RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 2264

Onjuiste prijsvermelding op boekingswebsite Corendon

Vz. RCC 21 oktober 2014, RB 2264 (Corendon)
Voorzitterstoewijzing. Artikel IV sub 1 RR. Aanbeveling. Misleiding. Prijsvermelding. De uiting: Het betreft de aanbieding van een boekingsmodule voor een 8-daagse reis met vertrekdatum 24 oktober 2014 naar Hotel Rocamar in Portugal op adverteerders website www.corendon.nl. De klacht: De 8-daagse reis met vertrekdatum 24 oktober 2014 wordt met 42% korting aangeboden van € 499,- voor € 294. Op de boekingspagina staat “24 oktober 8 dagen 294”. Bij het boeken blijkt echter dat de normale prijs van € 499,- wordt gerekend. Klager acht dit misleidend.

De bestreden uiting met boekingsmodule is een uitnodiging tot aankoop gericht op de Nederlandse markt betreffende reisdiensten en aldus aan te merken als een uiting waarop

- naast de andere bepalingen van de Nederlandse Reclame Code (NRC) - de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) van toepassing is. Ingevolge het bepaalde in artikel IV lid 1 RR zijn aan-bieders van reisdiensten in hun uitnodigingen tot aankoop op dezelfde wijze als in reclame-uitingen conform artikel III lid 1 RR gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen.

Naar het oordeel van de voorzitter voldoet de bestreden uiting niet aan deze verplichting ten aanzien van prijsvermelding in de uitnodiging tot aankoop. Als erkend is komen vast te staan dat de in de prijstabel weergegeven prijzen kunnen verschillen van de daadwerkelijk op dat moment geldende prijzen. Ook bij de door klager gewenste reis is dit het geval, nu in de prijstabel en bovenin de webpagina voor vertrek op 24 oktober 2014 een prijs van

€ 294,- wordt geadverteerd, terwijl bij boeking blijkt dat de op dat moment werkelijk geldende actuele prijs € 499,- bedraagt. Het in artikel III lid 1 RR besloten liggende vereiste van duidelijke en correcte prijzen staat in de weg aan het hanteren van de tabel met, naar later blijkt, onjuiste prijzen. De in de boekingsmodule staande mededeling “Let op: De prijzen in de prijstabel kunnen door updates afwijken van de totaalprijs in de kassabon rechts. De prijs in de kassabon is de definitieve prijs” neemt de onjuistheid van de in de tabel en bovenin de webpagina weergegeven prijs niet weg. Bovendien hoeft de gemiddelde consument er op grond van deze mededeling niet op bedacht te zijn dat de uiteindelijke prijs aanzienlijk hoger (ruim € 200,-) uitvalt dan de in de prijstabel getoonde prijs, en van enige korting in het geheel geen sprake is.

RB 2263

'Gratis' exclusief verzendkosten is niet gratis

RCC 13 oktober 2014, RB 2263 (Groupon verzendkosten)
Aanbeveling. Art. 7 NRC. Misleiding. Prijsvermelding. De uiting: Het betreft een in De Telegraaf van 20 augustus 2014 geplaatste advertentie met onder meer de volgende tekst: “GRATIS! 3m lange oplaadkabels” en “Ga naar www.groupdeal.nl en bestel een gratis stoffen oplaadkabel”. De klacht: De oplaadkabel is niet gratis, zoals in de advertentie staat. Tijdens het bestellen blijkt dat € 5,95 aan verzendkosten in rekening wordt gebracht. De advertentie, waarin niet verwezen wordt naar verplicht bijkomende verzendkosten, is misleidend.

In de bestreden uiting wordt een 3 meter lange oplaadkabel “gratis” aangeboden.

Krachtens artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en punt 19 van de bij dit artikel behorende Bijlage 1 is het onder alle omstandigheden misleidend om in een reclame een product als ‘gratis’ te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel te laten bezorgen. Deze bepaling betekent - zo blijkt uit de Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van de Europese richtlijn (2005/29/EG) betreffende oneerlijke handelspraktijken met betrekking tot het begrip “gratis” (paragraaf 3.4.3) - dat een aanbod alleen als ‘gratis’ mag worden omschreven als de consument niet meer betaalt dan a) de minimale onvermijdelijke kosten van het reageren op het aanbod, b) de werkelijke vervoers- of verzendkosten en c) de (incidentele) reiskosten om het product op te halen. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor verpakking, behandeling of administratie.

De onderhavige reclame-uiting voldoet niet aan voornoemde bepaling. Als erkend is komen vast te staan dat bij bestelling van de als “gratis” omschreven oplaadkabel een bedrag van

€ 5,95 in rekening wordt gebracht wegens “verzend-/ handelingskosten”. Nu naast de werkelijke verzendkosten ook handelingskosten in rekening worden gebracht, is sprake van een onjuist gebruik van de aanduiding “gratis”. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 2262

Volle fles Dreft bij afwaswedstrijd is niet misleidend

RCC 28 oktober 2014, RB 2262 (Dreft afwaswedstrijd)
Afwijzing. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. De uiting: een televisiecommercial waarin Dreft afwasmiddel wordt aangeprezen. Terwijl beelden te zien zijn van in eerdere en in de onderhavige commercial gehouden ‘afwaswedstrijden’, zegt een voice-over:“Jaar na jaar hebben we bewezen dat Dreft veel langer meegaat. En als we de reinigingskracht van Dreft nu opnieuw vergelijken met de grootste concurrent, gaat Dreft nog steeds langer mee. 75% langer (onder in beeld verschijnt bij deze uitspraak de mededeling “dan niet-geconcentreerde imitaties tegen puur vet”). Want Dreft gaat 75% langer mee.” Aan het eind van de commercial zijn één flacon Dreft en twee merkloze flacons te zien die geleidelijk leeg raken. De twee flacons met het merkloze afwasmiddel zijn iets eerder leeg dan de flacon Dreft. De klacht: In de commercial wordt beweerd dat Dreft 75% langer meegaat dan een ander afwasmiddel. Bij het visualiseren hiervan aan het eind van de commercial zijn de twee flessen van het andere merk nog eerder leeg dan de fles Dreft. Dit laat zien dat Dreft meer dan 100% langer meegaat. Door hetgeen in de reclame wordt gezegd en wat wordt gevisualiseerd is de commercial misleidend.

In de commercial wordt door de voice-over gezegd dat Dreft afwasmiddel 75% langer meegaat (“dan niet-geconcentreerde imitaties tegen puur vet”). De juistheid van deze mededeling is niet weersproken. De Commissie begrijpt dat klager bezwaar maakt tegen de televisiecommercial omdat door het beeld van de leeg rakende flessen afwasmiddel wordt gesuggereerd dat Dreft afwasmiddel niet 75% maar meer dan 100% langer meegaat dan een ander merk afwasmiddel. Klager heeft in zoverre gelijk dat de twee flessen van het andere afwasmiddel (iets) eerder leeg zijn dan de fles Dreft. Niettemin wordt de gemiddelde consument naar het oordeel van de Commissie door deze (snelle) beelden aan het eind van de commercial niet op het verkeerde been gezet, nu gelijk met deze beelden – evenals eerder in de commercial – door de voice-over duidelijk wordt gezegd dat Dreft 75% langer meegaat, welke herhaalde mededeling onmiskenbaar de boodschap van de uiting is. De getoonde beelden van de leeg rakende flessen zijn hieraan ondergeschikt en dienen slechts ter illustratie bij de mededeling dat Dreft 75% langer meegaat. Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat van de commercial niet de suggestie uitgaat dat Dreft meer dan twee keer zo lang meegaat als een ander afwasmiddel, zodat als volgt wordt beslist.

RB 2269

Transparante misleiding of eerlijke informatie? Vergelijkingssites zorgverzekeringen

Arno Lodder, SOLV: Sinds begin deze week, maandag 17 november, moeten vergelijkingssites bij de AFM een vergunning aanvragen. Wanneer sites meer vragen dan naam en adres is er sprake van bemiddeling, aldus Nu.nl. Dit betreft financiele dienstverlening inzake bijvoorbeeld hypotheken. Vergunning betekent toezicht, maar in de zorgsector bestaat het toezicht voornamelijk uit waarschuwen voor instinkers.
Lees verder

RB 2259

TommyTeleshopping wekt onjuiste verwachting met Buikriem

RCC 4 oktober 2014, RB 2259 (Reduform Buikriem)
Aanbeveling. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. Oneerlijke reclame. De uitingen: 1.Uitingen (a. homepage en b. handleiding) op de website www.tommyteleshopping.com en 2. een televisiereclame. De klacht: De uitingen gaan gepaard gaan met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product (Reduform methode) en de te verwachten resultaten. De beslissing: Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie:

Waar klager zich bij repliek heeft beroepen op (een aantal bepalingen uit) de Code Aanprijzing Gezondheidsproducten (CAG), waaronder artikel 35 betreffende de mate of snelheid van het gewichtsverlies, stelt de Commissie voorop dat deze code geen deel uitmaakt van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Om die reden is de Commissie niet bevoegd de bestreden reclame aan de CAG te toetsen en in zoverre acht de Commissie de klacht ongegrond.

In elk van de bestreden uitingen wordt op stellige wijze naar voren gebracht welke werking de Reduform methode zou hebben. Daarbij wordt met betrekking tot deze methode in de televisiereclame gesproken over een “wetenschappelijke techniek” en op de website over “klinisch getest door twee universiteiten”.

Klager heeft onder verwijzing naar concrete tekstgedeelten gemotiveerd betwist dat de Reduform methode de daaraan in de reclame toegeschreven werking zou hebben. Vervolgens lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Zij overweegt daartoe het volgende.

Ter onderbouwing van de juistheid van haar reclame heeft adverteerder verwezen naar twee bij het verweer overgelegde onderzoeksrapporten, één betreffende de Reduform Buikriem in combinatie met de Reduform crème, en één betreffende uitsluitend de crème. Het betreft rapporten van het onderzoekscentrum voor cosmetica ‘Dr. Koziej’ in Polen. Aldus is niet komen vast te staan dat de Reduform methode, waaronder naar het oordeel van de Commissie dient te worden verstaan: de riem in combinatie met de crème, “klinisch getest” is door “twee universiteiten”.

Uit het rapport betreffende de riem in combinatie met de crème heeft adverteerder bij verweer een aantal conclusies aangehaald, waaronder:

- “Regular cream and slimming belt usage has positive effects on the reduction of body fat in the abdominal area”;

- “While using “reduform + Slimming Belt” the temparature around abdominal area increases which contributes to the reduction of fatty tissue and also leads tot slimming, re-modelling and improving the appearance of the whole silhouette” en

- “Helps to lose weight; increases the body temperature in the area, contributing to fat reduction; reduction of fat in the abdominal area; reduction of volume in the abdominal area”.

Vervolgens heeft klager bij repliek diverse kanttekeningen geuit bij -onder meer- het rapport betreffende de combinatie van riem en crème, en wel kanttekeningen op het gebied van -samengevat- de kwaliteit en betrouwbaarheid van het betreffende onderzoek. Adverteerder is bij dupliek niet concreet ingegaan op deze kanttekeningen, maar heeft volstaan te betwijfelen of door klager genoemde aspecten van onderzoek wel in het onderhavige onderzoek aan bod zouden moeten komen. Voorts heeft adverteerder bij dupliek geen onderbouwing gegeven van de bij repliek nogmaals bestreden beweringen zoals onder meer “Activeer uw stofwisseling" en

"De warmte versnelt de bloedstroom en activeert de stofwisseling. En als u het dragen van de riem met oefeningen combineert, kunt u tot 5 keer sneller centimeters verliezen."

Evenmin is adverteerder bij dupliek ingegaan op klagers opmerkingen bij repliek dat onduidelijk is:

- of de rode deeltjes worden ‘geactiveerd’ wanneer die in contact komen met de huid en een direct effect hebben op het lichaamsvet en

- waarom het effect van de warmte, afkomstig van riem en crème drie uur na gebruik nog doorwerkt.

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de bestreden reclame-uitingen gepaard gaan met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product (Reduform methode) te verwachten resultaten als bedoeld in artikel

8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de adverteerder een termijn toe te staan waarbinnen de aanbeveling, die de Commissie zal doen, moet zijn opgevolgd.

RB 2258

Het merk Pickwick 'thuis sinds 1753' niet misleidend

RCC 1 oktober 2014, RB 2258 (Pickwick)
Afwijzing. Misleiding. TV-commercial. De uiting: Het betreft een televisiecommercial voor ‘Pickwick thee’. De uiting begint met een vrouw gehuld in kleding uit de 18e eeuw die (thee)water kookt boven een open vuur. Vervolgens speelt de commercial blijkens de kleding van de vrouw zich af in telkens verschillende tijdvakken en eindigt in de huidige tijd. De reclame eindigt met de tekst en een voice-over die zegt: “Pickwick thuis sinds 1753”.De klacht: De reclame wordt afgesloten met de zin: “Pickwick, thuis sinds 1753”, terwijl de merknaam “Pickwick” pas bestaat sinds het begin van de 20ste eeuw. Het bedrijf “Douwe Egberts” is weliswaar opgericht in 1753, echter de thee die destijds werd verkocht had (nog) niet de naam “Pickwick”. De merknaam “Pickwick” is bedacht naar aanleiding van ‘the Pickwick papers’ van Charles Dickens. Aangezien Charles Dickens in 1753 nog niet geboren was, kan het niet zo zijn dat de merknaam “Pickwick” toen al bestond.

De beslissing: De Commissie wijst de klacht af.

Het oordeel van de Commissie:

1. De Commissie is van oordeel dat de klager ontvankelijk is in zijn klacht nu de klacht voldoende duidelijk is gemotiveerd en de klacht onmiskenbaar inhoudt dat sprake is van misleidende reclame. De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat de onderhavige reclame-uiting misleidend is nu in de uiting wordt gezegd: “Pickwick thuis sinds 1753” en hiermee wordt gesuggereerd dat Pickwick al bestaat sinds 1753, terwijl de merknaam “Pickwick” pas in het begin van de 20ste eeuw is ontstaan. Dat klager niet heeft vermeld welke specifieke artikelen van de Nederlandse Reclame Code (NRC) naar zijn mening door adverteerder zijn overtreden, brengt niet met zich dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

2. Niet in geschil is dat het merk “Pickwick” is ontstaan in 1937 toen de rechtsvoorganger van Douwe Egberts theeproducten is gaan verkopen onder de merknaam Douwe Egberts Pickwick thee.

3. Deze rechtsvoorganger is, naar adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt, de rechtstreekse voortzetting van een bedrijf dat in 1753 is opgericht. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de televisiecommercial in deze zin opvatten, dat adverteerder met de beelden van de vrouw die kennelijk in de 18e eeuw water kookt en de daarop volgende beelden van opvolgende tijdvakken, naar dit specifieke bedrijf bedoelt te verwijzen teneinde de historische context van haar bedrijfsvoering duidelijk te maken. Dat zij in de slogan aan het einde van de televisiecommercial, waartegen de klacht zich in het bijzonder richt, niet haar statutaire of handelsnaam noemt maar uitsluitend gebruik maakt van een merknaam die dateert uit 1937, is onvoldoende om de reclame-uiting onjuist of misleidend te achten. Uit de televisiecommercial blijkt immers voldoende duidelijk dat adverteerder met deze merknaam vooral naar zichzelf bedoelt te verwijzen als een sinds 1753 bestaand bedrijf dat onder meer thee voor consumenten op de markt brengt (“Pickwick, thuis sinds 1753”). In de uiting ligt niet besloten dat de merknaam Pickwick reeds sinds 1753 is gebruikt. Nu de gemiddelde consument naar het oordeel van de Commissie de uiting ook in die zin zal opvatten, kan de klacht niet slagen.
RB 2257

"No cure no pay" bij incassobureau is misleidend

RCC 6 oktober 2014, RB 2257 (Free Press Release)
Aanbeveling. Misleiding door ontbrekende informatie. Digitale marketing communicatie. De uiting: Het betreft een bericht op www.free-press-release.com met betrekking tot het bedrijf van adverteerder. In de bestreden uiting staat onder meer: “Door het inschakelen van onze professionele Incasso garandeert u zichzelf van een specialist op het terrein van onbetaalde facturen”. Klager heeft na een zoekopdracht op internet naar een “no cure no pay” incassobureau zijn vorderingen aangeboden bij adverteerder op basis van “no cure no pay”, maar heeft een aanzienlijke rekening van adverteerder ontvangen, zodat van “no cure no pay” geen sprake is. Bovendien wordt er door adverteerder geadverteerd dat men de haalbaarheid van de vordering online kan checken, maar ook dat is niet het geval.

De beslissing: De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie:
1. De uiting waartegen de klacht zich richt heeft de vorm van een “press release”, maar strekt onmiskenbaar tot aanbeveling van de diensten van adverteerder en verwijst bovendien naar haar bedrijfsgegevens. Aldus is er sprake van een reclame-uiting van adverteerder waarover de Commissie kan oordelen.

2. De Commissie begrijpt de klacht aldus dat volgens klager ten onrechte wordt gesproken over “no cure no pay”. De Commissie constateert echter dat er wel sprake is van “no cure no pay”, met dien verstande dat dit volgens de algemene voorwaarden van adverteerder alleen geldt indien de vordering niet betwist is. Dit laatste blijkt niet uit de uiting waardoor de gemiddelde consument zou kunnen menen dat adverteerder ook bij betwiste vorderingen werkt op basis van “no cure no pay”. Naar het oordeel van de Commissie betreft dit een wezenlijke beperking, die voldoende uit de uiting had moeten blijken.

3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Commissie dat sprake is van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Nu de reclame-uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC. Overigens constateert de Commissie op grond van het verweer van adverteerder dat de website inmiddels is aangepast. Gelet hierop zal de hierna te noemen aanbeveling worden gedaan “voor zover nodig”.

4. Met betrekking tot de stelling van klager dat het niet mogelijk is de haalbaarheid van de vordering online te checken beschikt de Commissie niet over een uiting waarin deze mogelijkheid wordt aangeprezen. In zoverre kan de Commissie dit niet beoordelen. Overigens heeft adverteerder voldoende duidelijk gemaakt dat het via haar website www.invorderingsbedrijf.nl mogelijk is een advies te vragen, waarna een jurist een vrijblijvend advies geeft over de haalbaarheid van de vordering.

5. Tot slot merkt de Commissie op dat dit oordeel los staat van het civielrechtelijke geschil tussen partijen, waarover de Commissie niet kan oordelen.

RB 2255

Kenmerken Flexibility en BioLean misleidend

Vz. RCC 7 oktober 2014, RB 2255 (Flexibility en BioLean)
Voorzitterstoewijzing. Claims. Voornaamste kenmerken product. De klacht: Klaagster meende op grond van de bestreden uiting dat zij dankzij het product BioLean zou afvallen en dat dit product haar eetlust zou remmen. Van het product Flexibility verwachtte zij minder last van haar gewrichten te krijgen en soepeler te worden. Klaagster heeft echter geen enkel resultaat van de producten gemerkt en acht om die reden de uiting misleidend. De beslissing van de voorzitter: Op grond van hetgeen onder 1) en 2) is vermeld acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Op grond van hetgeen onder 4) is vermeld acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Ten aanzien van hetgeen onder 3) is vermeld wijst de voorzitter de klacht af. Het oordeel van de voorzitter:

1) De voorzitter constateert dat adverteerder de klacht niet inhoudelijk heeft weersproken. Kort gezegd komt haar standpunt erop neer dat de klacht betrekking heeft op producten die niet voor de Nederlandse markt zijn bestemd. De op die producten betrekking hebben reclame-uitingen zijn bedoeld voor de Amerikaanse consument. Adverteerder verwijst naar de URL van een website die wel is bedoeld voor de Nederlandse markt en waarop uitsluitend informatie zal staan die geschikt is voor de Nederlandse consument. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de reclame-uiting waartegen klaagster bezwaar maakt in de Nederlandse taal is gesteld en het kennelijk mogelijk maakte dat zij de onderhavige producten kon bestellen. De bestreden uiting wordt om die reden geacht mede op de Nederlandse consument te zijn gericht. Dat dit kennelijk niet de bedoeling van adverteerder was, doet daaraan niet af.

2) De uiting bevat diverse beweringen omtrent de gunstige resultaten die men van het gebruik van BioLean en Flexibility voor de gezondheid mag verwachten. De door klaagster bestreden beweringen dienen als gezondheidsclaims in de zin van de EU-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen nr. 1924/2006 (verder: de Claimsverordening) te worden aangemerkt. Bij EU-verordening nr. 432/2012 van 16 mei 2012 is - ter uitvoering van (artikel 13 van) de Claimsverordening - een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen vastgesteld. De voorzitter constateert dat de bestreden gezondheidsclaims voor BioLean niet op de lijst met goedgekeurde claims staan. Wel merkt de voorzitter op dat ten aanzien van BioLean wordt vermeld dat dit product guaranazaadextract bevat. Met betrekking tot dit ingrediënt zijn claim vermeldingen gedaan die voor een deel betrekking hebben op de geclaimde werking van BioLean. De voorzitter constateert dat deze claims thans nog “on hold” staan. De voorzitter zal op grond daarvan de uiting wegens het gebruik van de bestreden claims toetsen aan de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu adverteerder tegenover de gemotiveerde klacht dat BioLean geen werking heeft het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de resultaten die van het gebruik van BioLean zijn te verwachten, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code.

Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de voorzitter de uiting ten aanzien van BioLean misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3) Ten aanzien van Flexibility oordeelt de voorzitter dat is gebleken dat dit product nutriënten bevat ter zake waarvan gezondheidsclaims mogen worden gedaan. Deze betreffen de bijdrage aan de normale collageenvorming voor de normale werking van de botten (Vitamine C) respectievelijk bijdragen aan de instandhouding van normale botten (Vitamine D en zink). De voorzitter vermeldt hier de officiële voorbeeldbewoordingen. Voorts blijkt uit de

overgelegde ingrediëntenlijst dat deze nutriënten in aanzienlijke mate in het product aanwezig zijn. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding de claim dat Flexibility helpt bij het in stand houden van collageen, kraakbeen en bindweefsel onvoldoende gefundeerd te achten. Deze claim sluit ook in voldoende mate aan bij genoemde officiële voorbeeldbewoordingen.

In zoverre kan de klacht niet slagen.

4) Het voorgaande ligt anders ten aanzien van de claim dat Flexibility bijdraagt aan een “optimale sterkte” van de botten. Deze claim heeft naar het oordeel van de voorzitter voor de consument een wezenlijk verdergaande strekking dan de officiële voorbeeldbewoordingen en is om die reden in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening. Ook de hierna te noemen claims vallen naar het oordeel van de voorzitter buiten het bereik van de officiële voorbeeldbewoordingen en zijn derhalve eveneens in strijd met genoemd artikel:

• helpen bij het in stand houden van gezonde gewrichten en bijbehorende weke delen

• maximale gezondheid van de botten

• de soepelheid van de gewrichten bevorderen

Dit oordeelt impliceert dat adverteerder artikel 2 NRC heeft overtreden.
RB 2246

Niet aannemelijk geworden dat er bij paracetamol en Aleve sprake is van vergelijkbare stoffen

CvB 11 september 2014, RB 2246, dossiernr. 2014/00330 (Aleve.nl)
Afwijzing Vernietigd (= Aanbeveling). Bijzondere Reclamecode. Art. 27 CPG. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. Het betreft een uiting op www.aleve.nl. Daarin staat onder meer: “Nieuwe Aleve Select 275. Werkt langer dan paracetamol of ibuprofen” en “Aleve Select 275 mg, naproxennatrium: niet te gebruiken bij maag-, darm- en andere bloedingen, maagpijn, gelijktijdig gebruik van antistollingsmiddelen, ernstig hartfalen en wanneer u in de laatste 3 maanden van uw zwangerschap bent. Lees voor gebruik de bijsluiter (…)”. De klacht - Klager maakt bezwaar tegen de mededeling “Werkt langer dan paracetamol (..)”. De Commissie wijst de klacht af (19 juni 2014). Hiertegen is beroep ingesteld. Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en acht de bestreden reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 27 aanhef tweede en derde streepje CPG. Het College beveelt Bayer aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het oordeel van het College

1. Het College zal, in navolging van de Commissie en op grond van hetgeen appellant tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld, de klacht uitsluitend beoordelen aan de hand van de pagina’s van de website www.aleve.nl waarvan een kopie aan de beslissing van de Commissie is gehecht. Dit brengt mee dat niet zal worden geoordeeld over de televisiecommercial waarnaar appellant in de inleidende klacht tevens verwijst.

2. Het College stelt voorop dat op grond van de CPG het maken van vergelijkende geneesmiddelenreclame is toegestaan voor geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning is verleend en die zonder recept verkrijgbaar zijn zoals Aleve en paracetamol. De klacht betreft ook niet het feit dat in reclame een vergelijking plaatsvindt tussen paracetamol en Aleve, maar de wijze waarop dat gebeurt. Appellant stelt in de inleidende klacht dat Bayer door de werkingsduur van Aleve met die van paracetamol te vergelijken “appels met peren” vergelijkt. In beroep en ter vergadering van het College heeft appellant dit toegelicht. Naar het oordeel van het College dient de klacht, gelet op de onderbouwing daarvan, te worden beoordeeld aan de hand van artikel 27 CPG. Dit artikel houdt, voor zover hier van belang, in dat de vergelijking alleen is toegestaan indien het gaat om “vergelijkbare stoffen” (tweede streepje) en de vergelijking betrekking heeft op “alle relevante eigenschappen” (derde streepje).

3. Artikel 27 CPG geldt in afwijking van de algemene regeling van vergelijkende reclame. Het gaat in deze bepaling om bijzondere reclameregels voor bepaalde goederen of diensten (vgl. punt 4.c eerste alinea MvT Kamerstukken II 2000/01 27619 nr. 3). Aangezien niet is gebleken dat partijen bij de Commissie debat hebben gevoerd over de vraag of de onderhavige vergelijkende reclame voldoet aan de eisen van artikel 27 CPG, zijn zij door het College ter vergadering in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Appellant is vervolgens inhoudelijk ingegaan op de verschillen tussen paracetamol en NSAID’s waartoe ook Aleve (naproxen) kan worden gerekend. Daarna heeft Bayer kunnen reageren en zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.

4. Vaststaat dat Aleve en paracetamol in zoverre vergelijkbaar zijn, dat beide bedoeld zijn als pijnstiller. Bayer stelt dat reeds hierom is voldaan aan de eis van artikel 27 aanhef en tweede streepje CPG dat sprake is van “vergelijkbare stoffen”. Deze stelling van Bayer vindt naar het oordeel van het College onvoldoende steun in de letterlijke tekst van dit artikel. Er wordt immers over “vergelijkbare stoffen” gesproken zonder verwijzing naar het specifieke doel waarvoor deze worden gebruikt. Artikel 27 CPG is niet voorzien van een toelichting op grond waarvan niet van de letterlijke tekst van dit artikel zou dienen te worden uitgegaan. Evenmin is gebleken van enige wettelijke regeling met betrekking tot geneesmiddelen op grond waarvan de specifieke interpretatie van Bayer zou dienen te worden gevolgd in plaats van de letterlijke tekst van het artikel. Op grond hiervan kan het College de stelling van Bayer dat het enkele feit dat het in beide gevallen om een pijnstiller gaat reeds meebrengt dat is voldaan aan de eis van vergelijkbaarheid niet als juist aanvaarden. Dat het in beide gevallen om een ‘pijnstiller’ gaat, zegt iets over de functie en het doel van Aleve respectievelijk paracetamol, maar niets over de vergelijkbaarheid van de werkzame stoffen. Derhalve dient afzonderlijk te worden beoordeeld of de specifieke stoffen waarop bij Aleve respectievelijk paracetamol de werkzaamheid berust als zodanig “vergelijkbaar” zijn, hetgeen in het onderhavige geval meebrengt dat een inhoudelijke vergelijking dient te worden gemaakt tussen paracetamol en naproxen (de werkzame stof van Aleve). Dienaangaande is het volgende van belang.

5. Appellant heeft ter vergadering uitvoerig toegelicht waarom paracetamol niet als een met naproxen vergelijkbare stof kan worden beschouwd. Appellant stelt in dit verband dat een NSAID als naproxen inwerkt op het enzymsysteem van het lichaam dat zorgt voor het vrijkomen van pijnmediatoren die de zenuw prikkelen. Hierbij wordt ook de bloedstolling beïnvloed en worden ontstekingen geremd. Volgens appellant heeft paracetamol deze eigenschappen niet en is de werking van paracetamol anders en tot dusverre niet geheel bekend. Voorts heeft appellant aangevoerd dat naproxen, anders dan paracetamol, veel ongewenste bijwerkingen, interacties met andere geneesmiddelen en veel contra-indicaties heeft. Voorts stelt appellant dat de moleculen van beide stoffen verschillen, alsmede dat paracetamol en naproxen tot verschillende farmacologische groepen behoren.

6. Bayer heeft deze stellingen niet inhoudelijk weersproken, zodat het College aanneemt dat zij feitelijk juist zijn. Bayer heeft - naast het hierboven genoemde argument dat het in beide gevallen om een pijnstiller gaat, welk argument het College niet doorslaggevend acht - uitdrukkelijk gewezen op het feit dat de Keuringsraad de gewraakte uiting heeft goedgekeurd. Het College constateert dienaangaande dat zich in het dossier een brief van de Keuringsraad d.d. 17 maart 2014 bevindt, waarin deze instantie naar aanleiding van een informatieverzoek aan de Stichting Reclame Code onder meer verklaart dat de tekst waartegen de klacht is gericht niet “in deze hoedanigheid” ter goedkeuring aan hem is voorgelegd. Voorts verklaart deze instantie dat indien dit laatste wel zou zijn gebeurd, de tekst zou zijn goedgekeurd op basis van een eerdere onderbouwing door Bayer met betrekking tot een vergelijking van de werkingsduur van paracetamol met die van naproxennatrium (kennelijk Aleve). De claim “werkt langer dan paracetamol en ibuprofen” wordt sinds 2010 door de Keuringsraad goedgekeurd.

7. Het College overweegt dat uit de brief van de Keuringsraad niet blijkt of ook specifiek is getoetst of paracetamol en naproxen(natrium) vergelijkbare stoffen zijn in de zin van artikel 27 aanhef en onder tweede streepje CPG. Aangenomen moet echter worden dat bij de eerdere preventieve toetsing door de Keuringsraad van de tekst aan de CPG dit aspect in ieder geval een minder prominente rol heeft gespeeld dan in de onderhavige procedure, waarin uitdrukkelijk de vraag aan de orde is of sprake is van vergelijkbare stoffen. Het feit dat de Keuringsraad de onderhavige reclame-uiting preventief heeft goedgekeurd, sluit ook niet uit dat naar aanleiding van een specifieke klacht en op basis van de toetsing na hoor en wederhoor anders wordt beslist over de vraag of de uiting op het hier bedoelde punt aan de CPG voldoet. Het had daarom op de weg van Bayer gelegen om tegenover hetgeen appellant gemotiveerd heeft gesteld inhoudelijk te stellen en te onderbouwen dat paracetamol en naproxen (Aleve) vergelijkbare stoffen zijn in de zin van artikel 27 aanhef en tweede streepje CPG. Bayer heeft dit niet gedaan.

8. Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat met betrekking tot de vergelijking tussen paracetamol en Aleve sprake is van “vergelijkbare stoffen” in de zin van artikel 27 aanhef en tweede streepje CPG. De bestreden uiting is derhalve in strijd met dit artikel. Dit oordeel betreft overigens, naar het College voor de duidelijkheid opmerkt, uitsluitend de vergelijking tussen Aleve en paracetamol. Voor zover in de uiting tevens de duur van de werking van Aleve wordt vergeleken met die van ibuprofen, heeft appellant tegen de vergelijking geen bezwaar gemaakt, nu deze stoffen volgens hem wél met elkaar vergelijkbaar zijn, immers beide een NSAID betreffen.

9. Voorts is het College van oordeel dat de bestreden uiting niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 27 aanhef en derde streepje CPG dat de vergelijking op alle relevante eigenschappen betrekking dient te hebben. In dat kader is het College van oordeel dat, indien de duur van de werking van een geneesmiddel met die van een ander geneesmiddel wordt vergeleken, op grond van de bijzondere regeling van dit artikel ook andere voor de consument relevante eigenschappen van die werking dienen te worden genoemd. Tot die eigenschappen rekent het College in het onderhavige geval het feit dat, naar voldoende aannemelijk is geworden, paracetamol aanzienlijk minder ernstige bijwerkingen, interacties met andere geneesmiddelen en contra-indicaties heeft dan Aleve. Voor de consument is deze informatie belangrijk nu hij op basis daarvan de afweging kan maken of de beweerdelijk langere werking van Aleve opweegt tegen de nadelen van dit geneesmiddel ten opzichte van paracetamol. Het belang van deze afweging is evident gelet op de risico’s die aan het gebruik van naproxen zijn verbonden vergeleken met de wezenlijk kleinere risico’s van paracetamol. Aldus is naar het College met betrekking tot de extra bijwerkingen, interacties met andere geneesmiddelen en contra-indicaties die Aleve heeft ten opzichte van paracetamol sprake van een relevante eigenschap die, zoals appellant ook heeft betoogd, bij de vergelijking aan de orde had dienen te komen. De bestreden uiting is derhalve tevens in strijd met artikel 27 aanhef en derde streepje CPG. Ook in zoverre is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergelijkende geneesmiddelenreclame is toegestaan.

10. Het oordeel dat de uiting in strijd is met bedoelde onderdelen van artikel 27 CPG impliceert dat de andersluidende beslissing van de Commissie niet in stand kan blijven. Tevens impliceert dit oordeel dat niet meer hoeft te worden ingegaan op de vraag of Aleve daadwerkelijk langer werkt dan paracetamol en of de bestreden uiting voldoet aan de overige eisen van de CPG. Aan deze vragen is op grond van het voorgaande de relevantie komen te ontvallen.

Derhalve wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en beslist voorts als volgt.

Op grond van het voorgaande acht het College de bestreden reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 27 aanhef tweede en derde streepje CPG. Het College beveelt Bayer aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Lees hier de grieven en de beslissing van de Reclame Code Commisie van 19 juni 2014

RB 2236

Via een Cross border referral krijgt TomToms uiting in Nederland een aanbeveling

College van Beroep van de RCC 20 oktober 2014, RB 2236, dossier 2014/00266 (Garmin tegen TomTom)
Beslissing ingezonden door Daniël Haije en Sarah Arayess, Hoogenraad & Haak. Misleidende vergelijkende reclame. Art. 13 aanhef en onder a en c NRC. Navigatieapparatuur. Garmin maakt met succes bezwaar tegen het gebruik van de snelheidsclaim "TomTom Traffic gets you there fastest" en de mededelingen in het kader van "reliability of data". Het geschil is met een "cross border referral" ter verdere behandeling door de Advertising Standards Authority (ASA) naar de Nederlandse RCC gestuurd nu TomTom in Nederland is gevestigd. Aan de aanbeveling hoeft niet te worden toegevoegd dat het Britse doelgroep van de uiting betreft. Enig verschil in opvatting tussen de Britse en de Nederlandse maatman-consument maakt geen verschil om te beoordelen dat de uitingen misleidend zijn. Het buiten beschouwing blijven van producten met DAB-technologie van Garmin geeft een vertekenend beeld waardoor het resultaat van de vergelijking ten onrechte ten gunste van TomTom wordt beïnvloed.

Leestips: 6.1-6.3, 6.5, 6.10, 6.16.