RB
RB 3834
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
RB 3833
25 april 2024
Uitspraak

Boete wegens reclame over 'geneesmiddel' zonder handelsvergunning

 
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 2547

Onderzoek auteur kan niet worden benut voor vergelijkende reclame

CGR 10 september 2015, RB 2547, Advies AA15.053 (Onderzoek door auteur kan niet worden benut voor vergelijkende reclame)
Vergelijkende reclame. Vergunninghouder heeft het voornemen ter promotie van haar geneesmiddel Y een in tijdschrift Z verschenen artikel, onder de aandacht van artsen B te brengen. Het gaat om de publicatie van auteur C e.a. met de titel "Switch to geneesmiddel Y versus geneesmiddel A in ziekte D". De vergunninghouder vraagt aan de Codecommissie haar te adviseren of de publicatie van auteur C e.a. aan de door de Code Geneesmiddelenreclame gestelde eisen voldoet om X in de gelegenheid te stellen de uitkomsten van het artikel te delen met de Nederlandse artsen en indien het artikel toelaatbaar is, of het is toegestaan dat te doen in de vorm van de overgelegde reprint carrier met een toelichting op de uitkomsten en grafieken door een commerciële buitendienstmedewerker.

De beoordeling van de Codecommissie:
Het onderzoek door auteur C e.a. biedt onvoldoende basis voor aanprijzing van geneesmiddel Y boven geneesmiddel A in een vergelijking van die geneesmiddelen, omdat zoals de onderzoekers erkennen, geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid en de verdraagbaarheid van de geneesmiddelen, factoren die voor het voorschrijfbeleid van de beroepsbeoefenaar van essentieel belang zijn gezien de mogelijk zeer ernstige bijwerkingen die het gebruik van deze geneesmiddelen kan hebben. Het kan dus niet voor vergelijkende reclame worden benut. Dit betekent dat niet toelaatbaar is dat de vergunninghouder ter promotie van haar geneesmiddel de publicatie onder de aandacht brengt bij Nederlandse artsen. Daarnaast is gebleken dat in de reprint carrier enkele gebreken zijn opgenomen die artsen op het verkeerde been kunnen zetten door benadrukking  van één enkele bevinding. Deze gebreken worden niet opgeheven door de volledige publicatie op te nemen. De Codecommissie adviseert negatief.
RB 2546

Mededeling nummer 1, lauwerkrans en kroontje op W5 vaatwastablet is misleidend

RCC 12 oktober 2015, RB 2546, dossiernr. 2015/00971 (Unilever tegen Lidl Nederland)
Uitspraak ingezonden door Siobhan Rueter, Unilever. Aanbeveling. Vaatwastabletten. De uiting: Het betreft de XXL verpakking van W5 vaatwastabletten van Lidl, meer specifiek de op de voorzijde van de verpakking opgenomen afbeelding van een vaatwastablet met daarboven de naam W5 en een kroontje, en eromheen een lauwerkrans. Onder het vaatwastablet is een banner te zien met de tekst "Nummer 1". Een foto van de verpakking alsmede een uitsnede daarvan met de hierboven beschreven afbeelding is in kopie aan deze uitspraak gehecht. De klacht: Klaagster voert aan dat de claim "nummer 1" hier niet wordt gebruikt als een overdreven reclameboodschap die door de gemiddelde consument met een korreltje zout wordt genomen. Uit de inhoud en aankleding van de claim "nummer 1" wordt bewust een bepaalde boodschap omtrent de voordelen van het betreffende W5 product aan de consument meegedeeld. Het gebruik van de nummer 1 claim wordt immers kracht bijgezet door de toepassing van het laurierblad en een kroontje.

De consument zal dit opvatten alsof dit W5 product een nummer 1 positie heeft behaald in een vergelijkende test of zich heeft gekwalificeerd voor een bepaalde oorkonde of keurmerk. Dit wordt versterkt door het feit dat het gebruik van de nummer 1 claim nieuw is voor W5 producten. De reguliere verpakking van de W5 vaatwastabletten is niet voorzien van een dergelijke claim. De consument zal dan ook in de veronderstelling verkeren dat dit product kennelijk een prijs heeft gewonnen. dat de nummer 1 claim de afbeelding van een specifiek type -multi-layered' vaatwastablet bevat, bevestigt het beeld van de consument dat juist dit specifieke product een nummer 1 positie heeft verkregen. Unilever heeft door een onafhankelijke derde partij een onderzoek laten uitvoeren naar de vraag hoe de consument de claim "nummer 1" opvat. Uit het (overgelegde) onderzoeksresultaat blijkt, aldus Unilever, dat de consument de claim niet ziet als een gebruikelijke reclame-overdrijving, maar deze als een serieuze en objectieve superioriteitsclaim beschouwt. Lidl heeft voor de claim "nummer 1" geen onderbouwing kunnen overleggen. Door te suggereren dat haar W5 vaatwastabletten de beste zijn, geeft Lidl onjuiste en onvolledige informatie over een wezenlijk kenmerk en (gesuggereerde) voordelen van het product. Klaagster acht de claim "nummer 1" in strijd met art. 2, 7 en 8.2 sub b, c en f van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat sprake is van een vergelijkende reclame handelt adverteerder ook in strijd met art. 13 onder a en c NRC, aldus klaagster. Unilever verzoekt de Commissie de klacht toe te wijzen en een Alert af te geven, nu adverteerder - volgens klaagster - al diverse malen is aanbevolen niet meer "op een dergelijke wijze" reclame te maken en weigert deze aanbevelingen op te volgen.

Het oordeel van de Commissie:
1. Klaagster maakt bezwaar tegen de mededeling "nummer 1" die op de XXL verpakking van W5 vaatwastabletten van Lidl staat, omdat deze mededeling volgens klaagster bij de gemiddelde consument de onjuiste indruk wekt dat het product een nummer 1 positie heeft behaald in een test of zich gekwalificeerd heeft voor een bepaalde oorkonde of keurmerk. De uiting zet de consument welbewust op het verkeerde been, zodat de uiting misleidend is, aldus klaagster.
2. De Commissie stelt voorop dat het gebruik van de aanduiding "nummer 1" in een reclame-uiting, zonder dat aan die aanduiding een test ten grondslag ligt, niet zonder meer betekent dat die uiting misleidend of anderszins in strijd met de NRC is. In reclame is enige vorm van overdrijving immers niet ongebruikelijk en, mits voor de gemiddelde consument voldoende als zodanig herkenbaar, niet ontoelaatbaar. Onder omstandigheden kan de aanduiding "nummer 1" de gemiddelde consument echter wel op het verkeerde been zetten. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval sprake. Zij overweegt daartoe het volgende.
3. De mededeling "nummer 1" maakt deel uit van een opdruk waarin een W5 vaatwastablet is afgebeeld met daarboven een kroontje en eromheen een lauwerkrans. Door deze vormgeving wordt de indruk gewekt dat het betreffende vaatwastablet in een onafhankelijke test is "bekroond" en "gelauwerd" als nummer 1. Het kroontje, de lauwerkrans en de vermelding "nummer 1" kunnen, met name nu zij in onderlinge verband en samenhang worden gebruikt, door de gemiddelde consument worden begrepen als een op een test gebaseerde superioriteitsclaim. Daarbij acht de Commissie van belang dat de gemiddelde consument ermee bekend is dat met betrekking tot vele consumentenproducten regelmatig onafhankelijke onderzoeken worden uitgevoerd waarbij een bepaald product als een objectief gemeten "nummer 1" uit de bus komt. Eveneens acht de Commissie algemeen bekend dat een dergelijke winnaarspositie veelal in reclame-uitingen wordt vermeld ter aanprijzing van het betreffende product. Hiervan uitgaande dient bij het gebruik van de tekst "nummer 1" zonder dat hieraan een dergelijke onafhankelijke test ten grondslag ligt, voor de consument duidelijk gemaakt dat wordt gedoeld op de status die de adverteerder zelf aan zijn product toekent. Deze duidelijkheid ontbreekt naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval, waardoor het de gemiddelde consument vermoedelijk zal ontgaan dat sprake is van een vermelding die niet als onafhankelijke superioriteitsclaim is bedoeld.
4. Nu de bestreden uiting bij de gemiddelde consument de indruk wekt dat het betreffende W5 vaatwasmiddel in een onafhankelijk onderzoek is getest en de nummer 1 positie heeft behaald terwijl dit, naar niet is weersproken, in werkelijkheid niet het geval is, gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van art. 8.2. NRC. De Commissie is tevens van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Om deze reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van art. 7 NRC. Dat de uiting "niet in het oog springt" neemt, wat er zij van de juistheid van dit door adverteerde aangenoemde argument, het misleidende karakter van de uiting niet weg.
5. Nu de uiting reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in strijd met de NRC wordt geacht, kan het beroep van klaagster op andere artikelen van de NRC buiten bespreking blijven.
6. De Commissie ziet geen aanleiding de onderhavige uitspraak als Alert onder een breed publiek te verspreiden. Eerdere aanbevelingen aan adverteerder betroffen andere reclame-uitingen en van een weigering van adverteerder om deze aanbevelingen op te volgen is de Commissie niet gebleken.  
RB 2545

Adblockers: redt het auteursrecht het gratis internet?

Bijdrage ingezonden door Jetse Sprey, Versteeg Wigman Sprey Advocaten. Adblockers. Gebruikers betalen op internet door naar reclame te kijken. De “eyeballs” worden “gemonetized”. Met reclame-inkomsten houdt de publisher (de uitgever) zijn website in de lucht. Gebruikers betalen zelden met echt geld aan de publisher. Het reclamemodel is daarom de ruggengraat van het internet. En het is in gevaar door de opkomst van adblockers. Programmaatjes zoals AdBlock Plus zorgen ervoor dat de gebruiker geen enkele reclame meer ziet. Het werkt simpel en zeer effectief. Als ik niet beroepsmatig (en gefascineerd) de route van mijn surfgedrag naar reclame op mijn scherm zou volgen, had ik overal adblockers geïnstalleerd. De enkele keer dat ik word verleid op een reclame te klikken, weegt niet op tegen de vele irrelevante informatie.
Lees verder.

RB 2544

Geen sprake van onrechtmatigheid tegenover Skyscanner

Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2015, RB 2444; ECLI:NL:RBAMS:2015:6507 (Skyscanner tegen Stichting Reclame Code). Reclamerecht. Skyscanner exploiteert een vergelijkingswebsite voor vliegtickets. Bij de Stichting Reclame Code (SRC) konden klachten worden ingediend, zo is er een ingediend tegen Skyscanner. Er werden vliegtickets aangeboden zonder dat daarbij werd vermeld dat behalve de prijs ook onder meer een bedrag aan boekingskosten in rekening wordt gebracht. De rechtbank oordeelt dat ingeval van een onjuiste beslissing door de SRC en bijkomende omstandigheden, sprake kan zijn van onrechtmatigheid. Dit is het geval als ten tijde van de uitspraak bekend was of had moeten zijn dat de beslissing in rechte als onjuist zou worden bestempeld. Bijvoorbeeld als een andersluidende rechterlijke uitspraak is gedaan. Op grond van het arrest RLvS Verlagsgesellschaft/Stuttgarter Wochenblatt kan niet worden geoordeeld dat het voor het CvB voorzienbaar was dat de beslissing als onjuist zou worden bestempeld.

4.20. Uit deze overweging blijkt dat essentieel voor deze beslissing van het HvJ EU is dat de aan de orde zijnde reclame-uiting geen wezenlijke verstoring vormde van het economisch gedrag van de consument bij diens beslissing de betrokken krant al dan niet te verkrijgen. Aannemelijk is echter dat het voor het economisch gedrag van een consument wel van belang is dat op de website van Skyscanner tickets worden aangeboden tegen een (als gevolg van het niet vermelden van onvermijdbare kosten) lage prijs. Dat zal een consument immers stimuleren via de website van Skyscanner tickets te boeken. In ieder geval kan worden gesteld dat de uitspraak van het CvB niet op voorhand als onverenigbaar met het aan de orde zijnde arrest moet worden beschouwd. Daar komt nog bij dat de tekst van de leidraad een aanwijzing vormt voor de juistheid van de uitleg van het CvB.

4.21. Uit het voorgaande volgt dat ten aanzien van dit onderdeel niet kan worden vastgesteld dat op het moment dat zij de beslissing nam voor het CvB voorzienbaar was dat de beslissing in rechte als onjuist zou worden bestempeld. 
RB 2543

100% natural op Holy Soda is toegelaten etiketvermelding

RCC 15 september 2015, RB 2542, dossiernr. 2015/00862 (100% natural op Holy Soda toegelaten etiketvermelding).
Afwijzing. Drank. De uiting: Het betreft het etiket van een fles Holy Soda. Op twee (identieke) gedeelten van de voorkant van dat etiket staat onder meer: “Holy Soda low calorie & 100% NATURAL”. Bij de klacht zijn afdrukken overgelegd van www.holysoda.nl. Daarop is onder meer een afbeelding te zien van 3 flessen (3 smaken) Holy Soda. Adverteerder heeft afdrukken van de volledige etiketten van (de 3 smaken van) Holy Soda aan de Commissie overgelegd. Op de achterkant van dat etiket staat onder meer: “Koolzuurhoudende frisdrank met appel en framboos, met zoetstof”. Bij zoetstof staat een pijl naar de mededeling “natuurlijk gezoet met stevia extract”. Als laatste ingrediënt is vermeld: “zoetstof (steviol glycosides)”, met een pijl naar de mededeling “dit komt uit een plantje”. De klacht: De klacht kan als volgt worden samengevat. De claim “100% natural” op de voorzijde is misleidend en in strijd met de Warenwet, omdat aan het product steviolglycosiden zijn toegevoegd. Steviolglycosiden zijn geëxtraheerd uit stevia en hebben een E-nummer. Gelet hierop mag de claim ‘natuurlijk’ niet worden gebruikt. Ter onderbouwing van haar klacht verwijst klaagster naar een link op www.evmi.nl. Zij legt een afdruk van de betreffende tekst van 30 mei 2012, getiteld: “Veel fabrikanten in de fout met omschrijving stevia”, over.

Het oordeel van de Commissie:
De Commissie stelt voorop dat de consument die zich bij zijn beslissing tot aankoop van een levensmiddel (mede) laat leiden door de inhoud van de verpakking van dat levensmiddel geacht moet worden kennis te nemen van de volledige inhoud van die verpakking, meer in het bijzonder -zoals in dit geval- het etiket. Klaagster acht de mededeling “100% natural” op -zoals klaagster stelt- “de voorkant” misleidend, omdat aan het product steviolglycosiden zijn toegevoegd, welke steviol- glycosiden zijn geëxtraheerd uit stevia en een E-nummer hebben. Naar de mening van klaagster mag de claim ‘natuurlijk’ onder deze omstandigheden niet worden gebruikt. De Commissie overweegt het volgende. Naar haar oordeel zal de gemiddelde consument de mededeling “100% natural” opvatten in die zin dat Holy Soda uitsluitend natuurlijke ingrediënten bevat. Welke ingrediënten dat zijn, kan -zo kan bij de gemiddelde consument bekend worden geacht- elders op de verpakking worden gelezen. Op het onderhavige etiket staan als ingrediënten, onder het kopje “Koolzuurhoudende frisdrank met appel en framboos, met zoetstof”, met achter “zoetstof” een pijltje met de tekst: “natuurlijk gezoet met stevia extract”: “koolzuurhoudend Sourcy mineraalwater, 30% vruchtensap uit concentraat (appel 27%, citroen, framboos 0,3%, zwarte bes), wortelsap uit concentraat, natuurlijk aroma, zoetstof (steviol glycosides)”, met achter “steviol glycosides” een pijltje met de tekst: “dit komt uit een plantje”. Klaagster heeft niet bestreden dat voornoemde andere ingrediënten dan steviol- glycosides als natuurlijk kunnen worden aangemerkt. Wat betreft het ingrediënt steviolglycosides is de Commissie van oordeel dat uit de vermeldingen “natuurlijk gezoet met stevia extract” en “dit komt uit een plantje” voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is in welke context “natural” moet worden gezien, voor zover deze aanduiding ziet op de zoetstof steviolglycosides. Adverteerder heeft bij verweer een niet limitatieve lijst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) overgelegd met toegelaten en niet-toegelaten etiketvermeldingen bij het gebruik van steviol glycosides in levensmiddelen. Blijkens die lijst zijn volgens de NVWA onder meer toegelaten: “Met natuurlijke zoetstof” en “Gezoet met natuurlijke ingrediënten”. Nu deze mededelingen door de NVWA als toegelaten worden beschouwd en de lijst niet limitatief is (bovenaan de lijst staat: “De lijst is niet limitatief en andere vermeldingen mogen al dan niet worden gebruikt”) acht de Commissie de vermelding “100% natural”, gezien in de context van het gehele etiket, niet onjuist. Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af. 
RB 2542

Uiting 'geen zoetstoffen' misleidend wegens onjuiste indruk samenstelling product

RCC 15 september 2015, RB 2542, dossiernr. 2015/00766 (Uiting 'geen zoetstoffen' misleidend wegens onjuiste indruk samenstelling product)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Televisiecommercial. De bestreden reclame-uitingen. Het betreft de volgende twee uitingen: I) de televisiecommercial van adverteerder waarin het product ‘Alpro Pur’Enjoy drinkyoghurt’ wordt aangeprezen. De voice-over luidt: “Nieuw: Alpro Pur’Enjoy, de eerste plantaardige variatie op drinkyoghurt. Met een natuurlijk frisse smaak en een verrassend fruitige twist. Heerlijk zijdezacht en 100% plantaardig. Dat is puur genieten. Ontdek : Alpro Pur’Enjoy Framboos-Granaatappel en Mango-Stervrucht.”. In beeld verschijnt aan het einde van de commercial, naast twee pakken van de genoemde smaakvarianten van het product, de tekst: “100% Plantaardig, Geen zoetstoffen.” II) de verpakking van het product, zoals te zien op de website van adverteerder, waarop onder meer staat: “geen zoetstoffen”. De klacht: In de commercial wordt – zo stelt klaagster - duidelijk, en vrij groot in beeld, naar voren gebracht dat er geen zoetstoffen in het product zitten. Ook op de verpakking staat: ‘geen zoetstoffen’. Klaagster is van mening dat de consument hierdoor foutief wordt geïnformeerd omdat het product volgens de ingrediënten toch suiker blijkt te bevatten.

Het oordeel van de Commissie

1.  De Commissie begrijpt dat klaagster de mededeling in de bestreden uitingen die inhoudt dat het product ‘Alpro Pur’Enjoy drinkyoghurt’ geen zoetstoffen bevat misleidend acht omdat de consument hierdoor ten onrechte zal verwachten dat aan het product geen zoetstoffen - waaronder suiker - zijn toegevoegd, terwijl het product wel toegevoegd suiker blijkt te bevatten. Nu de klacht zich richt op twee verschillende uitingen, te weten de televisiecommercial (I) en de verpakking van het product (II), dienen bedoelde mededelingen per uiting afzonderlijk te worden beoordeeld.
2. Ten aanzien uiting I (de televisiecommercial)
2.1. Ten aanzien van deze uiting past de Commissie het toetsingskader toe van de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). In deze uiting wordt het product aangeprezen als een product dat “geen zoetstoffen” bevat. Klaagster is van mening dat de consument hierdoor foutief wordt geïnformeerd omdat het product toegevoegde suiker bevat. Dit laatste is niet in geschil. Adverteerder stelt echter, anders dan klaagster, dat het toegevoegde suiker niet als “zoetstof” maar als “zoetmiddel” dient te worden beschouwd en dat de consument alom bekend is met dit onderscheid. Volgens adverteerder brengt dit mee dat de consument de mededeling “geen zoetstoffen” niet zo zal interpreteren dat het product geen enkel zoetmiddel bevat. De Commissie oordeelt hierover als volgt.
2.2. De Commissie acht het, anders dan adverteerder stelt, niet vanzelfsprekend dat bij de consument geen onduidelijkheid bestaat over het onderscheid tussen “zoetstof” en “zoetmiddel”. Overigens neemt de bekendheid met dit onderscheid niet weg dat de mededeling “geen zoetstoffen” in een specifiek geval toch misleidend dient te worden geacht wegens de onjuiste indruk die deze (op zichzelf genomen wellicht juiste) mededeling wekt over de samenstelling van het product. In de onderhavige televisiecommercial wordt de nadruk gelegd op het vernieuwende van het product, het betreffende fruit dat daarin is verwerkt (met een van nature zoete smaak) en dat het product 100% natuurlijk is en geen zoetstoffen bevat. Naar het oordeel van de Commissie wekt de commercial hierdoor de indruk dat het een ‘puur’ product betreft en daaraan geen andere zoetmakers dan het gebruikte fruit zijn toegevoegd. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument door de onderhavige uiting, met name door de nadruk op het betreffende fruit in het product en de mededelingen “natuurlijk frisse smaak”, “fruitige twist”, “puur genieten” in combinatie met de nadrukkelijk aanprijzing “100% natuurlijk, geen zoetstoffen” niet verwachten dat aan het product suiker is toegevoegd.
2.3. Gelet op het voorgaande acht de Commissie de bestreden uiting onduidelijk ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is uiting I misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 3. Ten aanzien van uiting II (de verpakking)
3.1. Op de verpakking van het product, zoals afgebeeld op de website van adverteerder, staat dat dit “geen zoetstoffen” bevat. De klacht betreft de vraag of deze aanduiding juist is, nu niet in geschil is dat aan het product suiker is toegevoegd. De Commissie past hier het toetsingskader toe van Verordening (EU) Nr. 1169/2011, waarin eisen worden gesteld aan de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten. De relevante bepaling in deze Verordening is in dit geval met name artikel 7, welk artikel inhoudt dat voedselinformatie niet misleidend mag zijn en duidelijk en gemakkelijk voor de consument te begrijpen moet zijn.
3.2  Op de voorzijde van de verpakking is de nadruk gelegd op de in het product aanwezige vruchten en wordt medegedeeld dat het product 100% natuurlijk is en geen zoetstoffen bevat. De mededeling “geen zoetstoffen” is met witte letters geplaatst in een zwart blaadje onder het groene blaadje met de tekst “100% natuurlijk”. Op basis van deze informatie zal de gemiddelde consument de indruk krijgen dat het een ‘puur’ product betreft waaraan geen zoetmiddelen zijn toegevoegd. Uit (Europese) jurisprudentie [HvJEG 26/10-1995, C-51/94, HvJEG 4/4-2000, C-465/98 en Hof Amsterdam 25 maart 2004] vloeit het uitgangspunt voort dat van de gemiddelde consument mag worden verwacht dat hij bij zijn aankoopbeslissing de gehele verpakking betrekt, waaronder de ingrediëntenlijst op de verpakking. Van geval tot geval dient de Commissie vervolgens te beoordelen of er al dan niet sprake is van misleiding.
3.3 De betreffende uiting van het product bevat een ingrediëntendeclaratie waarin het ingrediënt suiker is vermeld, wordt suiker genoemd in de voedingswaardetabel en is de mededeling geplaatst dat het product 30% minder suiker bevat dat dan “de marktreferenties in drinkyoghurts met fruitsmaak”. Gelet hierop is de Commissie met inachtneming van voornoemd uitgangspunt in de (Europese) jurisprudentie van oordeel dat de in 3.2 genoemde indruk dat aan het product geen zoetmiddelen zijn toegevoegd, hierdoor voldoende wordt gecorrigeerd. In zoverre wordt de klacht afgewezen.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist. De beslissing: De Commissie acht op grond van hetgeen in onderdeel 2 is overwogen uiting I in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

RB 2541

Aanbieding per email uitverkocht na drie dagen is onjuist en misleidend

RCC 8 september 2015, RB 2541, dossiernr. 2015/00805 (Aanbieding per email uitverkocht na drie dagen is onjuist en misleidend)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleidende beschikbaarheid aanbieding. De bestreden reclame-uitingen: Uiting 1 Het door klager beschreven e-mailbericht, afkomstig van adverteerder waarin een sauna entree bij ‘Dennenmarken’ wordt aangeboden voor € 12,- (weekdagen) en € 13,95 (weekend). Klager heeft geen kopie van deze uiting overgelegd. Uiting 2 Het betreft een uiting op de website van adverteerder, www.wowdeal.nl, voor zover hierop staat: “Sauna entree bij het populairste saunacomplex van Midden-Limburg! Dennenmarken van € 26,50 voor € 12,-.” Klager heeft geen kopie van deze uiting overgelegd. Uiting 3 Het betreft een op 21 juli 2015 aan klager toegezonden e-mailbericht (nieuwsbrief), afkomstig van adverteerder, waarin onder meer staat: “Sauna entree bij het populairste saunacomplex van Midden-Limburg! Dennenmarken van € 26,50 voor € 12,-.” De klacht: Drie dagen nadat klager per e-mailbericht de aanbieding van adverteerder had ontvangen was de sauna entree aanbieding van € 12,- al uitverkocht, terwijl adverteerder nadien nog wel met deze aanbieding bleef adverteren.

Het oordeel van de Commissie

De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat volgens klager de onderhavige uitingen misleidend zijn nu hierin wordt geadverteerd met aanbiedingen die niet meer verkrijgbaar zijn. De Commissie kan de klacht voor zover deze ziet op uiting 1 en 2 niet beoordelen nu klager van deze uitingen geen kopieën heeft overgelegd. Gelet hierop zal dit gedeelte van de klacht worden afgewezen. Ter beoordeling van de Commissie ligt thans nog de vraag voor of uiting 3 misleidend is nu hierin volgens klager wordt geadverteerd met een aanbieding die niet meer verkrijgbaar is. De Commissie heeft kennis genomen van de onderliggende correspondentie tussen partijen waarin adverteerder heeft erkend dat het – in het geval van een zogenoemde ‘multideal’ – voorkomt dat als de ene voucher is uitverkocht en de andere nog niet de multideal toch nog wordt aangeboden zodat de consument de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van de tweede (in de onderhavige kwestie duurdere) aanbieding. Niet in geschil is dat de in reclame-uiting 3 vermelde aanbieding niet meer beschikbaar was op het moment dat adverteerder deze aanbieding (nieuwsbrief) op 21 juli 2015 per e-mailbericht aan klager heeft toegestuurd. De Commissie is van oordeel dat hiermee in strijd is gehandeld met artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC) doordat de adverteerder onjuiste informatie heeft verstrekt over de beschikbaarheid van de aanbieding. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat de aanbieding vóór 21 juli 2015 kennelijk in voldoende mate beschikbaar was maakt het oordeel van de Commissie niet anders. Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie acht op grond van het voorgaande reclame-uiting 3 in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wordt de klacht afgewezen.

RB 2540

Reclamedoek met tekst Webcamsex.nl achter vliegtuig op strand toegestaan

Vzr. RCC 8 september 2015, RB 2540, dossiernr. 2015/00863/A en 2015/00863/B (Reclamedoek met tekst “Webcamsex.nl” achter vliegtuig op strand is toegestaan)
Voorzittersafwijzing. Reclame webcamsex. De bestreden reclame-uiting: Het betreft een reclamesleepvlucht waarbij het vliegtuig ‘s middags boven het strand een doek sleepte met de tekst “webcamsex.nl”. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat het ontoelaatbaar is op een zomerse zondag met veel kinderen op het strand reclame te maken voor webcamsex. Klager vindt dat zijn zoon van acht jaar van dit soort “misplaatste reclame-uitingen” verschoond dient te blijven. Bovendien is het niet toegestaan op zondag met reclame te vliegen.

Het oordeel van de voorzitter
1)  De voorzitter verwijst voor het toetsingskader naar de bij deze beslissing gevoegde uitspraak van de Reclame Code Commissie in dossier 2015/00806. Ook nu geldt dat het adverteerder is toegestaan de door haar geëxploiteerde website www.webcamsex.nl aan te prijzen, en dat een terughoudende opstelling nodig is bij de toetsing van de uiting aan het criterium van de goede smaak en fatsoen, wegens de subjectieve aard van dit criterium.

2)  De voorzitter oordeelt, met in achtneming van het voorgaande, dat niet te verwachten valt dat de Reclame Code Commissie naar aanleiding van de onderhavige klacht tot een ander oordeel zal komen dan in dossier 2015/00806. Anders dan in dat dossier, bestaat de onderhavige reclame-uiting, voor zover de voorzitter op grond van de beschikbare foto’s kan vaststellen, slechts uit de tekst “webscamsex.nl” en ontbreekt een afbeelding. Uit de eerdergenoemde beslissing volgt dat een dergelijke uiting de grenzen van hetgeen maatschappelijk toelaatbaar dient te worden geacht niet te buiten gaat. Daarbij merkt de voorzitter op dat niet valt aan te nemen dat een boodschap via een reclamesleepvlucht een wezenlijk ander effect op het publiek zal hebben dan een billboard langs de snelweg. In beide gevallen betreft het een confrontatie met reclame in de openbare ruimte, waaraan men zich niet kan onttrekken. De Reclame Code Commissie heeft dit aspect uitdrukkelijk meegewogen bij de eerdergenoemde beslissing, maar heeft hierin geen aanleiding gezien de uiting, waarin ook het woord “webcamsex” voorkwam, ontoelaatbaar te achten.
3)  Voor zover in de klacht wordt gesteld dat het op zondag niet is toegestaan door middel van een vliegtuig sleepreclame te maken, heeft adverteerder de klacht gemotiveerd weersproken. De voorzitter laat deze kwestie verder in het midden, nu de vraag of de wijze waarop via het vliegtuig reclame is gemaakt in overeenstemming is met de specifieke bepalingen van de Regeling slepen en reclamesleepvliegen, niet ter beoordeling staat van de Reclame Code Commissie. Het betreft specifieke voorschriften waarin van overheidswege is gereguleerd onder welke voorwaarden reclamesleepvluchten zijn toegestaan. Het behoort niet tot de taak van de Reclame Code Commissie dergelijke regels te toetsen en te handhaven. Klager zal zich dienaangaande tot de betrokken toezichthouder dienen te wenden.

4)  De voorzitter merkt nog op dat klager bij e-mail van 27 augustus 2015 nader is ingegaan op de kwestie van het sleepvliegen zonder dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld. Aan klager is vervolgens bericht dat deze reactie om procedurele redenen niet aan het dossier werd toegevoegd, waartegen hij bij e-mail van 2 september 2015 ‘bezwaar’ heeft gemaakt. De voorzitter volstaat op dit punt met op te merken dat hetgeen klager nader wenst aan te voeren met betrekking tot de vraag of is voldaan aan de voorschriften van het sleepvliegen, terecht buiten beschouwing is gelaten. Klager was immers niet in de gelegenheid gesteld tot het geven van een nadere reactie. Geheel terzijde merkt de voorzitter op dat op grond van hetgeen onder 3) is vermeld een andersluidende procedurele beslissing klager niet zou hebben gebaat.

De beslissing van de voorzitter
Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.

RB 2539

Aangeboden woonhuis in nieuwsbrief al verkocht onder voorbehoud

Vzr. RCC 16 september 2015, RB 2539, dossiernr. 2015/00899 (Aangeboden woonhuis in nieuwsbrief al verkocht onder voorbehoud)
Voorzitterstoewijzing. Misleiding vastgoed. De uiting: Het betreft een per e-mail aan klager verzonden nieuwsbrief van adverteerder waarin onder meer een appartement aan de Hudsonstraat te Amsterdam te koop werd aangeboden. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat hij op grond van de nieuwsbrief was geïnteresseerd in het genoemde appartement. Navraag bij de makelaar wees echter uit dat het appartement in de week voorafgaand aan het verzenden van de nieuwsbrief was verkocht. De makelaar deelde bovendien mee dat het vaker voorkomt dat adverteerder doet voorkomen dat woningen nog te koop staan, terwijl deze dan al verkocht zijn. Adverteerder maakt zich aldus schuldig aan een werkwijze waarbij potentiële kopers willens en wetens worden misleid.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  De uiting betreft een digitale nieuwsbrief waarin woonruimte te koop wordt aangeboden. Een dergelijke uiting dient als een momentopname te worden beschouwd, dat wil zeggen als een uiting die geacht wordt het actuele aanbod weer te geven dat bestaat op het moment van het verzenden daarvan. De gemiddelde consument zal verwachten dat de aangeboden woonruimte nog te koop staat op het moment van het verzenden van de nieuwsbrief.

2)  Niet in geschil is dat in de nieuwsbrief een appartement aan de Hudsonstraat te koop werd aangeboden dat ten tijde van het verzenden van de uiting reeds onder voorbehoud was verkocht. Dat sprake is van een verkoop onder voorbehoud, brengt niet mee dat de woning nog tot de actuele, voor kopers beschikbare woningvoorraad kon worden gerekend. De voorzitter begrijpt dat sprake is van een ontbindende voorwaarde. De koopovereenkomst is gesloten en blijft bestaan totdat de ontbindende voorwaarde is vervuld. Op het moment van het verzenden was adverteerder bekend dat de woning onder voorbehoud was verkocht en was blijkbaar geen sprake van ontbinding van de koopovereenkomst. De voorzitter acht het op grond hiervan niet juist dit appartement in de nieuwsbrief te koop aan te bieden. Hierdoor heeft adverteerder onjuiste informatie verstrekt over de beschikbaarheid van het appartement als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3)  De voorzitter acht onvoldoende aanleiding aanwezig om te oordelen dat adverteerder op structurele wijze potentiële kopers door middel van haar nieuwsbrieven misleidt. Adverteerder heeft dit uitdrukkelijk betwist en de voorzitter acht de enkele verwijzing door klager naar een mededeling die een makelaar telefonisch aan hem zou hebben gedaan daartegenover van onvoldoende gewicht om op dit punt anders te oordelen.

 De beslissing van de voorzitter:
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2538

Kijkerspubliek reclame Liefmans voor familiefilm bestaat uit slechts 6% minderjarigen

Vzr. RCC 8 september 2015, RB 2538, dossiernr. 2015/00811 (Kijkerspubliek reclame Liefmans voor familiefilm bestaat uit slechts 6% minderjarigen)
Voorzittersafwijzing. Reclame drank. De bestreden reclame-uiting: Het betreft een audiovisuele reclame-uiting die is uitgezonden direct voor de uitzending van de film “McKenna shoots for the stars”. In de uiting wordt door een voice-over gezegd “Liefmans Fruitesse. Verfrissend fruitbier. On the rocks”. Tegelijk verschijnt in beeld de boodschap “Dit programma wordt mede mogelijk gemaakt door Liefmans Fruitesse on the rocks”. Verder zijn in beeld twee glazen gevuld met bier te zien.
De klacht: Klager stelt, samengevat, dat de uiting bewegende beelden, muziek, geluidseffecten en een voice-over bevat, waardoor deze als een reclame-uiting dient te worden gekwalificeerd. De reclame-uiting strekt tot aanprijzing van bier en mag om die reden niet uitgezonden voorafgaand aan, zoals deze film in de aankondiging wordt omschreven, de “familiefilm McKenna shoots for the Stars”. Gelet op het feit dat de film als familiefilm wordt geadverteerd, alsmede gelet op de inhoud en het tijdstip van uitzenden in de zomervakantie, acht klaagster het aannemelijk dat het kijkerspubliek voor meer dan 25% uit minderjarigen zal hebben bestaan. De betreffende reclame-uiting wordt vertoond voorafgaand aan ieder reclameblok van deze op minderjarigen gerichte film. Klaagster acht dit in strijd met artikel 21 van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (RVA) 2014.

Het oordeel van de voorzitter:

1)  De voorzitter stelt voorop dat niet in geschil is dat de onderhavige reclame-uiting valt onder de reikwijdte van artikel 21 RVA. Van een zuivere sponsorvermelding is geen sprake nu de uiting, zoals klaagster terecht stelt, bewegende beelden, muziek, geluidseffecten en een voice-over bevat. Verder wordt in de uiting de onderhavige drank aangeprezen als “verfrissend fruitbier”. In feite betreft de uiting een korte commercial voor deze drank.

2)  Beoordeeld dient te worden of de uiting een publiek bereikt dat voor meer dan vijfentwintig procent bestaat uit minderjarigen. Het bereik wordt vastgesteld over een representatieve meetperiode die wordt bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Adverteerder heeft in verband daarmee een bereikonderzoek overgelegd afkomstig van Stichting Kijkonderzoek. De voorzitter oordeelt dat gesproken kan worden van een algemeen in de markt geaccepteerd bereikonderzoek. Uit de gegevens van dit onderzoek blijkt dat, anders dan men op grond van de aanprijzing van de film als een “familiefilm” zou verwachten, het eerste reclameblok waarin de commercial is uitgezonden (20:48 uur) een publiek heeft bereikt dat slechts voor 6% uit minderjarigen bestaat, terwijl voor latere tijdstippen waarop de uiting is uitgezonden de kijkdichtheid onder minderjarigen op 0% is gesteld.

3)  Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de uiting een publiek heeft bereikt dat voor meer dan 25% uit minderjarigen bestaat. Om die reden kan de uiting niet in strijd met artikel 21 RVA 2014 worden geacht. Dit brengt mee dat de klacht dient te worden afgewezen.

 

De beslissing van de voorzitter:
Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.