RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Pers/printmedia  

RB 2485

Aanbieding WASA geldt niet voor alle WASA-varianten

Vzr. RCC 28 juli 2015, RB 2485; dossiernr. 2015/00759 (Aanbieding WASA niet voor alle WASA-varianten)
Voorzitterstoewijzing. Huis-aan-huis Bonuskrant. Misleiding. Voeding. De uiting: Het betreft adverteerders huis-aan-huis verspreide Bonuskrant met aanbiedingen geldig van 29 juni t/m 5 juli 2015 waarin WASA-knäckebröd wordt aangeboden. Onder de afbeelding van een pak WASA-vezelrijk en een pak WASA-volkoren staat: “2e gratis. Wasa Diverse varianten, combineren mogelijk. Bijv. volkoren. 2 pakken à 205 gram 0.75” De klacht: De aanbieding bleek niet te gelden voor de variant WASA Thin Crisp. Gelet hierop acht klager de uiting misleidend.

Het oordeel van de voorzitter: Adverteerder deelt mee dat de wijze waarop aanbiedingen worden aangeprezen afhankelijk is van het aantal varianten binnen een productgroep waarvoor de aanbieding geldt. Deze interne strategie is voor de consument niet kenbaar, zodat adverteerder zich daarop niet met succes kan beroepen. Uit de gewraakte uiting is niet duidelijk dat de aanbieding niet voor alle WASA-varianten geldt. Dat adverteerder -naar hij stelt- in de winkel duidelijk maakt voor welke artikelen de aanbieding geldt, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien de aanbieding vermeld is in de huis-aan-huis verspreide folder en de inhoud van een aanbieding de consument bij eerste kennisname daarvan duidelijk dient te zijn. Gelet hierop acht de voorzitter de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van het prijsvoordeel als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de uiting in strijd met de artikel 7 NRC en beveelt adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2487

A=2000W op Philips Performer Expert stofzuiger werkt misleidend

RCC 30 juli 2015, RB 2487; dossiernr. 2015/00671 (A=2000W op Philips Performer Expert stofzuiger)
Aanbeveling. Stofzuiger. Misleiding voornaamste kenmerken product. De uiting: Het betreft het aan een Performer Expert stofzuiger van Philips bevestigd gevouwen kaartje. Op de voorzijde van dit kaartje is onder de tekst “Full performance, Less energy consumption” een energielabel weergegeven dat aanduidt dat de stofzuiger klasse A heeft. Hieronder is een tekening opgenomen van een stofzuiger met daarbij de aanduiding “A*” en een stofzuiger met daarbij de aanduiding “2000W”, met tussen beide stofzuigers het = teken. De asterisk bij de aanduiding “A” verwijst naar de in acht verschillende talen (geen Nederlands) op de achterzijde van het kaartje opgenomen mededeling “*Dust pick-up results on carpet (%) compared to FC9186, tested internally January 2014”. De klacht: Op het kaartje wordt de stofzuiger met het A-label vergeleken met een stofzuiger van 2000W, alsof deze dezelfde zuigkracht hebben. Omdat klager op zoek was naar een krachtiger stofzuiger dan zijn oude Philips stofzuiger van 1700W, heeft hij de Philips Performer Expert stofzuiger gekocht in de veronderstelling – gelet op het label - dat deze een vermogen van 2000W had. De nieuwe stofzuiger blijkt echter een vermogen van slechts 650W te hebben, en veel minder goed te zuigen dan klagers oude stofzuiger van 1700W. Klager voelt zich “opgelicht” door de foute vergelijking “A = 2000W” op het label.

Het oordeel van de Commissie: 1. Klager maakt bezwaar tegen het kaartje dat bevestigd was aan de door hem gekochte Philips Performer Expert FC 8722 stofzuiger omdat volgens klager, zo begrijpt de Commissie, door de mededeling A=2000W op dit kaartje de indruk wordt gewekt dat sprake is van een stofzuiger met energielabel A en een vermogen van 2000W. Vast staat dat de stofzuiger in werkelijkheid een ingangsvermogen van 650W heeft.
2. Adverteerder heeft meegedeeld dat de op 1 september 2014 van kracht geworden Ecodesign verordening voorschriften stelt aan het ontwerp en de labelling van stofzuigers. Sinds die datum mogen producenten geen stofzuigers van 1600W of meer verkopen en ligt de focus bij aanprijzing van stofzuigers niet meer op het wattage maar op het energieverbruik in combinatie met de reinigingsprestaties, weergegeven in energieklassen. Volgens adverteerder kón klager dus geen Philips stofzuiger van 2000W met A-label kopen. Het bestreden kaartje met de vergelijking “A*=2000W” is volgens adverteerder bedoeld om de consument, die nog niet gewend is een stofzuiger te beoordelen aan de hand van het verstrekte energielabel, duidelijk te maken wat het A-label betekent voor de prestaties van de betreffende stofzuiger.
3. Naar het oordeel van de Commissie biedt de bestreden uiting niet de gewenste duidelijkheid. Van de gemiddelde consument kan niet worden verwacht dat hij ermee bekend is dat Philips - op grond van Europese verordeningen - geen stofzuigers met een ingangsvermogen van 2000W meer te koop aanbiedt en/of dat de combinatie van een A-label met een vermogen van 2000W niet mogelijk is. De mededeling “A=2000W” kan daarom bij de gemiddelde consument de indruk wekken dat sprake is van een stofzuiger van 2000W, te meer daar het ingangsvermogen van 650W van het nieuwe model stofzuiger op het kaartje niet is vermeld. Weliswaar staat bij “A” een asterisk, maar deze verwijst naar een verklaring die niet direct zichtbaar, op de achterzijde van het kaartje staat, waarbij het de Commissie bovendien opvalt dat de verklaring niet in het Nederlands opgenomen.
4. Gelet op het voorgaande acht de Commissie de bestreden uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de voornaamste kenmerken van de stofzuiger als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2482

Winacties op fles Jacob's Creek uitgereikt aan 'uitgesloten deelnemers'

RCC 28 juli 2015, RB 2482; dossiernr. 2015/00303 (Actie tickets Australian open en 70 tennisprijzen van HEAD)
Aanbeveling. Verpakking en etikketering. Jacob's Creek wijn. Winacties. De uiting: Het betreft reclame, aangebracht rond een fles Jacob’s Creek wijn, voor een actie waarbij als hoofdprijs “2 tickets naar de Australian Open 2015” kunnen worden gewonnen en daarnaast “70 tennisprijzen van HEAD”.  De klacht: Klaagster vraagt zich af of de actie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en of de prijzen zijn toegekend. Adverteerder geeft hierop geen dan wel een vaag antwoord.

Het oordeel van de Commissie:
1. De Commissie stelt voorop dat zij voldoende duidelijk acht dat klaagster bezwaar maakt tegen de “bestreden reclame-uiting”, in die zin dat klaagster in twijfel trekt of de actie daadwerkelijk heeft  plaatsgevonden en of de prijzen zijn toegekend. Er is derhalve sprake van een klacht, die door de Commissie kan worden behandeld.

2. In de onderhavige uiting is sprake van een prijsvraag, zodat de uiting valt onder de bijzondere reclamecode Prijsvragen 2012. De klacht luidt echter niet dat de uiting in strijd is met deze bijzondere reclamecode, maar klaagster betwijfelt of de actie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en of de prijzen zijn toegekend. Gelet hierop zal de Commissie de uiting toetsen aan de artikelen 7 en 8 NRC, meer in het bijzonder aan nummer 18 van de bij artikel 8.5 NRC behorende bijlage 1. Adverteerder is reeds bij het in behandeling nemen van de klacht op dit artikel gewezen.

3. Adverteerder heeft door het overleggen van stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in het kader van de onderhavige prijsvraag daadwerkelijk de zogenaamde “HEAD” prijzen heeft toegekend. De Commissie slaat daarbij acht op de overgelegde lijst waarop de winnaars van “HEAD” prijzen (geanonimiseerd) staan en op de overgelegde, in het Nederlands gestelde brief, inhoudende een felicitatie met “een tennisprijs van HEAD. Ten aanzien van de bewuste winnaars ziet de Commissie geen, althans onvoldoende aanleiding om in twijfel te trekken dat het om deelnemers aan de onderhavige prijsvraag gaat en dat de betreffende prijzen daadwerkelijk zijn uitgekeerd. Dat de namen van de winnaars, anders dan hun postcodes en woonplaatsen, zwart zijn gemaakt, maakt dit oordeel niet anders.

4. Met betrekking tot de brief aan -zoals in het verweer gesteld- de “winnares van de hoofdprijs, met het reisschema”, leest klaagster, ondanks de zwarte balk die over de naam van de geadresseerde is aangebracht, dat deze is gericht aan “Dear Anoek and David”. Klaagster stelt dat dit mogelijk de voornamen zijn van twee managers van adverteerder, van wie zij ook de achternamen noemt. Daarnaast acht klaagster de hier gebruikte aanhef ongebruikelijk, nu deze alleen de voornamen noemt en daardoor amicaal van aard is. Naar het oordeel van de Commissie heeft klaagster hiermee haar stelling dat de hoofdprijs is toegekend aan personen, die bij adverteerder werkzaam zijn, voldoende gemotiveerd. Het had aldus op de weg van adverteerder gelegen om hierop te reageren en meer in het bijzonder aannemelijk te maken dat de geadresseerden niet als manager of anderszins bij haar werkzaam zijn. Nu adverteerder niet op de hier bedoelde stellingen van klaagster heeft gereageerd, hoewel zij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, neemt de Commissie aan dat adverteerder niet in staat is die stellingen te weerleggen.

5. Op grond van het voorgaande en mede in aanmerking genomen dat in de brief niet wordt gerept over de actie en een felicitatie omdat de geadresseerden de hoofdprijs hebben gewonnen ontbreekt, gaat de Commissie ervan uit dat de hoofdprijs is toegekend aan personen die als manager bij adverteerder werkzaam zijn. Deze personen waren echter op grond van artikel 2A lid 2 van de actievoorwaarden van deelname aan de prijsvraag uitgesloten. Aldus is niet komen vast te staan dat de hoofdprijs is uitgekeerd aan een niet uitgesloten deelnemer aan de prijsvraag en bestaat een situatie die gelijk is aan het niet toekennen van de hoofdprijs. In zoverre is er sprake van misleidende reclame als bedoeld in nummer 18 van de bij artikel 8.5 NRC behorende bijlage 1 en daardoor is de bestreden uiting oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om voortaan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

 
RB 2481

Onduidelijke informatie over verschuldigde slottermijn Ford Focus

RCC 28 juli 2015, RB 2481; dossiernr. 2015/00756 (Onduidelijk informatie over verschuldigde slottermijn bij Ford Focus EcoBoost) 
Aanbeveling.Vervoer. Misleidende advertentie in weekblad "Gezien". De uiting: Het betreft een advertentie van vier pagina’s in het weekblad “Gezien” van 28 juni 2015. In de advertentie wordt onder meer een Ford Focus 1.0 Titanium EcoBoost Wagon “inclusief advanced technology pack t.w.v. € 995,-” aangeboden. In het betreffende deel van de advertentie staat onder meer: “Nu extra voordelig 0% + Vanaf slechts € 199,- p/mnd met Ford Options”. Onder een opsomming van de uitrusting van de auto staat: “Actieprijs Rijklaar € 24.395,-”. In een blauwe balk hieronder staat, naast een afbeelding van de betreffende auto: “Aanbetaling €   6.647 Vervolgens 24 x € 199,- €   4.776,- (maandelijkse termijnen) U betaalt € 11.423,- -/- Uw inruilwaarde €   ????,-” en  “Rijklaar”. Onder de blauwe balk staat: “Na 2 jaar kunt u kiezen: inruilen, houden of teruggeven (zie pag.2)”. Hieronder volgt de tekst “Ford Options Elke 2 jaar een nieuwe Ford!” en een “Rekenvoorbeeld” voor verschillende Ford modellen. De klacht: In de advertentie wordt de betreffende Ford Focus “rijklaar” aangeboden voor de zeer lage prijs van € 11.423,-. Toen klager naar de showroom van adverteerder sub 1 ging en deze auto bestelde, bleek de auto echter niet voor de geadverteerde prijs geleverd te kunnen worden. Klager acht de uiting daarom misleidend.

Het oordeel van de Commissie:
In de bestreden uiting ligt de nadruk op de mededeling “NU extra voordelig 0% + Vanaf slechts € 199,- p/mnd met Ford Options” en de in de blauwe balk opgenomen berekening met de conclusie “U betaalt € 11.423,-, Rijklaar”. Vast is komen te staan dat genoemd bedrag slechts de daadwerkelijk te betalen prijs is in het geval de koper de auto na twee jaar teruggeeft. Indien de koper de auto na afloop van de financieringstermijn van 2 jaar houdt, dient hij een slottermijn van € 13.173 te betalen, en indien hij de auto inruilt, wordt deze slottermijn verrekend in de inruilprijs. Naar het oordeel van de Commissie dient de consument duidelijk in de uiting op deze slottermijn - een substantieel bedrag - te worden gewezen. De enkele in kleine letters onder de blauwe balk staande verwijzing naar de uitleg op een andere pagina in de advertentie door middel van de mededeling “Na 2 jaar kunt u kiezen: inruilen, houden of teruggeven (zie pag.2)”, verschaft niet de gewenste duidelijkheid.

Gelet op het voorgaande wordt in de bestreden uiting op voor de gemiddelde consument onduidelijke wijze informatie verstrekt over de prijs van de aangeprezen auto als bedoeld in de aanhef en onder d van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. In de mededeling dat adverteerders de uiting in de toekomst zullen aanpassen, ziet de Commissie aanleiding de aanbeveling te doen “voor zover nodig”. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing:
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerders, voor zover nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

 
RB 2470

Robinsons Fruit Shoot siroop heeft onduidelijke samenstelling

RCC 22 juli 2015, RB 2470; dossiernr. 2015/00705 (Robinsons Fruit Shoot)
Aanbeveling (gedeeltelijk). Voeding en drank. Misleiding voornaamste kenmerken product. De uiting: Het betreft een abriposter waarop het product Robinsons Fruit Shoot siroop wordt aangeprezen. Op de poster zijn één flacon siroop groot en drie flacons siroop klein afgebeeld. Naast de grote flacon staat: “Nieuw: siroop pomp speciaal voor kinderen” en “Gemaakt van echt fruitsap*”, waarbij de asterisk verwijst naar de volgende tekst onderin de uiting: “Elke fles bevat minim[a]al 15% vruchtensap uit concentraat”

De klacht: Behalve dat de mededeling “speciaal voor kinderen” schaamteloze marketing is voor een product waarbij een kind volgens klager ver uit de buurt zou moeten blijven, is de mededeling “gemaakt van echt fruitsap” misleidend. Ter verduidelijking staat onderin de uiting dat elke fles minimaal 15% vruchtensap uit concentraat bevat. Als je vruchtensap uit concentraat al echt fruitsap zou willen noemen, dan is de mededeling “gemaakt ván echt fruitsap” alsnog misleidend en zou het beter zijn om te zeggen “gemaakt mét echt fruitsap”, aldus klager.

Het oordeel van de Commissie:
1)  De Commissie begrijpt dat klager met name bezwaar tegen de poster voor Robinsons Fruit Shoot siroop maakt omdat hij de mededeling “gemaakt van echt fruitsap” misleidend acht. Deze klacht treft naar het oordeel van de Commissie doel; zij overweegt daartoe het volgende. Door middel van de bij de mededeling “gemaakt van echt fruitsap” geplaatste asterisk wordt verwezen naar de onderin de uiting staande tekst “Elke fles bevat minimaal 15% vruchtensap uit concentraat”. Naar het oordeel van de Commissie wordt door deze mededelingen gesuggereerd dat de siroop - in ieder geval voor het grootste deel - uit fruitsap bestaat en dat van dit fruitsap minimaal 15% bestaat uit vruchtensap uit concentraat. In werkelijkheid echter, zo begrijpt de Commissie uit het verweer, betekenen de mededelingen dat fruitsap - in de vorm van vruchtensap uit concentraat - minimaal 15% van de inhoud van de siroop vormt.

2) Gelet op het voorgaande acht de Commissie de bestreden uiting onduidelijk ten aanzien van de samenstelling van het aangeprezen product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3) Indien en voor zover klager ook bezwaar maakt tegen de uiting vanwege de mededeling “speciaal voor kinderen” overweegt de Commissie het volgende. Het aangeprezen product betreft een voedingsmiddel in de zin van de RVV 2015. Krachtens artikel 8 lid 1 RVV 2015 is reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen tot en met 12 jaar niet toegestaan. Dit betekent – kort samengevat - dat a) geen reclame wordt geuit in/op mediadragers die zich specifiek op kinderen tot en met 12 jaar richten en b) op andere mediadragers reclame voor voedingsmiddelen alleen kan worden geuit wanneer het publiek waarvoor de reclame is bestemd voor minder dan 25% uit kinderen tot en met 12 jaar bestaat. De Commissie is van oordeel dat de onderhavige abriposter, waarvan niet is weersproken dat deze niet in de nabijheid van een school staat, niet specifiek op kinderen tot en met 12 jaar is gericht en daarom niet in strijd met artikel 8 lid 1 RVV 2015 is. In zoverre wordt de klacht afgewezen.

4) Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

RB 2466

Rapport AFM moet "in elk geval" opnemen in openbaar gemaakte teksten

CvB 28-05-2015, RB 2466, dossiernr. AWB 12/394; ECLI:NL:CBB:2015:177 (AFM tegen onderneming X)
Tussenuitspraak bestuurlijke lus. Misleidende handelspraktijk. Openbaarmaking last onder dwangsom en bestuurlijke boete. AFM heeft onderneming X beoordeelt, en deze teksten zijn in drie delen openbaar gemaakt. Naar de mening van onderneming X wordt in deze zinnen gesuggereerd dat het oordeel van AFM betrekking zou hebben op alle door de onderneming X met consumenten gevoerde gesprekken. In de eerste zin wordt dit volgens onderneming X onder meer veroorzaakt door het gebruik van de zinsnede "in elk geval". In de tweede en derde zin gebeurt dit door ongeclausuleerd te spreken van "consumenten". Onderneming X vindt deze suggesties onjuist, omdat slechts een aantal (3) van de onderzochte gesprekken (80) ten opzichte van het totaal aantal gevoerde gesprekken (1000) een miniem percentage is geweest.

Het College van Beroep verklaart het beroep gegrond voor zover de beslissing tot openbaarmaking respectievelijk de aan onderneming X opgelegde last onder dwangsom en de aan haar opgelegde boete inhoudt dat in eerste alinea van de openbaar te maken teksten de zinsnede "in elk geval" wordt opgenomen. 

RB 2473

Pan-Europees verbod en rectificaties vergelijkende reclame voor optische meetinstrumenten

Vzr. Rechtbank Den Haag 6 augustus 2015, RB 2473;  ECLI:NL:RBDHA:2015:9271 (Oculus Optikgeräte tegen I-Optics)
Uitspraak ingezonden door van Peter van Schijndel, Hoyng Monegier LLP. Reclamerecht. Oculus en I-Optics brengen optische meetinstrumenten voor professioneel gebruik op de markt; waaronder een corneatopograaf. Eiser doet dat onder het merk Pentacam, gedaagde voert Cassini. I-Optics voert ten onrechte een vergelijkende reclame waarbij de suggestie wordt gewekt dat zij een betere precisie heeft, dat Pentacam een significante imprecisie heeft en eigen meetcapaciteiten worden aangeprezen als accuraat. De voorzieningenrechter verbiedt reclames binnen de Europese Unie en een Engelstalige rectificatie. In reconventie: Oculus dient Nederlandstalig te rectificeren dat de Pentacam zodanig precies is dat de afwijking als klinish niet relevant kan worden beschouwd. In reconventie: Oculus dient Nederlandstalig te rectificeren dat haar Pentacam zodanig precies is dat de afwijking als klinish niet relevant kan worden beschouwd, omdat de claim niet kan worden onderbouwd.

Lees de uitspraak (pdf/html)

RB 2465

Scholl Kalknagel Behandelset claims niet bewezen

RCC 8 juni 2015, RB 2465; dossiernr. 2015/00306 (Scholl Kalknagel Behandelset)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding. Verpakking. De uiting: Het betreft de verpakking van het product “Scholl Kalknagel Behandelset”. Op die verpakking staat onder meer: “NIEUW wetenschappelijk bewezen” en “doodt 99,9% van alle nagelschimmels die kalknagels veroorzaken” en “Helpt de verspreiding en terugkeer van infecties te voorkomen”.

De klacht: Gesteld wordt: “doodt 99,9% van alle nagelschimmels die kalknagels veroorzaken” en “Helpt de verspreiding (….) van infecties te voorkomen”. Hoewel onwaarschijnlijk is dat dergelijke claims juist zijn, beweert adverteerder dat deze claims wetenschappelijk bewezen zijn. Herhaald verzoek van klager aan adverteerder om dit bewijs te leveren, is niet ingewilligd. Klager legt desbetreffende correspondentie over.

Het oordeel van de Commissie: De Commissie stelt voorop dat adverteerder bij herhaling in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk op de klacht te reageren, en wel bij brief van 31 maart 2015 en bij e-mails van 1, 17 en 28 april 2015. Bij e-mail van 29 april heeft het secretariaat van de Stichting Reclame Code (SRC) adverteerder ten slotte verzocht om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met SRC, omdat de Commissie op 30 april 2015 een tegen adverteerder gerichte klacht zou behandelen.
Ondanks bovengenoemde mogelijkheden om op de klacht te reageren, was ter zitting van 30 april 2015 geen reactie van adverteerder ontvangen.
Klager heeft gemotiveerd weersproken dat de mededelingen “doodt 99,9% van alle nagelschimmels die kalknagels veroorzaken” en “Helpt de verspreiding (….) van infecties te voorkomen” en “wetenschappelijk bewezen”, zoals aangebracht op de verpakking van “Scholl Kalknagel Behandelset” juist zijn. Vervolgens lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van die mededelingen aannemelijk te maken. Van adverteerder is echter geen reactie op de klacht ontvangen. Nu de juistheid van voornoemde, bestreden mededelingen niet aannemelijk is gemaakt, is de Commissie van oordeel dat de reclame gepaard gaat met onjuiste informatie ten aanzien de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

 
RB 2464

Smartphonegebruik tijdens autorijden onverantwoord voor multifocale glazen

Vz. RCC 10 juni 2015, RB 2464; dossiernr. 2015/00557 (Eyewish placemat)
Aanbeveling. Gezondheid. Maatschappelijk (on)verantwoord. De uiting: Het betreft een “placemat” die adverteerder gebruikt bij het aanprijzen van multifocale glazen en de website www.eyewish.nl. Op de placemat wordt het kwaliteitsverschil in multifocale glazen zichtbaar gemaakt. Dit gebeurt door middel van een vanuit het gezichtspunt van een autobestuurder weergegeven (getekende) verkeerssituatie waarbij de bestuurder een smart­phone in zijn rechterhand vasthoudt naast het stuur, terwijl hij op een autoweg rijdt met een dubbel doorgetrokken streep. Ook op de website van adverteerder werden deze afbeeldingen getoond. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat in de uitingen (placemat en website) een met artikel 61A RVV 1990 verboden handeling wordt getoond. Tevens wordt hiermee gehandeld in strijd met de huidige algemene en brede maatschappelijke opvatting met betrekking tot het niet handsfree bellen. Klager maakt verder melding van de wijze waarop adverteerder in de winkel op zijn klacht heeft gereageerd, waarbij sprake was van irritaties.

Het oordeel van de voorzitter: 1)  De voorzitter constateert dat de klacht tevens is gericht tegen de brillen- en glazenfabrikant Rodenstock. Bij e-mail van 27 mei 2015 is reeds namens de voorzitter aan klager meegedeeld dat Rodenstock niet in de onderhavige procedure als verweerder zal worden betrokken. In aanvulling hierop deelt de voorzitter mee dat op basis van de overgelegde uitingen geen aanleiding bestaat Rodenstock mede als adverteerder aan te merken.

2)  Op de placemat wordt het kwaliteitsverschil in multifocale glazen zichtbaar gemaakt door middel van afbeeldingen waarop telkens is te zien dat de bestuurder van een auto tijdens het rijden op een autoweg een smartphone in zijn rechterhand vasthoudt met de kennelijke bedoeling tijdens het rijden naar het scherm van dat toestel te kijken. Niet in geschil is dat op de placemat aldus een situatie wordt getoond die verboden is op grond van artikel 61A RVV 1990. Dit artikel verbiedt immers tijdens het rijden met een motorvoertuig een mobiele telefoon vast te houden. Bovendien wordt een zeer verkeersonveilige situatie getoond nu de bestuurder op een weg lijkt te rijden waar een maximale snelheid van 100 km/h geldt, en de afscheiding met de andere rijbaan enkel door middel van een dubbel doorgetrokken streep wordt gevormd. Ten aanzien van de website is blijkbaar sprake van een identieke uiting.

3)  De voorzitter acht de uitingen op grond van het voorgaande in strijd met artikel 3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De uiting wekt onmiskenbaar de suggestie dat men dankzij de aangeprezen glazen tijdens het rijden op een autoweg zowel goed naar de weg kan kijken als goed het scherm van een smartphone kan lezen. De multifocale glazen worden specifiek voor deze situatie aangeprezen. De uiting zet daarmee aan tot gedrag in strijd met de wet (openbare orde) alsmede in strijd met de verkeersveiligheid (algemeen belang).

4)  De voorzitter is van oordeel dat adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar reclame-uitingen voortaan andere afbeeldingen zal gebruiken. Adverteerder legt een kopie van de aangepaste placemat over waarin niet langer naar een verkeerssituatie wordt verwezen. Voorts deelt adverteerder mee dat ook haar website dienovereenkomstig zal worden aangepast. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

5)  Voor zover klager verwijst naar de wijze waarop in de winkel op zijn klacht is gereageerd, merkt de voorzitter op dat dit aspect buiten het kader van de klacht over een reclame-uiting valt en om die reden niet door de voorzitter kan worden beoordeeld.
 
De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de bestreden reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 3 NRC.
RB 2463

RTVNH poster jihadgezinnen in strijd met art. 4 NRC

RCC 5 juni 2015, RB 2463; dossiernr. 2015/00568 (Abriposter over jihadgezinnen in strijd met art. 4 NRC)
Aanbeveling (gedeeltelijk). Subjectieve normen. Buitenreclame. Uitzenden. De uiting: Het betreft een abriposter waarop een reclame-uiting uit de reclamecampagne ‘Hoor.Zie.Volg’ van adverteerder is te zien met daarop de volgende tekst: “Huizen er nog andere jihadgezinnen in ’t Gooi? Hoor.Zie.Volg. NH radio, tv, online.” Onderaan de uiting staat een afbeelding van een vijftal (architectonisch opvallende) flats die zich bevinden in de gemeente Huizen.

De klacht: Volgens klager is de reclame-uiting in strijd met tal van algemene bepalingen die opgenomen zijn in de Nederlandse Reclame Code (NRC). Allereerst is zij in strijd met de goede smaak en fatsoen. Bovendien kan het ertoe leiden dat de openbare orde wordt verstoord en is de uiting kwetsend jegens de vele fatsoenlijke islamitische gezinnen in ’t Gooi. De uiting roept angstgevoelens op en in zekere zin ook bijgelovigheid. Dat er jihadgezinnen zijn is niet weg te nemen, maar volgens een uitspraak van Ali Osman zijn er van de 1 miljoen moslims slechts 200 radicaal, aldus klager. Ook vormt de uiting volgens klager een gevaar voor de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid daar waar de mogelijkheid bestaat dat racisme en mishandeling zich in toenemende mate kunnen gaan voordoen. Bovendien is sprake van agressieve reclame in de zin van artikel 14 NRC. Weliswaar draait het hier niet om verkoop of om een product, maar om het opleggen van een vraagstuk dat tot denken aanzet en kan leiden tot een actie dat wellicht niet zou zijn gebeurd als de onderhavige uiting er niet was geweest. Moslimgezinnen zullen namelijk veel scherper in de gaten gehouden worden. Er is dan ook sprake van een ongepaste beïnvloeding die indruist tegen het participatie principe en de sociale cohesie.

Het oordeel van de Commissie: De Commissie kwalificeert de onderhavige reclame-uiting als commerciële reclame. Doel en strekking van de uiting is onmiskenbaar om de aandacht van het publiek op adverteerder als lokale omroep te vestigen, mede gelet op de oproep haar mediadiensten te volgen (“Hoor. Zie. Volg”). Er wordt in de uiting geen mening geponeerd maar slechts een vraag gesteld. Degene die in de abri kennis neemt van die vraag heeft niet de gelegenheid daarop aan adverteerder een antwoord te geven. Dat is ook niet de bedoeling van de vraag. De Commissie verwerpt derhalve het standpunt van adverteerder dat de uiting dient te worden gezien als een bijdrage aan het maatschappelijk debat die is bedoeld om ervoor te zorgen dat mensen over dit onderwerp praten. De poster vraagt aandacht voor het product van adverteerder. Niet meer en niet minder.
Adverteerder heeft de vrijheid in haar reclame-uitingen te refereren aan lokale en regionale thema’s waarover zij als pers vrij en kritisch mag berichten. Er dient echter wel onderscheid te worden gemaakt tussen de mededelingen die adverteerder met een commercieel doel in reclame-uitingen doet en de onafhankelijke berichtgeving in de media die zij exploiteert. Het doen van uitingen met een commercieel doel valt weliswaar onder de vrijheid van meningsuiting, maar bij dergelijke uitingen weegt het belang van deze vrijheid minder zwaar dan bij uitingen die een maatschappelijk of sociaal doel dienen. Bij laatstbedoelde uitingen behoort derhalve met een grotere mate van terughoudendheid te worden getoetst. De Commissie verwijst naar de rechtspraak van het Europese Hof van de rechten van de mens, waaruit blijkt dat de “margin of appreciation” van de lidstaten bij zuiver commerciële uitingen ruimer is dan bij politieke uitingen of bij uitingen die bijdragen aan een debat van publiek belang (vgl. nrs. 61 en 62 EHRM 13 juli 2012, NJ 2014, 39 alsmede EHRM 19 februari 2015, zaak C 53649/09).
De Commissie zal in de eerste plaats beoordelen of de klacht, zoals klager stelt, onnodig kwetsend is voor moslims in het algemeen. Hierbij stelt de Commissie voorop dat op grond van de aan adverteerder toekomende vrijheid van meningsuiting slechts in duidelijke gevallen plaats is voor het oordeel dat een uiting de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat. Daarbij is voorts relevant dat de norm ‘nodeloos kwetsend’ subjectief van aard is, zodat ook om die reden een terughoudende beoordeling door de Commissie gepast is. Bij een subjectieve norm is de invulling afhankelijk van de persoonlijke waardering en opvattingen van degene die met de uiting wordt geconfronteerd. Bij een dergelijke norm dient te worden volstaan met te toetsen of naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de uiting de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat. Voor het oordeel dat een reclame-uiting nodeloos kwetsend is, is alleen plaats indien buiten twijfel is dat volgens de geldende maatschappelijke opvattingen het ontoelaatbaar moet worden geacht op een dergelijke wijze reclame te maken. Daarbij dient te worden gelet op het verdere kader waarin de uiting wordt gedaan. Uitgaande hiervan oordeelt de Commissie als volgt.
Adverteerder verwijst in de bestreden uiting specifiek naar “jihadgezinnen”, welke term niet door haar is bedacht. Naar het oordeel van de Commissie verwijst deze term niet naar de gehele moslimgemeenschap maar slechts naar personen waarvan blijkbaar werd gedacht dat zij in gezinsverband van plan waren naar Syrië te reizen teneinde daar om geloofsredenen deel te nemen aan de gewapende strijd. De Commissie begrijpt dat het twee gezinnen betreft waarover in september 2014 veel ophef is ontstaan. In de uiting wordt naar deze gezinnen verwezen met de vraag of er meer van dergelijke gezinnen zijn. Dat het specifiek deze gezinnen zijn, blijkt uit het gebruik van het woord “Huizen”, dat zowel de betekenis “wonen” heeft als een aanduiding van de gelijknamige plaats is waar zij wonen, geïllustreerd met voor inwoners van Huizen duidelijk herkenbare gebouwen uit die plaats. Dit een en ander is niet van dien aard dat daardoor bepaalde negatieve suggesties ten aanzien van moslims worden gewekt, derhalve acht de Commissie de uiting niet nodeloos kwetsend voor moslims in het algemeen.
Het voorgaande ligt anders ten aanzien van de twee gezinnen in Huizen waarnaar  in de reclame-uiting duidelijk wordt verwezen. In de uiting wordt een kwalificatie van hen gegeven (“jihadgezinnen”) die naar het oordeel van de Commissie voor de grote meerderheid van de bevolking een zeer negatieve connotatie heeft, immers in verband zal worden gebracht met terreur. Alle betrokken gezinsleden, ook voor zover het betreft jonge gezinsleden en gezinsleden die geen initiatief hebben genomen of plannen hadden om naar Syrië te reizen, zullen zich hierdoor aangesproken voelen en worden door de uiting ongevraagd in een negatief daglicht geplaatst. Gelet op het feit dat de posters mede in Huizen zijn gepubliceerd, zal dit hen en anderen in de betrokken regio niet zijn ontgaan. De Commissie oordeelt op grond van het voorgaande dat de bestreden uiting de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat. Zij acht het ontoelaatbaar om reclame te maken op een wijze die specifieke personen in een negatief daglicht stelt op zodanige wijze dat duidelijk is dat aan hen wordt gerefereerd, waarbij confrontatie met de uiting onvermijdelijk lijkt en de betrokkenen geen aanleiding of toestemming hebben gegeven om in reclame op een dergelijke wijze naar hen te verwijzen. De uiting is kwetsend door de negatieve aanduiding die van de gezinnen (in feite de gezinsleden) wordt gegeven. De uiting is nodeloos kwetsend omdat voor adverteerder geen noodzaak bestond op de onderhavige wijze aan de betrokken gezinnen te refereren. Dit klemt te meer omdat, zoals adverteeerder heeft erkend, is gebleken dat in ieder geval ten aanzien van één van die twee gezinnen vaststaat dat de verdenking niet op de feiten bleek te berusten. De Commissie oordeelt derhalve dat de bestreden reclame-uiting in strijd met artikel 4 van de Nederlandse Reclame Code is, uitsluitend voor zover het betreft de gezinnen waaraan in deze uiting wordt gerefereerd. De reclame-uiting is niet van dien aard dat zij in strijd is met artikel 2 NRC (goede smaak en fatsoen), art. 3 NRC (openbare orde), en artikel 6 NRC (appelleren aan angst of bijgelovigheid). In zoverre treft de klacht geen doel. Van agressieve reclame in de zin van artikel 14 NRC is in de onderhavige uiting evenmin sprake. Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting – ten aanzien van de gezinnen waaraan in deze uiting wordt gerefereerd – in strijd met artikel 4 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst zij de klacht af.