rijden onder invloed. Uit de MvT volgt dat het verstrekkingsverbod niet enkel ten doel heeft het directe gebruik van alcohol te beperken maar ook ten doel heeft het psychologische effect dat uitgaat van de verkoop van alcohol bij benzinestations te bestrijden. Daarbij is toegelicht dat de combinatie van alcoholverkoop op plaatsen waar benzine verkocht wordt, afbreuk doet aan het beeld omtrent alcohol en verkeer dat onder meer de overheid tracht ingang te doen vinden.
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het verstrekkingsverbod geschikt om het beoogde doel te bereiken. De enkele stelling van eiseres dat het verstrekkingsverbod in het stuk van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, getiteld ‘rijden onder invloed van alcohol’ van december 2011 niet wordt genoemd als reden voor de daling van alcoholgebruik, danwel de stelling dat ook anderszins nooit is aangetoond dat een verbod op verkoop van alcoholhoudende dranken bij pompstations leidt tot een veiligere verkeerssituatie, kan niet tot het oordeel leiden dat het verbod reeds daarom ongeschikt is om het beoogde doel, te weten terugdringing van alcoholmisbruik in het verkeer, te bereiken. Het gaat immers ook om het bereiken van een psychologisch effect, hetgeen zich moeilijk laat meten.
3.7. Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel voorts proportioneel te achten ten opzichte van het beoogde doel. De enkele omstandigheid dat verweerder ook andere maatregelen had kunnen nemen maakt niet dat het verstrekkingsverbod niet proportioneel is. Daarbij is van belang dat de wetgever, gelet op hetgeen is aangegeven in de MvT, namelijk dat verwacht mag worden dat het verbod zal leiden tot een bruto winstdaling van 1% bij de benzinestations - een verlies dat geen onoverkomelijke problemen zal opleveren - de gevolgen van het verstrekkingsverbod voor tankstationhouders heeft meegewogen.
3.8. Voor wat betreft het onderscheid dat het verbod maakt tussen tankstations enerzijds en wegrestaurants en supermarkten anderzijds, overweegt de rechtbank voorts als volgt.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 22 van de Drank- en Horecawet (Nota naar aanleiding van het verslag, 1998-1999, 25 696, nr. 6 en 7) blijkt dat er niet voor is gekozen om wegrestaurants onder het verbod te laten vallen, nu wegrestaurants over het algemeen een multifunctioneel karakter hebben. Er komen niet alleen chauffeurs en hun mede-passagiers, maar ook bezoekers van besloten privé-bijeenkomsten (zoals trouwerijen), met name in de zalen van de hotels langs de snelweg. Daarbij is toegelicht dat er, met name als het gaat om bijeenkomsten van persoonlijke aard (veelal trouwerijen en condoleances), minder de associatie met verkeer is dan bij alcoholverkoop in benzinestations.
Ten aanzien van de vergelijking met supermarkten is door verweerder toegelicht dat de bijzondere associatie met het verkeer die wezenlijk en direct aanwezig is bij een bezoek aan tankstations ontbreekt bij een bezoek aan supermarkten. De core business van supermarkten, namelijk de verkoop van levensmiddelen, is wezenlijk anders dan die van tankstations, die zich immers primair richten op de verkoop van brandstof voor voertuigen. Uit de Handelingen 1999-2000, nr. 5 blijkt dat onderzoek is verricht naar de functie die winkels bij tankstations als buurtwinkel hebben in de binnenstad, maar dat uit dit onderzoek is gebleken dat die “buurtfunctie” beperkt is.
Geen vermelding betreft nuttigen bij claim inzake ziekterisicobeperking
HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-299/12 (Green Swan) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door de Nejvyšší správní soud, Tsjechië.
Uitlegging van artikel 1, lid 3, artikel 2, lid 2, punt 6, en artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 inzake voedings en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. Begrip „claim inzake ziekterisicobeperking”. Claim op de verpakking van een product waarbij wordt gesteld: „De bereiding bevat ook calcium en vitamine D3, die een risicofactor voor het ontstaan van osteoporose en breuken helpen beperken”.
Het Hof verklaart voor recht:
1) Artikel 2, lid 2, punt 6, van verordening (...) moet aldus worden uitgelegd dat een gezondheidsclaim, om als „claim inzake ziekterisicobeperking” in de zin van die bepaling te worden aangemerkt, niet noodzakelijkerwijs uitdrukkelijk hoeft te vermelden dat het nuttigen van een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan een risicofactor voor het ontstaan van een ziekte bij de mens „in significante mate” beperkt.
2) Artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1924/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 116/2010, moet aldus worden uitgelegd dat een commerciële mededeling op de verpakking van een levensmiddel een handelsmerk of merknaam in de zin van die bepaling kan vormen op voorwaarde dat zij als een dergelijk merk of een dergelijke naam beschermd wordt door de toepasselijke voorschriften. Het is aan de verwijzende rechter, aan de hand van alle gegevens feitelijk en rechtens van de bij hem aanhangige zaak na te gaan of een dergelijke mededeling inderdaad een handelsmerk of merknaam is waarvoor die bescherming geldt.
3) Artikel 28, lid 2, van verordening nr. 1924/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 116/2010, moet aldus worden uitgelegd dat het enkel verwijst naar levensmiddelen die zijn voorzien van een als een voedings- of gezondheidsclaim in de zin van deze verordening te beschouwen handelsmerk of merknaam en die in die vorm reeds vóór 1 januari 2005 bestonden.Prejudiciële vragen
1) Is de gezondheidsclaim "De bereiding bevat ook calcium en vitamine D3, die een risicofactor voor het ontstaan van osteoporose en breuken helpen beperken", een claim inzake ziekterisicobeperking in de zin van artikel 2, lid 2, punt 6, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen2, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, hoewel deze claim niet uitdrukkelijk impliceert dat de consumptie van die bereiding een risicofactor voor het ontstaan van de vermelde ziekte in significante mate beperkt?2)Omvat het begrip handelsmerk of merknaam in de zin van artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, ook een commerciële mededeling op de verpakking van het product?
3) Moet de overgangsbepaling van artikel 28, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 116/2010 van de Commissie van 9 februari 2010, aldus worden uitgelegd dat zij verwijst naar levensmiddelen (zonder onderscheid) die bestonden vóór 1 januari 2005 of dat zij verwijst naar levensmiddelen waaraan een handelsmerk of merknaam was verbonden en die in die vorm bestonden voor die datum?
Gezamenlijke aanbiedingen waarvan minstens een bestanddeel een financiële dienst is
HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-265/12 (Citroën Belux) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Hof van beroep te Brussel, België.
Uitlegging van artikel 56 VWEU en artikel 3, lid 9, van Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Nationale regeling inzake consumentenbescherming die, onder voorbehoud van limitatief opgesomde uitzonderingen, op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod bestaande uit ten minste één financiële dienst verbiedt.
Het Hof verklaart voor recht:
Artikel 3, lid 9, van de [richtlijn oneerlijke handelspraktijken], en artikel 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een bepaling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die – onder voorbehoud van in de nationale wettelijke regeling limitatief opgesomde gevallen – gezamenlijke aanbiedingen aan de consument waarvan minstens één bestanddeel een financiële dienst is, op algemene wijze verbiedt.
Prejudiciële vragen:
Moet artikel 3.9 van richtlijn 2005/29/EG2 zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt?
Moet artikel 56 VWEU, betreffende de vrijheid van dienstverlening, zo worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling, zoals artikel 72 WMPC, die - onder voorbehoud van de limitatief in de wet opgesomde gevallen - op algemene wijze elk gezamenlijk aanbod aan de consument verbiedt zodra minstens één bestanddeel een financiële dienst uitmaakt?
Parodie tabaksreclame: Door ontbreken intentie geen sluikreclame
CBB 18 juli 2013, ECLI:NL:CBB:2013:65 (Stichting Het Ketelhuis tegen Minister VWS)
Uitspraak ingezonden door Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan. Zie eerder IEF 10022.
Reclamerecht. Merkenrecht. Parodie op onderscheidend teken van sigarettenfabrikant. Tabakswet. Rechtspraak.nl: Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 5a, tweede lid, van de Tabakswet beoogt om het omzeilen van het reclame- en sponsoringsverbod te voorkomen. De poster van Het Ketelhuis is geen sluikreclame voor een sigarettenmerk. Met de poster beoogt Het Ketelhuis reclame te maken voor haar zelf en de Nederlandse film. De poster vormt een parodie op tabaksreclame. Het ontbreken van de intentie om het reclameverbod te omzeilen is een element dat voor de beoordeling van de onderhavige zaak mede van belang is.
5.1 In de hiervoor reeds genoemde Nota van wijziging bij de Wijziging van de Tabakswet is ten aanzien van artikel 5a, tweede lid, van die wet het volgende vermeld (blz. 25)
5.2 Het College is met de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde passage uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 5a, tweede lid, van de Tabakswet beoogt om het omzeilen van het reclame- en sponsoringverbod te voorkomen. Mede gelet op de door de wetgever uitdrukkelijk genoemde voorbeelden van producten die onder het verbod van de wetsbepaling vallen, acht ook het College de poster van Het Ketelhuis geen sluikreclame voor “Lucky Strike” sigaretten en shag, dan wel voor tabaksproducten meer in het algemeen. Met de poster beoogt Het Ketelhuis reclame te maken voor haar zelf en de Nederlandse film. De poster vormt – gelet op de rode, met ringen omgeven cirkel, de zwarte waarschuwingsstempel en de verdere opmaak – een parodie op tabaksreclame.
Het College kan de minister niet volgen in zijn, niet nader toegelichte en onderbouwde, stellingen dat de poster onvermijdelijk de behoefte aan het roken van sigaretten van het merk “Lucky Strike” stimuleert, en dat het oordeel van de rechtbank de handhaving van het reclameverbod onmogelijk maakt en daarmee het verbod tot een dode letter. De rechtbank heeft eveneens op goede gronden ook aandacht besteed aan de omstandigheid dat het niet de bedoeling van Het Ketelhuis is geweest om enige vorm van tabaksreclame te maken. Alhoewel, zoals de minister terecht heeft opgemerkt, de intentie om het reclameverbod te omzeilen niet bewezen hoeft te worden, vormt het ontbreken van deze intentie, in het licht van hetgeen de wetgever met artikel 5a, tweede lid, van de Tabakswet heeft beoogd, een element dat voor de beoordeling van de onderhavige zaak mede van belang is.
6 De beslissing
Het College bevestigt de aangevallen uitspraak;
Lees de uitspraak ECLI:NL:CBB:2013:65 (pdf)
Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (noot: Filmhuisposter is geen tabaksluikreclame)
Mediareport (In hoger beroep bevestigd: sigarettenparodie mag)
Wieringa advocaten (Poster van bioscoop is géén tabaksreclame)
Poster met seksuele lading over de grens van het toelaatbare
RCC 8 juli 2013, dossiernr. 2013/00445 (Willie.nl)Seksuele lading. Grenzen van het toelaatbare. Openbaar. Aanbeveling. Het betreft de poster met de tekst “W!llie.nl Partner in stoute spelletjes” en “Kijk op www.willie.nl”. Op de poster tilt een man met ontbloot bovenlijf en in de boeien geslagen handen, een vrouw, die alleen een kanten slipje en zogenaamde hold-ups draagt, zó hoog op dat zijn mond ter hoogte van haar heupen komt. Hij drukt haar tegen zich aan, met op elke bil een hand.
De klacht - De uiting is aangebracht in een bushokje in Wormer waarin veel treinreizigers, waaronder moeders met kinderen, wachten. Klaagster, zelf moeder van nog jonge kinderen, vindt het onplezierig met deze poster, waarin de vrouw wordt afgebeeld als lustobject, te worden geconfronteerd. De foto is pornografisch, waardoor de uiting aanstootgevend is en in strijd is met de goede smaak, het fatsoen en de goede zeden.
Het oordeel van de Commissie
Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de door klaagster genoemde criteria, stelt de Commissie zich terughoudend op, gezien het subjectieve karakter daarvan. Het betreft criteria bij de interpretatie waarvan persoonlijke opvattingen een belangrijke rol spelen. Daarom wordt in een dergelijk geval volstaan met de beantwoording van de vraag of in de uiting naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Daarvan is, naar het oordeel van de Commissie, in deze poster sprake. De Commissie acht de op de poster staande foto niet pornografisch, maar de daarop getoonde situatie heeft onmiskenbaar een seksuele lading. Gelet hierop en nu de poster langs de openbare weg is aangebracht, in dit geval in een bushokje, zodat men ongewild en onontkoombaar en mogelijk voor langere tijd met de poster worden geconfronteerd, acht de Commissie deze in strijd met de goede smaak en het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
HvJ EU staat lager maximumpercentage reclamezendtijd voor betaalzenders toe
HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-234/12 (Sky Italia) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Tribunale Amministrativo Regionale Per il Lazio, Italië.
Mediarecht. Inzake betaalzenders en minder reclametijd per uur dan vrij toegankelijke zenders. Uitlegging van artikel 4 van richtlijn 2010/13/EU inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten. Uitlegging van de artikelen 49, 56 en 63 VWEU en van artikel 11 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 10 EVRM zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de rechten van de mens – Maximumpercentage voor reclamezendtijd – Nationale regeling die voorziet in een lager maximumpercentage voor betaalzenders dan voor andere televisiezenders.
Uit het persbericht: The Italian rule on television advertising, which lays down lower hourly limits for advertising for pay-TV broadcasters than for free-to-air TV broadcasters, is, in principle, compatible with European Union law. The principle of proportionality must however be observed.
Het Hof verklaart voor recht:
Artikel 4, lid 1, van [de richtlijn audiovisuele mediadiensten], alsook het beginsel van gelijke behandeling en artikel 56 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij in beginsel niet in de weg staan aan een nationale regeling zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die voor betaalzenders kortere maximumzendtijden voor televisiereclame vastlegt dan voor vrij toegankelijke zenders, mits – hetgeen ter beoordeling is van de verwijzende rechterlijke instantie – het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd.
Gestelde vragen:
Moeten artikel 4 van richtlijn 2010/13/EU, het algemene gelijkheidsbeginsel en de voorschriften van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake het vrije verkeer van diensten, het recht van vestiging en het vrije verkeer van kapitaal, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de in artikel 38, lid 5, van decreto legislativo nr. 177/2005 vastgestelde regeling, die aan betaalzenders minder reclamezendtijd per uur toekent dan aan vrij toegankelijke zenders?
Staan artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, uitgelegd in het licht van artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, en in het bijzonder het beginsel van pluralisme op informatiegebied, in de weg aan de in artikel 38, lid 5, van decreto legislativo nr. 177/2005 vastgestelde regeling, die aan betaalzenders minder reclamezendtijd per uur toekent dan aan vrij toegankelijke zenders, waardoor de mededinging wordt verstoord en op de markt voor televisiereclame gemakkelijker machtsposities kunnen worden gecreëerd of versterkt?
Sexfolder voor het algemene publiek is beledigend
ASA 17 juli 2013, Complaint Ref: A13-226295 (Increase your size)Als randvermelding. Folder. Openbaar. Aanbeveling. Het betreft een folder met reclame var Life Natural Cures voor een pil ter verbetering van de seksuele prestaties. De uiting: "GLADIATOR - CONQUER YOUR VIRILITY! INCREASE YOUR SIZE & PERFORMANCE!" Naast de tekst is er een afbeelding te zien van een naakte man die een zwaard tussen zijn benen vasthoudt, welke zijn genitaliën bedekt. Hieronder is een afbeelding te zien van het bovenste gedeelte van een stelletje die geslachtsgemeenschap hebben. Voorts zijn er een aantal wazig ingezoomde afbeeldingen van een penis, een man in een bed met twee vrouwen die een 'thumbs up' geeft en een stelletje dat geslachtsgemeenschap heeft. Aan de achterkant van de folder is een bestelformulier met contactsgegevens te vinden.
De klacht - Klager maakt bezwaar dat de folder ongevraagd en beledigend is, hetgeen te wijten is aan het seksuele karakter van de folder.
De Commissie (ASA) oordeelt dat de advertentie niet opnieuw mag verschijnen. Zij schrijven Life Natural Cures aan om het materiaal niet te gebruiken in folders welke ontworpen zijn voor de algemene markt. De Commissie heeft Life Natural Cures meegedeeld dat in de toekomst soortgelijke advertenties zorgvuldig op een bepaald publiek worden gericht, om beledigingen te voorkomen.
The ASA welcomed Life Natural Cures' undertaking not to use the material in mailings designed for the general market but noted that they had given us a similar assurance following the investigation of a similar complaint in 2012. We noted that sexually explicit images and wording appeared throughout the investigated ad. We considered that it should therefore have been carefully targeted to ensure that it was distributed responsibly to avoid causing offence to unsuspecting recipients. The mailing had been sent to the complainant unsolicited. Because the material was likely to cause serious and widespread offence and had not been adequately targeted, we concluded that the mailing breached the Code.
Zeer kleine, vrijwel onleesbare letters
RCC 27 juni 2013, dossiernr. 2013/00389 (Prepaidkorting.nl)Prijsvermelding. Verpakking en etikettering. Onduidelijk. Aanbeveling. Het betreft een sticker op de verpakking van een Samsung GALAXY telefoon. Daarop staat onder meer: “Van € 15,- tot € 50,- RETOUR bij een prepaid pakket”.
De klacht - Om gebruik te kunnen maken van deze cash-back aanbieding moeten vrijwel “onneembare hindernissen” worden overwonnen. Op de rand van de sticker wordt -in piepkleine letters- verwezen naar de website “prepaidkorting.nl” en meegedeeld dat de actie geldig is tot en met 31 maart 2013. Na het vinden van de website is het nog een hele rompslomp (formulier invullen, voucher en aankoopbon uitprinten, streepjescode uit verpakking knippen en dit allemaal opsturen). Klager, die primair bezwaar maakt tegen de kleine letters, vraagt zich af hoe mensen zonder printer, computer en vergrootglas ooit van de aanbieding gebruik kunnen maken.
Het oordeel van de Commissie
Adverteerder heeft niet weersproken dat de bestreden sticker zich op de buitenkant van de doos bevond en dat klager op basis van de cashback-actie zoals vermeld op de bestreden sticker tot aanschaf van het bewuste toestel is overgegaan. Het verweer dat de sticker pas kan zijn gezien na aankoop wordt derhalve verworpen. Langs de rand van de bestreden sticker staat in zeer kleine, vrijwel onleesbare letters: “Actie is geldig tot en met 31 maart 2013. Ga voor aanvragen, voorwaarden en het specifieke voordeel voor jouw toestel naar prepaidkorting.nl. Max. 1 aanvraag per persoon”. Gelet hierop acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van het bestaan van een specifiek prijsvoordeel als in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Voor zover klager moet worden geacht mede bezwaar te maken tegen het feit dat men over een computer en printer dient te beschikken om van de actie gebruik te maken, wijst de Commissie de klacht af. Dat een computer en printer nodig zijn, betekent op zichzelf genomen niet dat de bestreden uiting in strijd is met de NRC.De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst zij de klacht af.