Grief 1
Ten onrechte is de Commissie voorbijgegaan  aan het karakter van de uiting. Het betreft een corporate mededeling  bedoeld om het profiel van Eneco in de markt te versterken. Er worden  geen producten aangeprezen en er wordt niet aangezet tot de aankoop van  producten of diensten. De uiting richt zich niet specifiek op  consumenten maar vooral op corporate doelgroepen, waaronder onder meer  begrepen moeten worden zakelijke afnemers en partners alsmede overheden,  aandeelhouders en investeerders van Eneco. De uiting kan de consument  niet ertoe brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij  anders niet zou hebben genomen.
Grief 2
Uit de beslissing  van de Commissie blijkt dat zij bij de beoordeling slechts heeft gekeken  naar het gebruik van de woorden “duurzame warmte” en “duurzaam  warmtenet” zonder hierbij te letten op de context waarin die  mededelingen worden gedaan. Het woord duurzaam heeft geen vastomlijnde  inhoud maar krijgt betekenis door de wijze waarop en de context waarin  dit woord wordt gebruikt. Nu de Commissie niet naar de volledige uiting  en de context heeft gekeken, is haar oordeel ondeugdelijk.
Grief 3
Ten  onrechte kwalificeert de Commissie de woorden “duurzame warmte” en  “duurzaam warmtenet” als absolute claims en gaat zij er zonder nadere  motivering vanuit dat de gemiddelde consument die claims aldus zal  opvatten dat sprake is van energie uit duurzame (hernieuwbare) bronnen  die niet opraken waarbij geen schade aan het milieu wordt toegebracht.  Duurzaam en hernieuwbaar zijn geen synoniemen. Bij duurzaam gaat het om  een streven verstandig met energiebronnen om te gaan en het milieu niet  of weinig te belasten, zoals blijkt uit de invulling die woordenboeken  aan dit begrip geven. Thans wordt duurzaam als een relatief begrip  beschouwt met een andere betekenis dan hernieuwbaar. Eneco heeft bedoeld  duurzaam te gebruiken in de zin van “het milieu beduidend minder of zo  min mogelijk belastend”. Het benutten van warmte uit de verbranding van  afval en het benutten van warmte die wordt gegenereerd in industriële  processen en de glastuinbouw die anders in het milieu zou zijn geloosd,  valt hieronder en Eneco maakt dit in de uiting duidelijk.
Grief 4
Ten  onrechte heeft de Commissie de uiting strijdig geacht met de artikelen 2  en 3 van de Milieu Reclame Code (MRC) en heeft zij Eneco ten onrechte  aanbevolen om in het algemeen niet meer op een dergelijke wijze reclame  te maken. De aanbeveling had specifiek betrekking dienen te hebben op de  uiting waarover is geklaagd.
1. Het College verwerpt  de stelling van Eneco dat de uiting uitsluitend dient te worden gezien  als een “corporate” mededeling gericht op “corporate” doelgroepen. De  uiting is niet alleen in vaktijdschriften verschenen maar is ook in  landelijke dagbladen gepubliceerd en heeft daardoor direct consumenten  bereikt. Naar het oordeel van het College is de uiting bovendien mede op  consumenten gericht en bevat deze een voor hen bedoelde aanprijzing van  de diensten van Eneco. De foto van kinderen in een zwembad zal, evenals  het herhaaldelijke gebruik van het woord “duurzaam” in verband met  warmtebenutting en warmtetransport, immers consumenten aanspreken en is  geschikt om hen tot een bepaalde transactie te bewegen, te weten de  keuze voor Eneco in plaats van een energieleverancier die geen  “duurzame” warmte kan leveren. Grief 1 treft derhalve geen doel en wordt  door het College verworpen. De overige grieven lenen zich voor  gezamenlijke behandeling.
2. De klacht is specifiek gericht tegen  het gebruik van het woord “duurzaam” in de volgende combinaties:  “duurzame warmte”, “duurzame warmtelevering”, “het duurzame warmtenet”  en “het duurzame warmtenetwerk”. Met betrekking tot het woord “duurzaam”  stelt Eneco terecht dat dit begrip geen vastomlijnde betekenis heeft.  De invulling van dit begrip moet derhalve van geval tot geval worden  beoordeeld en kan per uiting variëren. Bij de uitleg dient te worden  gelet op de wijze waarop dit begrip in de uiting wordt gebruikt en  toegelicht, alsmede op de interpretatie die de gemiddelde consument  vermoedelijk daaraan zal geven gelet op de context van de totale uiting.  Uitgaande hiervan oordeelt het College als volgt.
3. In de  bestreden uiting is, zoals vermeld, een foto van kinderen te zien die  zouden zwemmen in “duurzame warmte”. In de kolom daarnaast maakt Eneco  melding van “het startsein voor duurzame warmtelevering aan het  stadsnetwerk van Rotterdam” waarna wordt verwezen naar de afval- en  energiecentrale van AVR in Rozenburg die voor genoeg warmte zorgt voor  het zwembad en 45.000 huishoudens, en naar het transport van die warmte  via de “nieuwe Leiding over Noord” van Eneco. Ook worden verdere  ontwikkelingen in verband met het “duurzame warmtenet(werk)” van Eneco  genoemd en het streven iedereen van “schone, betaalbare en betrouwbare  energie” te voorzien. Nu in de uiting de duurzame warmte in verband  wordt gebracht met de centrale van AVR en “schone” energie, wordt daarin  gerefereerd aan milieuaspecten verbonden aan de productie van energie  en verwerking van afval. Hierdoor valt de claim onder de reikwijdte van  de Milieu Reclame Code (MRC).
4. Het ligt op grond van de  uitdrukkelijke verwijzing naar de afval- en energiecentrale van AVR niet  voor de hand dat de gemiddelde consument de uiting zo zal interpreteren  dat daarin mede wordt verwezen naar warmte die is opgewekt door energie  uit bronnen die niet opraken zoals zon- of windenergie. Op dit punt is  de Commissie, zoals Eneco terecht aanvoert, uitgegaan van een onjuiste  uitleg van de uiting. Wel onderschrijft het College het tweede deel van  de door de Commissie gebruikte invulling van het begrip duurzaam, te  weten dat de warmte is opgewekt op een manier die geen schade aan het  milieu toebrengt dan wel die het milieu beduidend minder of zo min  mogelijk belast. Dit stemt overeen met de invulling die Eneco zelf aan  dit begrip geeft en met hetgeen onmiskenbaar de boodschap van de uiting  is.
5. Uit de uiting blijkt niet waarom de door de afval- en  energiecentrale van AVR opgewekte warmte als duurzaam in de hiervoor  bedoelde zin kan worden aangemerkt. In de uiting wordt dienaangaande  geen toelichting gegeven en wordt volstaan met naar de AVR te verwijzen.  Voor zover de gemiddelde consument op grond van de uiting zal begrijpen  dat door het verbranden van afval duurzame warmte kan worden opgewekt,  zal het hem waarschijnlijk ontgaan dat slechts een deel van deze warmte,  naar niet in geschil is, als duurzaam mag worden aangemerkt. Partijen  verschillen daarbij van mening of de via de AVR opgewekte warmte voor  65% (Eneco) of 35% (geïntimeerde) als “duurzaam” kan worden beschouwd.  Voor het onderhavige geschil is echter niet relevant welk percentage  juist is, nu in de uiting in het geheel geen melding wordt gemaakt van  het feit dat slechts een deel van die warmte als duurzaam kan worden  aangemerkt.
6. Door het ontbreken van deze informatie zal de  gemiddelde consument in de onjuiste veronderstelling verkeren dat alle  door de AVR geleverde warmte is opgewekt zonder schade voor of met  minimale belasting van het milieu. Het College acht de uiting op dit  punt onvoldoende genuanceerd waardoor de gemiddelde consument een te  absolute betekenis daaraan zal toekennen. Het had op de weg van Eneco  gelegen om in de uiting duidelijk te maken waarom en in hoeverre zij de  door AVR geleverde warmte als duurzaam beschouwt. Naar het oordeel van  het College dient het begrip duurzaam terughoudend te worden gebruikt,  en dient in ieder geval zorgvuldig te worden toegelicht waarom en in  welke mate de duurzaamheidsclaim wordt waargemaakt teneinde verwarring  bij de consument te voorkomen.
7. Geïntimeerde stelt terecht dat  ook de aanduiding “het duurzame warmtenet” onvoldoende genuanceerd is.  Deze omschrijving wekt immers in de context van de totale uiting de  indruk dat alle warmte die via deze leiding wordt getransporteerd, is  opgewekt op een manier die geen schade aan het milieu toebrengt dan wel  die het milieu zo min mogelijk belast. Dit is blijkens het voorgaande  niet geheel juist, nu een deel van de getransporteerde warmte niet  duurzaam is opgewekt. Voor zover Eneco in de uiting verwijst naar de  uitbreiding van haar “duurzame warmtenetwerk” dient deze mededeling om  dezelfde reden onvoldoende genuanceerd te worden geacht. Ook van deze  mededeling gaat immers de boodschap uit dat via dit netwerk uitsluitend  warmte wordt getransporteerd die is opgewekt op een manier die geen  schade aan het milieu toebrengt dan wel die het milieu zo min mogelijk  belast.
8. Eneco verwijst in de uiting voorts naar haar voornemen  om warmte die vrijkomt in de industrie en de glastuinbouw te benutten  in het kader van de uitbreiding van haar duurzame warmtenetwerk. Deze  ontwikkeling brengt niet mee dat de warmte die via dit netwerk zal  worden getransporteerd als volledig duurzaam kan worden aangemerkt. Uit  de uiting blijkt overigens op dit punt wel voldoende duidelijk dat Eneco  dergelijke restwarmte rekent tot het begrip duurzame warmte. Dat die  invulling volgens geïntimeerde het begrip duurzaamheid te ver oprekt,  brengt niet mee dat de uiting op dit punt in strijd is met de Milieu  Reclame Code. Voor de gemiddelde consument is immers voldoende duidelijk  dat Eneco ook relatieve milieuvoordelen zoals het benutten van warmte  van industriële processen in plaats van het ongebruikt lozen van die  warmte in het milieu, rekent tot het begrip duurzaamheid.
9. Op  grond van het voorgaande acht het College de bestreden uiting  onduidelijk over de milieuvoordelen van de wijze van warmteopwekking via  de AVR waarnaar Eneco in de uiting verwijst. Hierdoor wordt de  consument misleid over milieuaspecten in de zin van artikel 2 MRC. Door  het ontbreken van informatie over het feit dat slechts een deel van de  warmte die door de AVR bij de verbranding van afval wordt opgewekt als  duurzaam kan worden aangemerkt, zal de consument ten onrechte menen dat  alle warmte die door de AVR wordt geleverd is opgewekt zonder schade  voor het milieu dan wel op een wijze die het milieu zo min mogelijk  belast. Voorts zal de consument op grond van de uiting ten onrechte  menen dat via het in de uiting bedoelde netwerk uitsluitend dergelijke  warmte wordt vervoerd. Terecht heeft de Commissie om deze redenen de  bestreden uiting in strijd geacht met artikel 2 MRC en, nu de  duurzaamheidsclaims te absoluut zijn, in strijd met artikel 3 MRC.
10.  Het College onderschrijft derhalve het oordeel van de Commissie, met  enige wijziging van gronden voor zover de grieven 2 en 3 doel treffen.  Ten aanzien van grief 4 volstaat het College met te overwegen dat deze  beslissing, evenals de beslissing van de Commissie, ziet op de bestreden  uiting, maar niet op het gebruik van het woord duurzaam in andere  uitingen.