RB
RB 3834
2 mei 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
RB 3833
25 april 2024
Uitspraak

Boete wegens reclame over 'geneesmiddel' zonder handelsvergunning

 
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 1889

Prijsvergelijking met enkele bekende grote rijscholen is misleidend

RCC 25 juli 2013, dossiernr. 2013/00503 (VRC Rijopleidingen)
Vergelijkende en misleidende reclame. Transparantie. (Gedeeltelijke) aanbeveling. Het betreft de volgende onderdelen van en mededelingen op adverteerders website www.vrcrijopleidingen.nl: (...)
3) de onder het tabblad “auto” aan te klikken “Prijsvergelijking” van het door VRC berekende uurtarief met het uurtarief van enkele “bekende grote rijscholen”, waaronder Bruinsma;
4) de onder deze prijsvergelijking staande mededeling “Bruinsma Utrecht werkt met loondienst-instructeurs, waardoor er veel meer kosten zijn dan bij zelfstandige rijschoolhouders”;
5) de onder het tabblad “auto” staande mededeling “Omdat al onze instructeurs zelfstandig ondernemer zijn, is hun servicelevel van het hoogste niveau. Zo werken ze aan een optimale klanttevredenheid. Dit is iets anders dan een loondienst-instructeur die (vaak zonder optimale inzet) toch wel salaris krijgt”.

De klacht
a) De vergelijking van de door VRC en andere rijscholen gehanteerde uurtarieven bevat onjuistheden. Voor Bruinsma wordt een uurtarief van € 45,- genoemd, terwijl het werkelijke tarief vanaf € 37,- bedraagt. Wolf Rijbewijsshop hanteert een uurtarief van € 40,75 in plaats van het in de prijsvergelijking genoemde tarief van € 46,80. Een vergelijking van rijopleidingen op basis van rijlestarieven per uur is niet reëel en ongewenst. De kosten van het halen van het rijbewijs worden niet alleen bepaald door het gerekende uurtarief, maar ook door het aantal benodigde rijlessen, dat mede afhankelijk is van de kwaliteit van de lessen en de zelfwerkzaamheid van leerlingen buiten de lessen om, en door het praktijkexamengeld.
b) In de vergelijking van pakketprijzen wordt ten onrechte gesuggereerd dat pakket 1 van VRC, bestaande uit 14 rijlessen en een praktijkexamen, met € 784,- het goedkoopste is. Een startpakket bij Bruinsma, bestaande uit 15 lessen en een CBR examen, kost echter € 799,-. De suggestie dat VCR goedkoper is dan Bruinsma is misleidend en oneerlijk.
Bovendien zijn de door VRC voor de verschillende pakketten gerekende tarieven niet transparant en is het (kennelijk) voor het praktijkexamen gerekende bedrag van € 280,- niet marktconform.
c) De mededelingen over “duur personeel” en de kosten van instructeurs die in loondienst zijn bij Bruinsma zijn niet onderbouwd. VRC weet niet hoe duur Bruinsma’s personeel is. Bovendien worden de kosten van een lesuur ook bepaald door de kosten van het voertuig, welke kosten bij VRC beduidend hoger zijn dan bij Bruinsma.
d) De onder 5) weergegeven mededeling over de kwaliteit van rijinstructeurs in loondienst is evenmin onderbouwd en is bovendien denigrerend.

Het oordeel van de Commissie (sterk ingekort, lees hier het volledige oordeel)
Ad a) Prijsvergelijking - (...) misleidend en daardoor in strijd met het bepaalde in artikel 13 aanhef en onder a NRC.
Ad b) Tarieven - (...) betekent niet dat de wijze waarop de tarieven van de pakketten is weergegeven in het algemeen onvoldoende transparant en daardoor misleidend is.
Ad c) Kosten personeel - (...) Het staat VRC vrij om mee te delen dat en waarom zij van mening is in het algemeen “lagere tarieven” te kunnen bieden.
Ad d) Kwaliteit loondienstinstructeurs - (...) sprake van strijd met artikel 13 aanhef en onder e NRC, waarin is bepaald dat vergelijkende reclame wat betreft de vergelijking geoorloofd is op voorwaarde dat deze zich niet kleinerend uitlaat over de diensten van een concurrent.

De beslissing
De Commissie acht de onder 3) en 4) beschreven uitingen in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC en de onder 5) beschreven uiting in strijd met artikel 13 aanhef en onder e NRC. Voor het overige wordt de klacht afgewezen.

RB 1888

Blote vrouw die op blote man ligt mag niet vóór 20.00 uur

Vz RCC 6 augustus 2013, dossiernr. 2013/00450 (Code 37)
Kinderen. Goede smaak en fatsoen. Seksuele handeling. Aanbeveling. Het betreft de televisiereclame waarin reclame wordt gemaakt voor de serie “code 37”. Deze reclame-uiting begint met drie korte fragmenten uit een aflevering van deze serie. Eén van deze fragmenten toont een blote vrouw die op een blote man ligt.
 
De klacht - Bovengenoemde reclame-uiting werd tussen 17.20 en 17.55 uur uitgezonden. Net nadat klaagsters kinderen (5 en 8 jaar) naast haar waren komen zitten met de vraag over te schakelen naar KRO zendtijd, verscheen deze reclame-uiting. Volgens de Kijkwijzer is in de film sprake van seksuele scènes en is deze niet geschikt voor kinderen jonger dan 12 jaar. Klaagster acht het onbegrijpelijk dat deze scène deel uitmaakt van de reclame-uiting die wordt uitgezonden op een tijdstip dat veel jonge kinderen naar de televisie kijken.

Het oordeel van de voorzitter
De Commissie vat klaagsters bezwaar aldus op dat zij de reclame-uiting in strijd acht met de goede smaak en het fatsoen nu deze wordt uitgezonden op een tijdstip dat ook kinderen naar de televisie kijken. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting met (één van) deze criteria in strijd is, stelt de voorzitter zich terughoudend op, gezien het subjectieve karakter daarvan. Naar het oordeel van de voorzitter is in deze reclame-uiting de grens van het toelaatbare overschreden, nu daarin expliciet een seksuele handeling in beeld wordt gebracht. Dat de handeling slechts kort in beeld komt, maakt deze niet minder expliciet.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met de eisen van goede smaak en fatsoen en derhalve met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code, voor zover deze wordt uitgezonden vóór 20.00 uur. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijk wijze reclame te maken.

RB 1876

Prejudiciële vragen over de ‘Schlüssigkeitstheorie’

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 20 juni 2013, zaak C-365/13 (Kolassa)
Prejudiciële vragen gesteld door Raad van State (België). EEX. Consumentenbescherming. Prospectusverplichting.

Verzoeker Harald Kolassa heeft in 2005 € 68.180,36 geïnvesteerd in obligaties aan toonder, voor tien jaar (met tussentijdse opzegmogelijkheid) uitgegeven door Barclays Bank, verweerster. De participaties werden verkocht via institutionele beleggers. Verzoeker deed de bestelling bij zijn bank die de stukken betrekt via haar Duitse moedermaatschappij. Zoals gebruikelijk levert verzoekers bank niet de certificaten aan haar cliënten maar cliënten krijgen een recht op aanspraak op levering van certificaten naar verhouding. De eindwaarde van de obligaties wordt bepaald aan de hand van een index die uit een portefeuille van verschillende onderliggende fondsen bestaat. XI Fund Allocation GmbH wordt aangewezen om deze portefeuille samen te stellen en te beheren, maar dit blijkt later een firma list en bedrog te zijn (fraude en piramidebeleggingen) zodat er van verzoekers winst niets overblijft. Hij daagt Barclays Bank en eist €73.705,07 als vergoeding voor de door hem geleden schade onrechtmatige daad omdat hij de investering nooit zou zijn aangegaan als verweerster aan betere spreiding van risico had gedaan en betere controles had verricht op de beleggingsbeheerder XI.

De verwijzende Oostenrijkse rechter onderzoekt allereerst zijn bevoegdheid om deze zaak te beslissen. Hij vraagt zich af of de rechtsverhouding tussen verzoeker en de verweerster een verbintenis uit overeenkomst is in de zin van de EEX-Vo omdat verzoeker de overeenkomst niet rechtstreeks met verweerder heeft gesloten. Evenmin is verzoeker, vanwege bovengeschetste procedure, een obligatiehouder. Of verzoeker een beroep kan doen op onrechtmatige daad hangt onder meer af van het antwoord op de vraag waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan als een belegger op grond van gebrekkige informatie een investering aangaat die hij niet zou zijn aangegaan als hij correct was geïnformeerd. Hij constateert dat het HvJ EU niet eerder expliciet is ingegaan op de problemen van de zgn ‘Schlüssigkeitstheorie’ waarbij de vraag of sprake is van een in het kader van de betreffende regeling beschermd belang, aan de orde te komen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid en dus niet pas bij de beoordeling ten gronde.

Hij stelt een hele reeks vragen die terug te vinden is op de pagina’s 2, 3 en 4 van de verwijzingsbeschikking.

RB 1887

Geen sprake van 'zeker gewonnen cash-geldaandeel'

RCC 25 juli 2013, dossiernr. 2013/00497 (Euro-Shopping)
Forex Money for Exchange in Currency BankOnduidelijk en ondubbelzinnige informatie. Voornaamste kenmerken product. Aanbeveling. Het betreft een aan klaagster geadresseerde mailing van Euro-Shopping. Op de envelop is een “zegel” afgebeeld met de tekst: “DRINGENDE WAARDEZENDING ****AANDACHT**** “ Voorts staat op de envelop: “Wij hebben al meerdere malen geprobeerd u telefonisch te bereiken. U heeft nog slechts 10 dagen tijd om uw gegarandeerde cash geldprijs op te vragen!” De mailing bestaat voorts onder meer uit een brief met als kop: “Dringende prijsmededeling”,  een “Officiële Prijsbevestiging”, een “Bestel-/windocument” met “Cash geld-opvraag” en een kaartje waarop de ontvanger wordt aangespoord als “bevestigde cash geldwinnaar” de “gegarandeerde prijs” op te vragen door de documenten tijdig terug te sturen.

De klacht - De uiting bevat “allemaal leugens”. In de uiting wordt de indruk gewekt dat klaagster een prijs heeft gewonnen, die is “gegarandeerd” en “bevestigd”. Ook wordt gerefereerd aan een telefoongesprek dat niet heeft plaatsgevonden en beweert men meerdere malen te hebben geprobeerd klaagster te bereiken. Weliswaar staat hier en daar in de uiting in kleine letters “De uitkering gebeurt strikt volgens de deelnemingsvoorwaarden”, maar deze voorwaarden zijn niet meegestuurd.

Het oordeel van de Commissie
1) In de uiting wordt klaagster op verschillende plaatsen genoemd en gefeliciteerd als “officieel bevestigde cash geld-winnaar uit de € 10.600 categorie”. Om haar “zeker gewonnen cash geldaandeel in ontvangst te kunnen nemen”, dient klaagster te kiezen voor de voor haar “beste uitbetalingsoptie: per bankcheque of per overschrijving” en dient zij de “cash geld-opvraag op het bestel-/windocument” in te vullen en “beide binnen de 10 dagen (…) samen met een vrijblijvende bestelling of zonder” naar adverteerder terug te sturen. Hierna kan adverteerder aan klaagster haar “cash geldaandeel aan de € 10.600,00 doen toekomen”. Door bovengenoemde zinsneden, alsmede aanduidingen zoals “officiële prijsbevestiging” en “dringende waardezending”, wordt de indruk gewekt dat klaagster door de ‘documenten’ aan adverteerder toe te sturen gegarandeerd een substantieel geldbedrag in ontvangst kan nemen. De Commissie acht echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvan daadwerkelijk sprake is. Nu – blijkens de deelnemingsvoorwaarden - de prijs blijkt te bestaan uit een aandeel in de totale winsom van € 10.600,00 en de hoogte van dit aandeel bepaald wordt door het aantal opgestuurde ‘cashgeldopvragen’, acht de Commissie de mogelijkheid reëel dat van een aanmerkelijk te winnen bedrag geen sprake is. In geval het prijsaandeel kleiner is dan € 2,-, wordt het tegoed zelfs in het geheel niet uitbetaald en is dus geen sprake van een “zeker gewonnen cash-geldaandeel”.

2) Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat in de uiting onduidelijke en dubbelzinnige informatie wordt verstrekt over de van deelname aan het kansspel te verwachten resultaten, een van de voornaamste kenmerken van het aangeprezen product als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3) De deelnemingsvoorwaarden zijn in de mailing opgenomen. In zoverre kan klaagsters klacht niet slagen. De vermelding van de deelnemingsvoorwaarden neemt echter het misleidende karakter van de mailing niet weg. De voorwaarden, die zijn opgenomen in een blok met een grote hoeveelheid dicht op elkaar staande en daardoor moeilijk leesbare tekst, die bovendien aanvangt met “individuele leveringsvoorwaarden”, vallen onvoldoende op tegenover de sterk de aandacht trekkende boodschap van de mailing dat klaagster een “officiële cash geldwinnaar” is van een “gegarandeerde cash geldprijs”.

4) De mededeling op de envelop van de mailing dat adverteerder al meerdere keren heeft geprobeerd klaagster telefonisch te bereiken is, naar adverteerder heeft erkend, niet juist. De Commissie acht daarom deze mededeling, die bijdraagt aan de indruk dat sprake is van een aanmerkelijke prijs waarover adverteerder klaagster telefonisch op de hoogte had willen stellen, in strijd met de waarheid als bedoeld in artikel 2 NRC. 

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wordt de klacht afgewezen.

RB 1886

RCC: reclame datingsite Second Love mag

RCC 2 augustus 2013, dossiernr. 2013/00491 (Second Love)

In navolging van RB 1875. De radiocommercial van Second Love heeft heel wat stof doen opwaaien. De klacht tegen de reclame betreft dat sprake is van strijd met artikel 2 NRC. De radiocommercial nodigt gelukkig getrouwde echtgenoten uit om het gegeven woord en de beloofde huwelijkstrouw overboord te zetten door gebruik te maken van de diensten die Second Love biedt en vreend te gaan.

De Commissie neemt tot uitgangspunt dat het Second Love in beginsel toegestaan is de door haar aangeboden dienst aan te prijzen. Daaraan doet niet af dat deze bestaat uit ene datingsite die is gericht op mensen die op zoek zijn naar een 'tweede relatie', tegen welke dienst - naar ook adverteerder heeft onderkent - morele of andere bezwaren kunnen bestaan. De dienst op zich wordt niet getoetst, slechts enkel de wijze waarop daarvoor reclame gemaakt wordt.

Met inachtneming van terughoudendheid acht de Commissie de wijze waarop adverteerder in de radiocommercial de op zich toegestane website van Second Love onder de aandacht van het publiek brengt, niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare is overschreden. De boodschap wordt niet in bewoordingen gebracht die als zodanig als aanstootgevend kunnen worden beschouwd. De klacht wordt afgewezen.

In artikel 1:81 BW, waarop klager zich beroept, is (onder meer) bepaald dat echtgenoten elkaar getrouwheid verschuldigd zijn. Wat onder “getrouwheid” moet worden verstaan, is niet nader gedefinieerd. Volgens vaste jurisprudentie (en naar het oordeel van de Commissie) kan nakoming van deze verplichtingen niet in rechte worden afgedwongen en derhalve stelt Artikel 1:81 BW geen sanctie op overtreding van “getrouwheid”. Dat het gaat om verplichtingen die niet in rechte afdwingbaar zijn geldt zowel tussen de echtgenoten onderling als ten aanzien van derden. Bovendien is overspel niet (meer) strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht en wordt dus ook als zodanig niet als een wetsovertreding gezien. Dat de reclame voor Second Love er feitelijk toe zou kunnen leiden dat een gehuwde in strijd met de uit artikel 1:81 BW voortvloeiende  getrouwheid in de zin van huwelijkstrouw handelt, betekent niet dat de reclame-uiting reeds om die reden in strijd met de wet is als bedoeld in artikel 2 NRC. Nu immers overtreding van artikel 1:81 BW niet onrechtmatig kan worden geacht, is reclame die oproept tot overtreding van dit artikel vanwege die oproep ook niet onrechtmatig.

Om dezelfde reden als hiervoor genoemd treft klagers stelling dat de reclame-uiting in strijd met de wet is omdat de belangen van derden - te weten de partner van degene die zich inschrijft bij Second Love - worden veronachtzaamd geen doel. Naast strijdig met de wet acht klager de reclame in strijd met het fatsoen, nu (gelukkig) gehuwden worden opgeroepen om de website van Second Love te bezoeken en vreemd te gaan, met als mogelijke gevolgen een echtscheiding en leed bij kinderen en gezinnen, alsmede ontbinding en verzwakking van maatschappelijke (ver)banden. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd met het fatsoen is, stelt de Commissie zich terughoudend op. In een dergelijk geval dient immers te worden getoetst aan subjectieve normen waarbij, anders dan bij objectieve normen, de persoonlijke waardering een belangrijke rol speelt. Bij toetsing van een uiting aan subjectieve normen beoordeelt de Commissie of volgens huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden.

Met inachtneming van voornoemde terughoudendheid acht de Commissie de wijze waarop adverteerder in de radiocommercial de op zich toegestane website van Second Love onder de aandacht van het publiek brengt, niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare is overschreden. De boodschap wordt niet in bewoordingen gebracht die als zodanig als aanstootgevend kunnen worden beschouwd. Daarbij geldt dat niet voorbij kan worden gegaan aan de eigen verantwoordelijkheid van de consument om te beslissen of hij, als hij de website van Second Love bezoekt, eventueel gebruik zal maken van de aangeboden dienst. Op de website van Second Love (onder de Algemene gebruiks- en ledenvoorwaarden) wordt de consument daarop ook nog eens uitdrukkelijk gewezen.

Op andere blogs:

Adformatie, RCC: reclame datingsite Second Love mag

RB 1885

NAW-gegevens verspreider niet kenbaar gemaakt aan klager

Vz RCC 22 juli 2013, dossiernr. 2013/00479 (Stichting Stern)
Bijzondere reclamecode. NAW-gegevens. Artikelen 3.1 en 5 Code VOR. Voorzittersaanbeveling. Het betreft een huis-aan-huis bezorgd ongeadresseerde kaartje met op de voorzijde de tekst: “Woensdag Bestemd voor Stichting STERN Zie ommezijde 024 – 355 75 06”. Op de achterzijde van het kaartje staat onder meer: “A.s. woensdag halen wij in uw wijk textiel op (…) Stichting Stern streeft naar zoveel mogelijk hergebruik van textiel. Wij komen meerder malen per jaar bij u langs.”

De klacht - In de uiting is, in strijd met artikel 1.2 van de Code verspreiding ongeadresseerd reclamedrukwerk (Code VOR), het adres van de afzender niet vermeld. Klager maakt voorts bezwaar tegen de bezorging van de folder ondanks de aanwezigheid van een NEE/NEE sticker, wat in strijd is met artikel 3.1 Code VOR.  Bovendien heeft adverteerder niet voldaan aan artikel 5 Code VOR, nu op klagers verzoek om de naam en het adres van de verspreider van de folder bekend te maken niet is gereageerd en een schriftelijke klacht niet door adverteerder is onderzocht en beantwoord.

Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat de klacht de Commissie aanleiding zal geven een aanbeveling te doen, en overweegt daartoe het volgende. Krachtens artikel 1.2 Code VOR dient de afzender van het ongeadresseerde reclamedrukwerk zich zodanig te identificeren dat hij gemakkelijk en daadwerkelijk bereikbaar is voor de ontvanger. Daartoe dienen naam, adres en woonplaats van de afzender in het drukwerk te zijn vermeld. De onderhavige uiting, waarin alleen een telefoonnummer van de afzender is opgenomen, voldoet niet aan deze bepaling.

Als erkend is komen vast te staan dat de bestreden uiting is gedeponeerd in klagers brievenbus, die is voorzien van een NEE/NEE sticker in de zin van de Code VOR, waarmee klager kenbaar wil maken dat hij geen ongeadresseerd reclamedrukwerk en geen huis-aan-huisbladen wenst te ontvangen. Nu de uiting toch bij klager is bezorgd, is artikel 3.1 van de Code VOR overtreden, waarin onder meer is bepaald dat afzenders en verspreiders ieder voor zich en in gezamenlijk overleg alle maatregelen en voorzieningen zullen treffen die noodzakelijk zijn om respectering van de genoemde NEE/NEE sticker te bereiken.

Tegenover adverteerders mededeling dat bij brief van 21 mei 2013 is gereageerd op de door klager rechtstreeks aan adverteerder gezonden klacht, staat klagers mededeling dat hij geen reactie heeft ontvangen. Wat hiervan zij, door adverteerder is niet gesteld dat in deze brief van 21 mei 2013, naast de mededeling dat de bezorging bij klager ondanks de aanwezigheid van de NEE/NEE-sticker wordt betreurd, tevens de naam en het adres van de verspreider van het drukwerk bekend zijn gemaakt als door klager verzocht. Hierdoor is gehandeld in strijd met artikel 5 Code VOR. Dat de verspreiding van de uiting kennelijk door de afzender zelf wordt uitgevoerd, maakt dit niet anders.

De beslissing van de voorzitter 
De uiting is in strijd met artikel 1.2 Code VOR en adverteerder heeft voorts gehandeld in strijd met de artikelen 3.1 en 5 Code VOR. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1884

Niet onaannemelijk dat onjuiste code is ingevoerd

Vz RCC 22 juli 2013, dossiernr. 2013/00428 (Lentekraskaart)
Loterij. Promotioneel kanspel. Voorzittersafwijzing. Het betreft het huis aan huis verspreide kraslot.

De klacht - Op de kaart staat een grijs vlak dat, naar klager op www.lentekrasactie.nl had gelezen, moest worden schoongekrabt. Daar verscheen de code PRG6112G met de mededeling “Je hebt gewonnen”. Nadat klager de code had ingevoerd, werd hem meegedeeld dat de code ongeldig was. Gelet hierop acht klager de uiting misleidend.

Het oordeel van de voorzitter
Aangezien klager in zijn klacht een andere code vermeldt dan die welke staat op de door hem meegestuurde kraskaart, acht de voorzitter het, ondanks klagers betwisting daarvan, niet onaannemelijk dat klager deze onjuiste code heeft ingetypt en om die reden het bericht “code ongeldig” kreeg. Nu adverteerder stelt dat hij geen probleem ondervond bij het intypen van de op de kraskaart vermelde code, acht de voorzitter de klacht ongegrond.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene wijst de voorzitter de klacht af.

RB 1883

Geen geseksualiseerd beeld door volwassen uitstraling

RCC 22 juli 2013, dossiernr. 2013/00490 (Dolly Collection)

           (ter illustratie)

Kinderen. Grenzen van het toelaatbare. Afwijzing. Het betreft de afbeelding op pag. 53 van de brochure “Dolly Collection” op adverteerders website www.dolly-collection.com.

De klacht - De afbeelding in de brochure voor kinderkleding toont een jong meisje met veel make-up en een volwassen haardracht, dat over haar schouder kijkt. Klaagster acht dit een ongepast geseksualiseerd beeld van een kind.

Het oordeel van de Commissie
De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de bestreden uiting in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen acht als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gezien het subjectieve karakter daarvan. Met inachtneming van deze terughoudendheid is de Commissie van oordeel dat in de onderhavige uiting de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden. Weliswaar is aan het in de kledingcatalogus afgebeelde meisje door make-up, haardracht en houding een volwassen uitstraling gegeven, maar dit betekent niet sprake is van een niet toelaatbaar geseksualiseerd beeld van een kind. De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen de reclame zal waarderen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1882

Jurist op het gebied van marketingrecht heeft zakelijk belang

Vz RCC 18 juli 2013, dossiernr. 2013/00486 (Klachtgeld)
In navolging van RB 1778  en RB 1807.
Klachtgeld. Zakelijk belang. De beoordeling - Adverteerder stelt dat klager een eigen juridische marketing advies praktijk voert onder de naam “Marketing Law M.J. van Heeren” en dat hij zichzelf omschrijft als: “Jurist marketingrecht, merkenrecht, auteursrecht en reclamerecht”. Voorts wijst adverteerder erop dat klager blijkens het CV op zijn website zich profileert als “specialist op het gebied van marke­tingrecht” en zich bereid verklaart tot het geven van “verkapt advies”. Op www.twtrland.com staan twee afbeeldingen uit de gewraakte uiting direct naast een hand die een visitekaartje vasthoudt met de tekst “Maarten van Heeren Marketing Law”. Klager zoekt volgens adverteerder pu­bliciteit voor de klacht, onder meer in een bericht op de juridische vakblog reclameboek.nl.

Klager stelt dat hij geen adviespraktijk voert en evenmin de intentie heeft een dergelijke praktijk te beginnen, alsmede dat hij niets verdient aan zijn website. Dit alles neemt echter niet weg dat klager door het indienen van de klacht en het zoeken van publiciteit daarvoor zijn naamsbekendheid als “Jurist marketingrecht, merkenrecht, auteursrecht en reclamerecht” vergroot. Dat dit de kennelijke bedoeling van klager is, blijkt ook uit de vermelding op “Reclameboek.nl” met betrekking tot de onderhavige klacht. De voorzitter heeft ambtshalve kennis genomen van die vermelding. Deze betreft een door klager zelf ingezonden stuk over de onderhavige klacht, voorzien van een duidelijke link naar zijn “LinkedIn-profiel”. Ook via (on­der meer) zijn website MarketingLaw.nl, Facebook en Twitter zoekt klager publiciteit in verband met de klacht met het kennelijke doel de aandacht te vestigen op zijn beroepsbezigheden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat klager op de website en op Facebook gebruik maakt van zijn specifieke logo.

De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet aannemelijk is dat klager geen enkel zakelijk belang heeft bij zijn klacht. Door het indienen van de klacht en het in verband daarmee uitdrukkelijk zoeken van publiciteit, welke bovendien door de (particuliere en/of zakelijke) consument zonder moeite in verband kan worden gebracht met zijn hoe­danigheid van jurist op het gebied van (onder meer) reclamerecht en “specialist op het gebied van marketingrecht”, streeft klager onmiskenbaar tevens zakelijke belangen na. Om die reden dient het bepaalde in artikel 28 lid 2 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van beroep in het onderhavige geval te worden toegepast. Klager is derhalve klachtengeld verschuldigd. 

De beslissing van de voorzitter 
Bepaalt dat klager klachtengeld verschuldigd is. Het klachtengeld dient binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing in het bezit te zijn van de Stichting Reclame Code.

RB 1881

Nergens-goedkoper-aanbieding klopt niet

RCC 18 juli 2013, dossiernr. 2013/00466 (Plus nergens-goedkoper-aanbieding)
Prijsvermelding. Claim. Aanbeveling. Het betreft adverteerders huis aan huis verspreide folder met aanbiedingen “Geldig in week 19  (zondag 5 t/m zaterdag 11 mei 2013)” waarin met betrekking tot enkele producten gesteld wordt “Dit product is nergens goedkoper”.
  
De klacht - Klagers bezwaar richt zich tegen de aanbieding van een krat Heineken bier, die in de actieweek wordt aangeboden voor € 9,99. Dit product wordt door Hoogvliet in de folder “geldig van woensdag 8 t/m dinsdag 14 mei 2013” aangeboden voor € 9,79 en is daar dus goedkoper. Adverteerder beroept zich voor de juistheid van deze mededeling op de actievoorwaarden op adverteerders website waarin onder meer staat dat de gewraakte mededeling alleen geldt ten opzichte van supermarkten in dezelfde vestigingsplaats. Een consument die de folder leest, zal niet op internet de actievoorwaarden gaan bekijken. Voorts is adverteerders vestiging in Benthuizen de enige supermarkt in Benthuizen, zodat volgens de actievoorwaarden van adverteerders hele assortiment gezegd kan worden dat dit het goedkoopst is. De folder wordt echter ook in Zoetermeer verspreid, waar meer supermarkten zijn, zodat gesuggereerd wordt dat adverteerder goedkoper is dan de aldaar gevestigde supermarkten. Gelet hierop maakt adverteerder reclame in strijd met het bepaalde in artikel 8.2 onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Het oordeel van de Commissie 
Bij  de “nergens goedkoper”-aanbiedingen hanteert adverteerder een aantal beperkingen, die zijn opgenomen in de “Nergens Goedkoper” garantie-voorwaarden. Eén van deze beperkingen is dat de claim alleen geldt ten opzichte van supermarkten in dezelfde vestigingsplaats. Dit betekent dat de claim, voor zover de folder in Benthuizen is verspreid, geen betekenis heeft, aangezien er in Benthuizen geen andere supermarkten zijn dan de supermarkt van adverteerder. Nu adverteerder deze folder ook heeft verspreid in het nabijgelegen Zoetermeer, waar adverteerder evenmin een vestiging heeft, betekent dit dat de claim ook voor de huishoudens in Zoetermeer die deze uiting hebben ontvangen geen betekenis heeft. Gelet op het vorenstaande heeft de gewraakte mededeling, door het hanteren van de bewuste beperking in plaatsen waar adverteerder de enige supermarkt is of in plaatsen waar adverteerder de folder wel verspreid maar géén supermarkt heeft, geen betekenis. De consument wordt hierdoor op het verkeerde been gezet.

De in de uiting gebezigde claim “Nergens Goedkoper” acht de Commissie, gezien de bewuste beperking, in het onderhavige geval misleidend. Adverteerder verwijst naar de in de uiting staande actievoorwaarden, doch gezien het bovenstaande gevolg die de bewuste beperkende voorwaarde in dit geval heeft, kan adverteerder zich niet met succes op elders in de folder staande actievoorwaarden beroepen. Nu adverteerder heeft nagelaten bij de “nergens goedkoper”- aanbieding naar deze voorwaarde te verwijzen, is de Commissie van oordeel dat in de uiting sprake is van een omissie ten aanzien van het verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, als bedoeld in artikel 8.3 onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts overweegt de Commissie dat het gebruikte medium tot het verstrekken van deze informatie geen beperking meebrengt. Nu de Commissie van oordeel is dat de gemiddelde consument er door het vorenstaande toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen is de reclame-uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing 
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.