RB

Algemene regels  

RB 1911

Het was niet Bi die de reclame-uiting maakte, maar Boehrlnger Ingelheim GmbH

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 september 2013, KG ZA 13/1090 (Bristol-Myers Squibb/Pfizer tegen Boehringer Ingelheim)
Uitspraak ingezonden door Martin Hemmer, AKD
Misleidende reclame, misleiding, gezondheid, geneesmiddelen.
Op het cardiovasculair congres georganiseerd door de European Society of Cardiology maakt BI reclame voor Pradaxa middels een presentatie op een beeldscherm in haar stand. Hierbij vergelijkt Bi zijn product Pradaxa met Warfarin. Volgens B-MS en Pfizer zijn deze uitingen misleidende reclame nu de uitlatingen van Bi niet gedragen worden door de Re-Ly studie. In revoncentie vordert BI dat B-MS en Pfizer elke uiting omtrent hun medicijn Eliquis te staken, die slechts geldt voor een specifieke dosering terwijl die specifieke dosering niet duidelijk wordt onderscheiden. De vordering jegens Bi is niet toewijsbaar, omdat zij de reclame-uitingen niet heeft gedaan.

B-MS en Pfîzer hebben niet bestreden dat Boehrlnger Ingelheim GmbH kan worden aangemerkt als de partij die “een mededeling openbaar maakt of laat openbaar maken” als bedoeld in artikel 6:194 BW. Dit betekent dat Boehringer Ingelheim GmbH in dit geding had moeten worden aangesproken op de desbetreffende reclame-uitingen. Dat BI als Nederlandse vennootschap de reclame-uitìngen moet goedkeuren en moet controleren of de uitingen voldoen aan de Nederlandse regels, zoals B-MS en Pfizer hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om BI te kunnen aanspreken.

De vordering met betrekking tot Eliquis wordt niet gehonoreerd. Ten overvloede is de inhoud van de gewraakte reclame-uiting naar voorlopig oordeel niet in strijd met artikel 6: 194 BW.

De feiten
2.3. Bi brengt het middel Pradaxa op de markt. Dit middel behoort tot de nieuwe generatie antistollingsmiddelen.
2.6. Op het onder 2.2 genoemde congres maakt BI reclame voor Pradaxa. Zij doet dit onder meer door middel van een presentatie op een beeldscherm in haar stand. Deze presentatie bevat onder meer de volgende twee ‘slides’:

MYT H
Pradaxa kas the same safety profile als warfarin

C11
Pradaxa 150 mg bid significantly reduces total bleeding vs warfarin (.. .)

2.7. Omdat volgens B-MS en Pfizer deze uitlatingen niet worden gedragen door de Re-Ly studie en er om die reden sprake is van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW is BI bij brief van 1 september 2013 gesommeerd de uitingen te staken en gestaakt te houden.

Het geschil
3.1. B-MS en Pfìzer vorderen — kort gezegd — het volgende:
(a) BI te bevelen met onmiddellijke ingang de onder 2.6 geciteerde uitingen te staken en gestaakt te houden;
(b) BI te bevelen zich te onthouden van het doen van uitingen, in welke vorm en via welk medium dan ook, waarin wordt gesteld dan wel gesuggereerd dat Pradaxa 150 mg een beter veiligheidsprofiel heeft dan warfarine, zonder dat dit op deugdelijke wijze is onderbouwd;
(c) BI te bevelen op het scherm van haar stand tijdens het onder 2.2 genoemde congres de volgende rectificatietekst op te nemen:

3.3. BI heeft tegen de vorderingen in conventie — samengevat weergegeven — het volgende verweer gevoerd. Zij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de bestreden reclame-uitingen nu die niet van haar maar van Boehringer Ingelheim GmbH afkomstig zijn. B-MS en Pfizer hebben dan ook de verkeerde vennootschap gedagvaard. De bestreden reclame-uiting is bovendien niet nieuw; op eerdere congressen, waaraan B-MS en Pfizer ook deelnamen, heeft BI dezelfde uitingen gedaan. B-MS en Pfizer hebben BI enkel gedagvaard om haar schade te berokkenen. Bij beantwoording van de Vraag of sprake is van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW moet tevens gekeken worden naar de rechtspraak van de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (CGR). Uit die rechtspraak blijkt dat het publiek waarop de reclame voor geneesmiddelen zich richt over het algemeen een zeer deskundig publiek is. Dit geldt ook in dit geval omdat Pradaxa een middel is dat vooral door cardiologen wordt voorgeschreven. Zij beschikken over veel deskundigheid als het gaat over bloedingen, met name gezien de recente ophef hierover. BI heeft gebruik gemaakt van de term “total bleedings”. Hiermee is bedoeld een optelsom van alle ‘major end minor bleedings’. De claim van BI ten aanzien van deze optelsom van ernstige en niet ernstige bloedingen kan zij waarmaken omdat zij op het totaal aantal bloedingen significant beter scoort. De ‘maatman’ zal dat ook zo begrijpen en hij zal om deze reden geen verkeerde keuze maken. Door alleen dit gegeven te vermelden is het niet zo dat BI belangrijke veiligheidsinformatìe weglaat.

In reconventie:
3.4. BI vordert — kort gezegd — het volgende:
(I) B-MS en Pfizer te bevelen iedere uiting, in welke vorm dan ook, waarin een claim wordt gedaan ten aanzien van Eliquis die slechts geldt voor een specifieke dosering terwijl die specifieke dosering niet duidelijk wordt onderscheiden te (doen) staken;
(2) B-MS en Pfizer te bevelen op het scherm van hun stand tijdens het onder 2.2 genoemde congres de volgende rectificatietekst op te nemen:

De beoordeling

4.1. Uitgangspunt — zowel in conventie als in reconventie — is artikel 6:194 BW. In dit artikel is -— kort gezegd — bepaald dat misleidende reclame onrechtmatig is. Op grond van artikel 6:195 BW berust de bewijslast van de juistheid van de reclame- uiting op diegene die die uiting heeft gedaan. In een kort geding kan van degene die de reclame-uiting heeft gedaan verwacht worden dat hij de juistheid daarvan aannemelijk maakt.

In conventie:
4.2. Het meest verstrekkende verweer van BI is dat B-MS en Pfizer de verkeerde partij hebben gedagvaard. BI is niet de partij die de reclame-uitingen heeft gedaan, dat is Boehringer Ingelheim GmbH, aldus BI. De voorzieningenrechter is hierover voorshands het volgende van oordeel. B-MS en Pfîzer hebben niet bestreden dat Boehringer Ingelheim GmbH kan worden aangemerkt als de partij die “een mededeling openbaar maakt of laat openbaar maken” als bedoeld in artikel 6:194 BW. Dit betekent dat Boehringer Ingelheím GmbH in dit geding had moeten worden aangesproken op de desbetreffende reclame-uitingen. Dat BI als Nederlandse vennootschap de reclame-uitingen moet goedkeuren en moet controleren of de uitingen voldoen aan de Nederlandse regels, zoals B-MS en Pfizer hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om BI te kunnen aanspreken.

4.3. De vordering jegens BI is daarom niet toewijsbaar. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De inhoud van de gewraakte reclame-uiting is naar voorlopig oordeel niet in strijd met artikel 6: 194 BW. BI heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar stelling dat het totaal aantal bloedingen dat kan voorkomen bij gebruik van Pradaxa minder is dan bij gebruik van warfaxine juist is.
Degene voor wie de reclame-uiting is bedoeld, in dit geval een deskundige cardioloog of een andere oplettende beroepsbeoefenaar, zal uit deze stelling voorshands niet afleiden dat ook het aantal ernstige bloedingen bij gebruik van Pradaxa minder is dan bij gebruik van warfaxine. Hij zal — met andere woorden — niet op het verkeerde been worden gezet, alhoewel voorshands juist is dat het deze beroepsbeoefenaar bij de keuze voor een bepaald middel vooral te doen zal zijn 10m het aantal ‘major bleedings” dat kan voorkomen en niet om het totaal aantal bloedingen. In zoverre zegt de reclame-uiting ook niet zo veel. Ook indien juist is dat het begrip “total bleedings” geen “veiligheidseindpunt was in de Re-Ly-studie, kan — gezien de deskundigheid van de congresbezoekers - niet worden geoordeeld
dat de reclame-uiting misleidend is.

In reconventie:
4-5. De Voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het beroep van BI op de uitspraak van de Stichting CGR (K12.005) in dit geval niet opgaat. Eliquis wordt in beginsel verstrekt in een dosering van 5 mg en de dosering van 2,5 mg betreft een uitzondering die slechts aan 4% van de patiënten, met name kwetsbare patiënten, wordt voorgeschreven- Met betrekking tot de claims die B-MS en Pfìzer kunnen doen is niet gebleken dat de verlaging van de dosering van 5 mg naar 2,5 mg effect had op de resultaten en in zoverre is de situatie met betrekking tot Eliquis anders dan de situatie in de genoemde uitspraak van de Stichting CGR. B-MS en Pfizer hebben er ook geen belang bij in haar reclame-uitingen de dosering van Eliquis te verbloemen. Overigens hebben B-MS en Pfizer aannemelijk gemaakt dat zij de twee verschillende doseringen, weliswaar in kleine lettertjes, vermelden in hun reclame- uitingen. De conclusie luidt dan ook dat geen sprake is van misleidende reclame.

RB 1906

Een heel hardnekkig misverstand en een ander voorstel om B2B-acquisitiefraude te bestrijden

P.G.F.A. Geerts, Een heel hardnekkig misverstand en een ander voorstel om B2B-acquisitiefraude te bestrijden, IE-Forum.nl nr. IEF 13013.
Een redactionele bijdrage van Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.
Een tijdje geleden heb ik mij voorgenomen om mij niet meer (zo) druk te maken over kwesties rondom het toepassingsgebied van art. 6:193a-j BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW. Na het lezen van de MvT wetsontwerp 33 712 (Het tegengaan van acquisitiefraude jegens bedrijven) kan ik mij echter niet meer inhouden. Wat lezen wij namelijk op p. 8:

“Daarbij kan de vraag worden gesteld of het wenselijk is om een afdeling (de OHP afdeling, P.G.) die zich specifiek richt op bescherming van consumenten, ook (deels) toe te passen op ondernemers. De wetgever heeft bij de invoering van de afdeling OHP het toepassingsgebied van de afdeling misleidende en vergelijkende reclame beperkt tot B2B-relaties”.

Opnieuw wordt in een (toelichting bij een) wetsvoorstel gesuggereerd dat na invoering van de OHP-regels, art. 6:194a BW alleen ziet op vergelijkende reclame die zich op handelaren richt (B2B-vergelijkende reclame). En bij deze passage blijft het niet, want op p. 9 lezen wij nog het volgende:

“Daarom stellen de initiatiefnemers voor de afdeling inzake misleidende en vergelijkende reclame aan te passen. De bepalingen uit de afdeling OHP - in het bijzonder artikel 6:193d van het BW - dienen als inspiratie bij de voorgestelde wijziging van artikel 6:194 lid 2 van het BW. Deze oplossing heeft als voordeel dat niet getornd hoeft te worden aan de focus van de afdeling misleidende en vergelijkende reclame, namelijk B2B-relaties”.

Samen met Vollebregt heb ik geprobeerd uit te leggen dat art. 6:194a BW nog steeds van toepassing is op B2C-vergelijkende reclame. Ik ga onze argumenten voor dit standpunt hier niet opnieuw herhalen. Ik volsta met een verwijzing. Nieuwe argumenten heb ik niet.

(dit artikel is sterk ingekort, lees het gehele artikel hier)

Daarbij komt dat wij evenmin in de wet een uitdrukkelijke bepaling hoeven op te nemen die bepaalt dat bij de beoordeling of sprake is van een misleidende omissie art. 6:193d lid 4 BW en art. 6:193e sub a-d BW van overeenkomstige toepassing zijn (zie het voorgestelde art. 6:194 lid 3 BW). Dat zijn zulke voor de hand liggende normen (open deuren zo men wil) die wat mij betreft al in art. 6:194 BW ingebakken zitten. De rechter kan zonder uitdrukkelijke vastlegging in art. 6:194 BW die geldende normen gewoon toepassen.

15. En als wij dan toch bezig zijn met wijzigingen aan te brengen in de afdeling misleidende en vergelijkende reclame dan zou ik ook nog in overweging willen geven om:
- in art. 6:194 BW uitdrukkelijk te bepalen dat ook vereist is dat de misleidende reclame/mededinging het economische gedrag van de ondernemer tot wie de reclame/mededeling zich richt kan beïnvloeden of aan een concurrent schade toebrengt of kan toebrengen. Het gaat er in wezen om de eisen die in art. 2 sub b Richtlijn MVR worden genoemd, duidelijker in art. 6:194 BW tot uitdrukking te laten komen;
- de woorden “op de markt” in art. 6:194a lid 2 sub d BW vervangen door de woorden “onder handelaren”, en
- art. 6:195 BW (meer) in overeenstemming te brengen met de tekst van art. 6:193j BW.

Paul Geerts

RB 1904

Kennismakingsaanbod staat niet op zichzelf, onderdeel van aangaan abonnement

RCC 20 augustus 2013, dossiernr. 2013/00477 (kennismakingsaanbod)
Misleiding, ontbrekende informatie, abonnement, aanbod. Aanbeveling. Het betreft de per e-mail aan klaagster gezonden reclame-uiting met de aanhef: “Kennismakingsaanbod: De Eekhoorn 10 unieke zoogdieren postzegels + Nu met GRATIS boek “Zoogdieren uit alle windstreken””.

De klacht - De suggestie wordt gewekt dat een proefbestelling wordt aangeboden bestaande uit 10 dierenzegels waarbij men een boek cadeau krijgt. Voor de voorwaarden wordt de aandacht getrokken door het oranje vlak met de tekst “Ontdek de unieke zoogdieren postzegels”. Klaagster, die vaardig is op het web en alert is op mogelijke misleiding, heeft in de uiting geen addertjes onder het gras kunnen vinden.

Bij de bevestiging van de bestelling werd klaagster echter duidelijk dat er onder de afbeelding van de eekhoorn een tekst in klein grijze lettertjes staat, waaruit blijkt dat het gaat om een serie/abonnement met de daarbij behorende prijs. Om deze tekst te kunnen lezen moet men behoorlijk scrollen. Gelet op het vorenstaande acht klaagster de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie
In de reclame-uiting zoals deze op het beeldscherm van klaagster verscheen, wordt de indruk gewekt dat men bij gebruikmaking van het kennismakingsaanbod van 10 unieke zoogdierenpostzegels tegen betaling van € 5,40, zijnde de frankeerwaarde van deze zegels, nu gratis het boek “Zoogdieren uit alle windstreken” ontvangt. In het in de uiting staande oranje vlakje wordt nog enige extra informatie over de aanbieding gegeven, die wordt afgesloten met de tekst “Vraag nu aan”. Daarnaast staat, eveneens in de uiting,  een kader met de tekst “Vraag hier uw velletje postzegels aan” en daarbij wordt de mogelijkheid geboden om na invulling van de gevraagde persoonsgegevens, de aanvraag te versturen door te klikken op “verzenden”.

Niets in deze reclame-uiting wijst erop dat het “kennismakingsaanbod” niet een op zichzelf staand (kennismakings)aanbod is, maar een eerste zending van een hele serie is. Er was dan ook geen reden om op zoek te gaan naar meer informatie en men hoefde er evenmin op bedacht te zijn dat gebruikmaking van het aanbod zou leiden tot verplichte afname van “De hele serie”, waarvan in de kleine lettertjes overigens niet dan wel onvoldoende duidelijk staat hoeveel maanden men een zending ontvangt. 

Nu gebruikmaking van dit aanbod impliceert dat men zich aanmeldt voor een  abonnement, in het kader waarvan men “De complete serie, bestaande uit 36 delen” “voor € 16,50 (exclusief 2,95 verzendkosten) elke maand” krijgt toegestuurd, acht de Commissie de reclame-uiting onvolledig. Dat men zich aanmeldt voor een abonnement acht de Commissie dermate essentieel dat daarvan in de reclame-uiting zelf  melding gemaakt had moeten worden. De in kleine lettertjes onder in de uiting staande informatie neemt de onvolledigheid van de  reclame-uiting niet weg.

Nu eerdergenoemde essentiële informatie niet in de uiting is vermeld, acht de Commissie de reclame-uiting voor de gemiddelde consument misleidend als bedoeld in artikel 8.3 onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Hierdoor kan de gemiddelde consument ertoe worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Om die reden acht de Commissie de reclame-uiting oneerlijk en daardoor misleidend in de zin van artikel 7 NRC. Derhalve acht de Commissie de uiting misleidend ook voor wie de kleine lettertjes wel geheel of gedeeltelijk zichtbaar waren.  

Voorts dient de Commissie de vraag te beantwoorden wie voor de gewraakte reclame-uiting verantwoordelijk dient te worden gehouden.

De Commissie acht zowel PostNL als Eurocase B.V. voor de uiting verantwoordelijk en overweegt daartoe als volgt.

De postzegels die in de uiting worden aangeprezen zijn, aldus de uiting waarin ook het logo van PostNL staat, “Officieel door PostNL uitgegeven postzegels”, zodat PostNL voor de wijze waarop de postzegels worden aangeprezen, verantwoordelijk moet worden geacht.

Gelet op de betrokkenheid van Eurocase B.V., hieruit bestaande dat -aldus de kleine grijze lettertjes- “Alle aanmeldingen en uitleveringen worden verzorgd door Eurocase”, acht de Commissie Eurocase B.V mede verantwoordelijk voor deze reclame-uiting .

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerders aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1903

Voor 17.30 verstuurd, niet gegarandeerd binnen 24 uur bezorgd

RCC 20 augustus 2013, dossiernr. 2013/00533 (PostNL binnen 24 uur bezorgen)
Misleiding, onjuiste informatie. Aanbeveling. Het betreft een reclamefolder van PostNL met op de voorzijde daarvan de mededeling: “Je pakket voor 18.00 uur verstuurd, is binnen 24 uur bezorgd*”. De asterisk verwijst naar de verticaal in kleine letters aan de zijkant gedrukte tekst: “Als je maandag t/m vrijdag uiterlijk om 18.00 uur (maar altijd een half uur voor sluitingstijd) je pakket aanlevert, streven wij ernaar dit binnen 24 uur te bezorgen.”

Klacht - Klager stelt meestal rond 17.45 uur zijn (zakelijke) post af te geven bij PostNL in de Hoogvliet-vestiging in Alphen aan den Rijn. Dit zou ruim op tijd moeten zijn om de post de volgende dag te laten bezorgen. De post blijkt hier (en op veel andere ophaalpunten) echter vaak eerder opgehaald te worden, volgens een landelijke richtlijn vanaf 17.00 uur. Post die daarna wordt aangeleverd, blijft dus 24 uur liggen. De belofte van PostNL is op basis van haar interne richtlijn niet waar te maken. Het voorbehoud dat het pakket uiterlijk om 18.00 uur, maar altijd een half uur voor sluitingstijd moet zijn aangeleverd, is voor de Hoogvliet-vestiging niet relevant, nu deze vestiging dagelijks tot 21.00 uur geopend is. De relativering dat wordt gestreefd naar een bezorging binnen 24 uur is gezien de interne regels voor het ophalen van post niet reëel.

Het oordeel van de Commissie
De mededeling “Je pakket voor 18.00 uur verstuurd, is binnen 24 uur bezorgd” wordt in de uiting genuanceerd door middel van de verticaal in de uiting geplaatste tekst, waarnaar via een asterisk wordt verwezen. Uit deze tekst blijkt dat PostNL ernaar streeft pakketten die op werkdagen uiterlijk om 18.00 uur - maar altijd een half uur voor sluitingstijd - worden aangeboden, binnen 24 uur te bezorgen. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de uiting aldus opvatten dat PostNL - behoudens niet aan haar toe te rekenen omstandigheden - een uiterlijk om 17.30 uur aangeleverd pakket binnen 24 uur bezorgt. Adverteerder heeft echter erkend dat de door PostNL gehanteerde ophaaltijd van pakketten  vóór 17.30 uur kan liggen, waardoor de kans bestaat dat een na 17.00 uur - maar vóór het genoemde uiterste aanbiedingstijdstip - aangeleverd pakket niet binnen 24 uur bezorgd wordt.

Blijkens het voorgaande is in de uiting te absolute en daardoor onjuiste informatie gegeven als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat PostNL zegt (slechts) ernaar te streven een pakket binnen 24 uur te bezorgen, neemt het misleidende karakter van de bestreden uiting niet weg indien, zoals in dit geval, het niet kunnen voldoen aan de gestelde bezorging binnen 24 uur het gevolg is van de door PostNL bepaalde ophaaltijd van pakketpost. Daardoor treft ook adverteerders beroep op de complianceregistratie in dossier 2011/00658 geen doel.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1901

Bestaande klanten betreft alleen bestaande TV-klanten

RCC 14 augustus 2013, dossiernr. 2013/00453 (ook voor bestaande klanten)
Misleidende beschikbaarheid. Aanbeveling. Het betreft een radio en televisiereclame. Daarin wordt onder meer het volgende gezegd: “Kies ook voor Alles in 1 van CanalDigitaal. Nu gratis 6 maanden supersnel internet en bellen. Ook bestaande klanten profiteren van deze aanbieding. CanalDigitaal, meer dan tv” .

Klacht - Gesteld wordt dat het aanbod ook voor “bestaande klanten” geldt. Klager is al jaren “bestaande klant”, maar hem werd verteld hij geen gebruik kon maken van de aanbieding.

Het oordeel van de Commissie
Blijkens het verweer hebben de woorden “bestaande klanten” betrekking op zogenaamde TV-klanten ofwel klanten die alleen televisiediensten afnemen van CanalDigitaal. Nu het begrip “bestaande klanten” in de bestreden uitingen niet nader is toegelicht, terwijl in die uitingen wordt benadrukt dat het aanbod ook voor hen geldt, kan gemakkelijk de onjuiste indruk ontstaan dat alle (bestaande) klanten van CanalDigitaal gebruik kunnen maken van het aanbod “6 maanden gratis supersnel internet en bellen”, waaronder klanten die al “Alles-in-1-klant” zijn. Niet voldoende duidelijk is dat het aanbod voor hen niet geldt.
Gelet op het bovenstaande acht de Commissie de bestreden uitingen voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de beschikbaarheid van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1900

Tablet met of zonder hoes voor 99,95

Vz. RCC 13 augustus 2013, dossiernr. 2013/00481 (onjuiste prijsvermelding tablet)
Misleidende prijsvermelding. Aanbeveling. Het betreft de door adverteerder per e-mail aan klager gezonden reclame-uiting voor een “Android tablet met 8GB geheugen en met of zonder hoes” met de vermelding “Prijs 99,95”. Deze aanbieding stond eveneens op adverteerders (Groupon) website.

De klacht - De tablet wordt in deze reclame-uiting met of zonder hoes aangeboden voor 99,95. Als men, voor meer informatie, verder klikt, blijken er meerdere opties mogelijk te zijn met daaraan gekoppeld een hogere prijs. Daar wordt als prijs vermeld “vanaf € 99,95” en blijkt men voor dit bedrag geen hoes bij de tablet te krijgen. Gelet hierop is de reclame-uiting misleidend.

Het oordeel van de voorzitter
In de door klager per e-mail ontvangen reclame-uiting wordt een “Android tablet met 8GB geheugen en met of zonder hoes” voor “99,95” aangeboden. Deze aanbieding is misleidend omdat, naar klager niet dan wel onvoldoende weersproken heeft gesteld, een Android tablet mét hoes niet voor € 99,95 verkrijgbaar is. Deze blijkt € 114,95 te kosten. Dat men de juiste prijs vindt indien men op zoek gaat naar meer informatie neemt de onjuistheid in de gewraakte reclame-uiting niet weg. Ook de allereerste informatie die wordt gegeven dient juist te zijn, omdat deze informatie de consument heeft kunnen doen besluiten om van het aanbod gebruik te maken.
Nu in de gewraakte reclame-uiting onjuiste informatie wordt gegeven ten aanzien van de prijs is deze in strijd met het bepaalde in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de uiting de gemiddelde consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de voorzitter de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt hij adverteerder aan om niet meer op een dergelijk wijze reclame te maken.

RB 1899

Televisie niet te ontvangen op 'alle tablets en smartphones'

Vz. RCC 12 augustus 2013, dossiernr. 2013/00496 (overal televisie)
Vergelijk RB 1815. Misleiding voornaamste kenmerken product. Aanbeveling. Het betreft een televisiereclame van Ziggo waarin onder meer wordt gezegd: “In en om het huis overal televisie. Want met Ziggo kijk je nu ook op je tablet en smartphone.” In beeld verschijnt de tekst: “TV kijken op televisie, tablet en smartphone”.

De klacht - Bij de mededeling dat tv programma’s kunnen worden gekeken op tablet en smartphone wordt geen enkel onderscheid gemaakt naar soort tablet of smartphone. Op tablets met het besturingssysteem Android 4.1.1 zijn de tv programma’s echter niet te ontvangen en krijgt men een foutmelding. Dit blijkt ook uit de op internet geplaatste recensies van gebruikers. De reclame is misleidend.

Gebleken is echter dat het mede van de bouw en/of de technische inrichting van een tablet afhangt of daarop met de app daadwerkelijk tv kan worden gekeken. Nu in de commercial op dit punt geen voorbehoud wordt gemaakt of naar elders te raadplegen randvoorwaarden voor het gebruik van de TV app wordt verwezen, acht de voorzitter de uiting onduidelijk ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het aangeprezen product.

Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat de klacht de Commissie aanleiding zal geven een aanbeveling te doen, en overweegt daartoe het volgende.

In de bestreden televisiecommercial wordt de indruk gewekt dat met de Ziggo TV app zonder meer in en om het huis overal televisie kan worden gekeken op een tablet. Gebleken is echter dat het mede van de bouw en/of de technische inrichting van een tablet afhangt of daarop met de app daadwerkelijk tv kan worden gekeken. Nu in de commercial op dit punt geen voorbehoud wordt gemaakt of naar elders te raadplegen randvoorwaarden voor het gebruik van de TV app wordt verwezen, acht de voorzitter de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het aangeprezen product als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument hierdoor er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De voorzitter ziet in hetgeen adverteerder bij verweer heeft meegedeeld aanleiding om ten aanzien van de aanbeveling te bepalen dat deze wordt gedaan voor zover nog nodig.

De beslissing van de voorzitter
De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder - voor zover nog nodig - aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1898

Weglaten vooraf bekende bijkomende kosten is in strijd met Reclamecode Reisaanbiedingen

RCC 15 augustus 2013, dossiernr. 2013/00482 (Weglaten bijkomende kosten)
Onduidelijke prijs, bijkomende kosten. Aanbeveling op basis van de Reclamecode Reisaanbiedingen. Het betreft de vermelding van prijzen van hotelkamers door HRS in de bij de e-mail van Booking.com van 27 mei 2013 gevoegde uitingen op de website www.hrs.com en op de prijsvergelijkingssite van Trivago (www.trivago.nl).

De klacht - HRS toont de prijzen van door haar aangeboden hotelkamers exclusief belastingen en toeslagen. Belastingen en bijkomende kosten die redelijkerwijs berekend kunnen worden, moeten in de totaalprijs worden meegenomen. Het betreft bijvoorbeeld: a) toeristenbelasting (5,5%) in Amsterdam; b) resort fee van USD 25 per kamer; c) cleaning fee van € 20,- per kamer. HRS laat bovendien na om de hoogte te vermelden van de belastingen en toeslagen die niet tevoren kunnen worden berekend. (Concurrent) Booking.com acht de uitingen in strijd met de artikelen 8.2, 8.3 en 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) en de artikelen 6:193a -6:193j van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Het oordeel van de Commissie
Toeristenbelasting
De klacht is in de eerste plaats gericht tegen het vermelden door HRS van hotelkamerprijzen waarin de toeristenbelasting die op het moment van vermelding van die prijzen bekend is, niet is opgenomen. HRS heeft aangevoerd dat toeristenbelasting niet in de prijs hoeft te zijn opgenomen, nu geen sprake is van vaste onvermijdbare kosten die aan de aanbieder moeten worden betaald in de zin van artikel III sub 1 RR.

Artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen bepaalt, voor zover hier van belang: “Aanbieders zijn gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen in hun reclame-uitingen. Zij publiceren hun prijzen, al of niet gespecificeerd, inclusief de hen op het moment van publicatie bekende vaste onvermijdbare (= bijkomende onlosmakelijk aan de dienst verbonden) kosten die voor de aangeboden diensten aan de aanbieder moeten worden betaald.” Blijkens de toelichting bij artikel III.1 RR wordt onder “vaste onvermijdbare (bijkomende) kosten” onder meer verstaan: “toeristen-/verblijfsbelasting, tenzij deze niet vooraf kan worden berekend; in dat geval moet worden vermeld dat deze nog ter plekke moet worden afgedragen”.
Uit het voorgaande volgt dat de toeristenbelasting die vooraf kan worden bepaald - omdat deze belasting een vast percentage van de kamerprijs betreft dan wel een vast bedrag per kamer, ongeacht het aantal personen - moet worden aangemerkt als vaste onvermijdbare bijkomende kostenpost die in de kamerprijs dient te worden opgenomen. Hierbij is kennelijk ervan uitgegaan dat het hoogst ongebruikelijk is dat men een hotelkamer boekt in de plaats waarin met staat ingeschreven, en dat er om die reden geen aanleiding bestaat de toeristenbelasting als variabele kosten te beschouwen.
Nu met betrekking tot de bestreden uitingen niet is gebleken dat de hoogte van de toeristenbelasting niet vooraf kan worden bepaald, merkt de Commissie deze belasting in het onderhavige geval aan als vast en onvermijdbaar.

Bij letterlijke interpretatie van de tekst van artikel III sub 1 RR zou deze bepaling kunnen worden opgevat in die zin dat toeristenbelasting die niet rechtstreeks aan “de aanbieder” moet worden betaald, maar ter plekke aan de hoteleigenaar, niet in de door de aanbieder in zijn reclame gepubliceerde prijs zou hoeven te zijn opgenomen. Het komt de Commissie echter voor - zoals ook overwogen in haar door het College van Beroep bevestigde uitspraak in dossier 2012/00040 - dat artikel III sub 1 RR niet in deze zin is bedoeld, doch dat is bedoeld ervoor te zorgen dat alle onvermijdbare kosten die op het moment van publicatie van een prijs bekend zijn, in die prijs worden opgenomen. De Commissie overweegt in dit verband dat blijkens de preambule bij de RR het doel van deze code is: “het ten behoeve van de consument voorkomen van misleidende reclame-uitingen op de Nederlandse markt inzake de prijs en de beschikbaarheid van reis-, recreatie-, vervoer- en verblijfsdiensten”. Door alle onvermijdbare, bekende kosten in de prijs op te nemen, wordt de consument in staat gesteld om prijzen van hotelkamers die door verschillende aanbieders worden aangeboden eenvoudig en zonder kosten over het hoofd te zien met elkaar te vergelijken.

Gelet op de tekst van de voornoemde bepaling in de RR en de onderliggende preambule dient naar het oordeel van de Commissie de vooraf bekende toeristenbelasting daadwerkelijk in de prijs te worden opgenomen en acht zij het niet toegestaan om, zoals in de onderhavige reclame-uitingen, mee te delen dat toeristenbelasting extra wordt berekend al naar gelang de lokale tarieven. In dit verband wordt ook verwezen naar dossier 2012/00040 waarin het College van Beroep heeft geoordeeld dat het opnemen van de toeristenbelasting ook als essentieel dient te worden beschouwd in de zin van artikel 8.4 aanhef en onder c NRC.

Nu HRS de prijzen voor hotelkamers vermeldt exclusief de bij die kamers behorende, op het moment van publicatie van de prijzen bekende toeristenbelasting, is artikel III sub 1 RR overtreden. Tevens is artikel IV sub 1 RR overtreden, nu het gaat om uitnodigingen tot aankoop.
Dat het - naar HRS stelt - in de hotelbranche niet gebruikelijk zou zijn om totaalprijzen inclusief toeristenbelasting te vermelden, maakt dit oordeel niet anders.

De klacht betreft voorts, zo begrijpt de Commissie, de vermelding van toeristenbelasting waarvan het bedrag niet bij publicatie van de kamerprijs bekend is, bijvoorbeeld omdat de belasting per persoon in plaats van per kamer wordt berekend, en die daarom niet in de getoonde kamerprijs inbegrepen dient te zijn. Naar het oordeel van de Commissie betreft het feit dat sprake is van extra kosten in de vorm van een niet te vermijden bedrag aan toeristenbelasting essentiële informatie, waarvan op grond van het bepaalde in artikel IV sub 1 RR in combinatie met artikel 8.4 onder c NRC in de uitnodiging tot aankoop melding moet worden gemaakt. Bij deze vermelding kan niet, zoals in de bestreden uitingen, worden volstaan met de algemene opmerking dat toeristenbelasting extra wordt berekend al naar gelang de lokale tarieven, zonder de hoogte van de toeristenbelasting te noemen. Gelet op het voorgaande acht de Commissie de uitingen waarin sprake is van onvermijdbare, maar niet tevoren in de kamerprijs op te nemen toeristenbelasting, in strijd met artikel IV sub 1 RR.

Resort fee
De klacht dat in de totaalprijs voor het Bellagio Hotel in Las Vegas niet de resort fee van USD 25.- is opgenomen, is door HRS weersproken met de mededeling dat niet steeds een resort fee in rekening wordt gebracht. Nu voor de Commissie niet is komen vast te staan dat in de door Booking.com overgelegde uiting daadwerkelijk sprake is van vaste onvermijdbare kosten in de vorm van een resort fee ten bedrage van USD 25 per kamer, kan dit onderdeel van de klacht niet slagen.

Cleaning fee
Vast is komen te staan dat in de uiting betreffende een accommodatie in Sankt Jakob in Haus in de totaalprijs niet is opgenomen de “end-of-stay cleaning fee EUR 20,00”, die blijkt als in de uiting de link “Prijsdetails” wordt aangeklikt. Deze prijsvermelding is in strijd met artikel III sub 1 RR, nu – blijkens de toelichting bij dit artikel – “verplichte kosten per verblijfseenheid, zoals bijv. voor schoonmaak” aangemerkt dienen te worden als vaste onvermijdbare (bijkomende) kosten, die derhalve in de gepubliceerde prijs inbegrepen dienen te zijn.
Tevens is artikel IV sub 1 RR overtreden, nu het gaat om een uitnodiging tot aankoop.

Algemeen
Nu de bestreden uitingen (voor zover de klacht daartegen voldoende is onderbouwd) in strijd zijn met de RR, komt de Commissie niet meer toe aan toetsing van de uitingen aan andere door Booking.com genoemde bepalingen.

RB 1896

Actie op de verpakking bestaat niet meer

RCC 6 augustus 2013, dossiernr. 2013/00532 (Hero.nl)
Ontbreken essentiële informatie. Misleiding. Aanbeveling. Het betreft de verpakking van “Hero B’tween” “Hazelnoot Repen”. Daarop staat onder meer: “Spaar mee & WIN, www.hero.nl, zie de actiecode aan de binnenzijde van de actieverpakking”.
 
De klacht - In de verpakking is geen actiecode meer vermeld. Hero vermeldt op de verpakking een actie die niet meer bestaat. Blijkens de reactie op de door klager bij Hero ingediende klacht is de actie afgelopen, maar zijn de verpakkingen nog niet op.

Het oordeel van de Commissie
Uit de verpakking valt niet op te maken dat de actie “Spaar mee & WIN” eindigt op 31 december 2011, terwijl de mogelijkheid om deel te nemen aan de actie van belang kan zijn voor de beslissing om Hero B’tween te kopen. Gelet hierop is er sprake van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 onder c NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1895

Klager mocht erop vertrouwen dat hij de opleiding zou kunnen volgen

RCC 5 augustus 2013, dossiernr. 2013/00452 (HBO Online Marketing & Social Media)
Ontbrekende informatie. Aanbeveling. Het betreft adverteerders brochure voor zover daarin de opleiding HBO Online Marketing & Social Media wordt aangeprezen.

De klacht - Op basis van de in de brochure staande informatie betreffende de opleiding Online Marketing & Social Media op de pagina’s 575 en 574 heeft klager zich voor deze opleiding, die o.a. in Den Haag wordt verzorgd en die o.a. in september 2012 start, ingeschreven. Kort voor de start werd klager gebeld met de mededeling dat de opleiding in Den Haag niet doorging vanwege het geringe aantal aanmeldingen.

Vervolg klacht - In de brochure wordt echter in de bij de opleiding gegeven informatie over plaats en tijd, geen voorbehoud gemaakt. Zelfs toen adverteerder wist dat de opleiding in september in Den Haag niet zou doorgaan, werd daarvoor op de website nog steeds reclame gemaakt. Wel stonden daar de disclaimers “tussentijdse wijzigingen” en “eventuele onjuistheden”, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Met grote stelligheid wordt beweerd dat de opleiding in september in Den Haag van start gaat. Er wordt niet verwezen naar Algemene Voorwaarden. Klager acht de uitingen, op grond van het vorenstaande, in strijd met de waarheid en op grond daarvan in strijd met de artikelen 2, 8.2 en 8.3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). In de brochure voor 2013 maakt adverteerder nog steeds op deze onjuiste wijze reclame.

Het oordeel van de Commissie
In de eerste plaats overweegt de Commissie dat de informatie die gegeven wordt over de plaats waar en het tijdstip waarop de opleiding wordt gegeven niet alleen zuiver feitelijke informatie is, maar tevens een wervend karakter heeft. Voor geïnteresseerden kan het van doorslaggevend belang zijn waar en wanneer een opleiding wordt gegeven. De opleidingen zijn, aldus het voorwoord in de brochure, “ontwikkeld voor mensen die in hun werk een stap verder willen komen” en een opleiding (veelal) naast hun werk zullen volgen.

Met betrekking tot de door klager overgelegde informatie uit de brochure 2012/2013 en de uitdraai van de website van 2013 over de bewuste door adverteerder aangeboden opleiding, overweegt de Commissie dat daarbij exact is vermeld op welke dagen dan wel avonden de opleiding wordt gegeven, waar deze wordt gegeven en in welke maand(en) de opleiding van start gaat. In de brochure 2013/2014, waarin de bewuste opleiding op pagina 455 wordt aangeboden, wordt de informatie op dezelfde gedetailleerde wijze vermeld. Gezien de bovenstaande gedetailleerde informatie en gezien het feit dat daarbij door adverteerder geen enkel voorbehoud wordt gemaakt, hoefde klager niet bedacht te zijn op elders in de brochure door adverteerder vermelde beperkende voorwaarden ten aanzien van deze niet zelden doorslaggevende informatie en mocht klager erop vertrouwen dat hij de opleiding zou kunnen volgen op de door hem, op basis van de brochure, uitgekozen en opgegeven dag /avond, plaats en startdatum. Gezien het hierboven overwogene hoefde klager er ook op grond van de in het inschrijfformulier staande mededeling “Ik ga akkoord met de algemene voorwaarden van NCOI” geen rekening mee te houden dat in deze voorwaarden een voorbehoud zou worden gemaakt met betrekking tot de bij de desbetreffende opleiding staande informatie over dag, plaats en startdatum. 

De beslissing
Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.