RB
RB 3829
21 maart 2024
Uitspraak

KLM misleidde consumenten met duurzaamheidsclaims

 
RB 3828
7 maart 2024
Uitspraak

Reactie op LinkedIn is ongeoorloofde vergelijkende reclame

 
RB 3826
5 maart 2024
Uitspraak

Melkan moet zinsnede "plantaardige producten" aanpassen

 
RB 1955

Vereniging voor Reclamerecht onderzoekt Code Social Media Marketing

VvRr, Advies Code Social Media Marketing, 21oktober 2013.
Reclame gaat met zijn tijd mee. Adverteerders maken vaker en effectiever gebruik van sociale media voor het aanprijzen van hun producten. Reclame via social media heeft een grote vlucht genomen. Op internet gaat het gesprek meer en meer over producten. Bekende Nederlanders twitteren over die leuke film of die lekkere koffie. Consumenten geven op Facebook hun mening over het aanbod. Weblogs publiceren product reviews. Soms zit daar een adverteerder achter. Dat is niet altijd duidelijk.

De leden van de Dutch Dialogue Marketing Association (DDMA) hebben zich begin 2012 gecommitteerd aan de door de DDMA opgestelde Code Social Media Marketing. De code beoogt transparantie te bevorderen door te zorgen dat reclame via social media als zodanig herkenbaar is. Dat getuigt van een groot verantwoordelijkheidsgevoel.

Momenteel onderzoekt de Stichting Reclame Code of de code als Bijzondere Code onderdeel kan worden van de Nederlandse Reclame Code. Verschillende belanghebbende partijen zijn in dat kader gevraagd om hun zienswijze te geven. Op verzoek van de Bond van Adverteerders heeft de Vereniging voor Reclamerecht de code onderzocht. Het bijgaande advies van de Studiecommissie Social Media Marketing is het resultaat van dat onderzoek. Het advies onderschrijft dat het initiatief van de DDMA lovenswaardig is, maar zet ook enkele vraagtekens bij de noodzaak om de code onderdeel te maken van de Nederlandse Reclame Code.

RB 1954

Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten niet van toepassing op billboardreclame

RCC 8 oktober 2013, dossiernr. 2013/00723 (billboard)
Billboard 011Afwijzing. Billboard. Het betreft een billboard van de “Customs Administration of the Netherlands” in de aankomsthal van Luchthaven Eindhoven.
De klacht - De boodschap van de billboard is dat je namaakartikelen niet mag meenemen naar Nederland. Om duidelijk te maken dat het om een namaakartikel gaat, is een duidelijk islamitische verkoper afgebeeld die een tas probeert te verkopen aan een blonde vrouw. Door af te beelden dat producten van moslims nep zijn, bevordert de Douane discriminatie. Dit is in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Onder dit artikel vallen onder andere de bepalingen uit de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten dat reclame niet de menselijke waardigheid mag aantasten en dat reclame geen vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, nationaliteit, godsdienst of levensbeschouwing, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid mag bevatten of bevorderen.

Het oordeel van de Commissie
De bestreden billboard heeft tot doel reizigers erop attent te maken dat de invoer van namaak merkartikelen niet is toegestaan. Deze boodschap wordt geïllustreerd door het afbeelden van een voor de gemiddelde consument herkenbaar markttafereel in mediterraan gebied met een verkoper in een voor dat gebied niet ongebruikelijk gewaad. De gewaden zijn plaatsbepaald, niet religieusbepaald. Niet kan worden geoordeeld dat door de enkele afbeelding van deze verkoper bij het gemiddelde publiek een negatief beeld over moslims wordt opgeroepen dan wel bevestigd en dat sprake is van discriminatie. De klacht wordt daarom afgewezen.

 

Ten overvloede wordt opgemerkt dat de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten niet van toepassing is op een billboardreclame.

 

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

 

RB 1953

Prejudiciële vragen over de verhouding tussen BTW en bijzondere belasting op kans- of geldspelen

HvJ EU 24 oktober 2013 C-440/12 (Metropol Spielstätten Unternehmergesellschaft) - dossier
Gambling adictPrejudiciële vragen gesteld door Finanzgericht Hamburg, Duitsland
Uitlegging van de artikelen 1, lid 2, eerste zin, 73, 135, lid 1, sub i, en 401, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) – Belasting van kans- of geldspelen – Regeling van een lidstaat die de exploitatie van speelautomaten met geringe prijzen cumulatief aan btw en een bijzondere belasting onderwerpt. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Metropol Spielstätten Unternehmergesellschaft (haftungsbeschränkt) (hierna: „Metropol”) en het Finanzamt Hamburg‑Bergedorf over de heffing van belasting over de toegevoegde waarde over de opbrengsten van de organisatie van kansspelen door middel van speelautomaten met geringe prijzen.

Het hof verklaart voor recht:
1) Artikel 401 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, juncto artikel 135, lid 1, sub i, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat de belasting over de toegevoegde waarde en een nationale bijzondere belasting op kansspelen cumulatief mogen worden geheven, mits deze laatste belasting niet het karakter van een omzetbelasting bezit.

2) De artikelen 1, lid 2, eerste volzin, en 73 van richtlijn 2006/112 moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale bepaling of praktijk op grond waarvan bij de exploitatie van speelautomaten waarmee geld kan worden gewonnen de kasontvangsten van een bepaalde periode worden gehanteerd als maatstaf van heffing.

3) Artikel 1, lid 2, van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling van een niet-geharmoniseerde belasting op grond waarvan de verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde volledig op deze eerste belasting in mindering wordt gebracht.

Gestelde prejudiciële vragen
- Moet artikel 401 (juncto artikel 135, lid 1, sub i) van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, aldus worden uitgelegd dat belasting over de toegevoegde waarde (btw) en een nationale bijzondere belasting op kansspelen slechts alternatief en niet cumulatief mogen worden geheven?

Enkel indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
- Indien krachtens nationale bepalingen zowel btw over kansspelen als een bijzondere belasting op kansspelen wordt geheven, mag dan de btw niet worden geheven of de bijzondere belasting, of bepaalt het nationale recht welke van beide belastingen niet mag worden geheven?

- Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling of praktijk op grond waarvan voor de exploitatie van speelautomaten waarmee geld kan worden gewonnen de kasinhoud ("elektronisch getelde kas") van de automaat na afloop van een bepaalde periode als maatstaf van heffing wordt gehanteerd?

Enkel indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord:
- Hoe moet de maatstaf van heffing anders worden vastgesteld?

- Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat de heffing van btw vereist dat de ondernemer de btw op de dienstontvanger kan afwentelen? Wat moet in voorkomend geval onder afwentelbaarheid worden verstaan? Moet daarvoor in het bijzonder rechtens de mogelijkheid bestaan om een evenredig hogere prijs voor het goed of de dienst te vragen?

Enkel indien het in antwoord op de vijfde vraag rechtens mogelijk moet zijn een hogere prijs te vragen:
- Moeten artikel 1, lid 2, eerste zin, en artikel 73, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat bepalingen die de tegenprestatie voor aan btw onderworpen goederen of diensten beperken - om in overeenstemming met het Unierecht te zijn - zo moeten worden toegepast dat de vastgestelde tegenprestatie niet inclusief maar exclusief btw is bedoeld, ook wanneer die nationale bepalingen dat niet uitdrukkelijk bepalen?

Enkel indien de vijfde vraag bevestigend wordt beantwoord en de zesde en de derde vraag ontkennend worden beantwoord:
- Wordt in dat geval over de gehele omzet van de speelautomaten geen btw geheven of enkel over het deel waarvoor geen afwenteling mogelijk is, en hoe moet dat laatste dan worden bepaald - bijvoorbeeld de omzet waarvoor de inzet per spel niet kon worden verhoogd of die waarvoor de kasinhoud per uur niet kon worden verhoogd?

- Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling van een niet-geharmoniseerde belasting op grond waarvan de verschuldigde btw volledig op deze belasting in mindering wordt gebracht?

Enkel indien de achtste vraag bevestigend wordt beantwoord:
- Volgt uit het in mindering brengen van de btw op een nationale, niet-geharmoniseerde belasting ten gunste van de aan deze belasting onderworpen ondernemers dat geen btw mag worden geheven bij hun concurrenten die weliswaar niet aan deze, maar aan een andere bijzondere belasting zijn onderworpen en geen dergelijke mindering genieten?

RB 1952

Reclame Havaianas teenslippers misleidend over beschikbare voorraad

RCC 1 oktober 2013, dossiernr. 2013/00626 (slippers kruidvat)
Aanbeveling. Misleiding. Voorraad. Het betreft een folder van Kruidvat, geldig van 6 tot en met 18 augustus 2013. Op de  voorpagina daarvan worden Havaianas teenslippers aangeboden, maten “27-28 t/m 47/48”, voor de prijs van:  “27,95 9,99”.
Vermeld is: “Teenslippers voor dames, heren of kinderen. Keuze uit diverse kleuren, maten of dessins”. Bij de aanhef “HAVAIANAS” staat een asterisk die verwijst naar de mededeling:
“Ondanks zorgvuldige inkoop kan het zijn dat het artikel snel is uitverkocht. Het aanbod kan per filiaal verschillen”.
De klacht - Op 6 augustus bezocht klaagster een Kruidvat filiaal. Daar werd haar meegedeeld dat de slippers niet binnengekomen waren. In een volgend filiaal vernam klaagster, om 9.15 uur, dat de slippers al uitverkocht waren. Volgens telefonische informatie van de Kruidvat klantenservice ging het om een restpartij en beschikten de door klaagster bezochte filialen mogelijk niet over de slippers, omdat de restpartij “over alle filialen was
verdeeld”. Klaagster vindt het misleidend dat op de voorpagina van een folder een artikel wordt aangeprezen dat bij meerdere filialen nooit aanwezig is geweest of zal zijn. Volgens haar is er sprake van strijd met het bepaalde in de “Algemene Aanbeveling onder h. reclame voor filiaalbedrijven”.

Het oordeel van de Commissie
Ervan uitgaande dat, zoals door adverteerder is meegedeeld, aan elk van de twee door klaagster bezochte filialen 6 paar slippers zijn geleverd, oordeelt de Commissie als volgt.

In de bestreden uiting worden tegen een zeer aantrekkelijke prijs Havaianas teenslippers aangeboden, en wel in 11 verschillende maten, “voor dames, heren of kinderen”, en in “diverse kleuren (..) of dessins”. Gelet op dit ruime aanbod en de omvang van de daarvoor gemaakte reclame acht de Commissie de (door adverteerder gestelde) beschikbaarheid van gemiddeld 11 paar per filiaal en van 6 paar in elk van de twee door klaagster bezochte filialen zeer gering. De mededeling “Ondanks zorgvuldige inkoop kan het zijn dat het artikel snel is uitverkocht. Het aanbod kan per filiaal verschillen” geeft onvoldoende duidelijkheid over het feit dat het ingekochte aantal slippers zo klein kan zijn.
Gelet op het bovenstaande acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de beschikbaarheid van het aangeboden product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Aangenomen dat aan elk van de twee door klaagster bezochte filialen 6 paar slippers zijn geleverd, acht de Commissie de “Algemene Aanbeveling onder h. reclame voor filiaalbedrijven”, in dit geval niet van toepassing.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Regeling: NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.2 aanhef
NRC (nieuw) art. 8.2 onder b.

RB 1951

Er wordt niet meer gezegd dan dat er voordelen zijn bij verzekeren via de bank

RCC 1 oktober 2013, dossiernr. 2013/00654 en RCC 1 oktober 2013, dossiernr. 2013/00654A (ABN AMRO)
Afwijzing. Het betreft een televisiereclame waarin adverteerder zijn verzekeringen aanprijst. Daarin wordt getoond dat een man en een vrouw in Lapland aan het kamperen zijn. Wanneer zij, na een wandeling te hebben gemaakt, terugkomen bij hun tent, blijkt deze door twee elanden vernield te zijn. In de uiting wordt onder meer het volgende gezegd:
Man “Gelukkig zijn we verzekerd!
Vrouw Nee, joh, dat vergoeden ze nooit.
Man Ik heb ze toch maar even gebeld en ze hebben direct uitbetaald. Kon gelijk een nieuwe kopen”.
De voice over luidt: “Verzekerd zijn via uw bank heeft zo zijn voordelen. Dat is verzekeren anno nu. ABN AMRO, de bank anno nu”

De klacht - Klaagster acht de in de uiting geschetste situatie niet realistisch. In werkelijkheid wordt schade niet afgewikkeld op de wijze als in de uiting wordt voorgesteld.

Het oordeel van de Commissie
Klaagster veronderstelt dat de in de uiting getoonde schade(melding) door adverteerder in werkelijkheid niet wordt afgewikkeld op de door adverteerder in de uiting beschreven wijze. Adverteerder stelt evenwel dat de schade die geleden is in het in de uiting getoonde geval, wel degelijk wordt afgewikkeld op de wijze als in de uiting gesteld en niet is gebleken dat dit niet het geval is.

In de uiting gaat het om een niet alledaagse situatie en het feit dat adverteerder in die situatie het schadebedrag direct op de rekening van de gedupeerden overmaakt, rechtvaardigt niet de conclusie dat in zijn algemeenheid schademeldingen aldus worden afgewikkeld. Ook wordt in de uiting niet gesuggereerd dat bij iedere schademelding direct wordt uitgekeerd. In de uiting wordt niet meer gezegd dan dat er voordelen zijn bij verzekeren via de bank. De gang van zaken in het getoonde geval bevestigt dit.
Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de klacht ongegrond.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1949

Antwoord kamervragen over aanprijzen bodyscans (maar vergunningsplichtig uitvoeren)

Antwoord kamervragen over het aanprijzen van bodyscans, Aanhangsel Handelingen II 2013-2014, nr. 280.
Vraag 1 Wat is uw reactie op de paginagrote advertentie van Prescan voor een zomeraanbieding op een Total Body Scan?1

Antwoord 1 Naast die advertentie zijn de afgelopen maanden verschillende artikelen2 en commentaren verschenen over de full body scan, die ik met veel interesse heb gelezen. Zoals ik in mijn brief vroegopsporing en gezondheidsrisico’s3 al aangaf, vind ik dat mensen ten aanzien van een full body scan zelf een afweging moeten kunnen maken en wil ik kijken naar de voorwaarden waaronder een dergelijk aanbod in Nederland mogelijk zou zijn. Ik heb de Gezondheidsraad hierover om advies gevraagd4. De Gezondheidsraad heeft aangegeven in dit advies enkele recente ontwikkelingen mee te zullen nemen, zoals de publicatie van de Multidisciplinaire richtlijn preventief medisch onderzoek (MDR PMO)5 in juni 2013 en de NEN-normen «Quality criteria for health checks» (CWA 16642:2013). Deze ontwikkelingen en de discussie in de (sociale) media geven actuele input voor dit advies. Ik verwacht dit advies voor de zomer van 2014. Recent heb ik naar aanleiding van de gigantische wereldwijde ontwikkelingen op het terrein van de zelftesten aangegeven dat ik die ontwikkelingen graag betrek bij het advies van de Gezondheidsraad.

Vraag 2 Waarom staat u dergelijke advertenties toe als het uitvoeren van de body scans in ons land verboden is?

Antwoord 2. Dit komt omdat de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO), die een vergunningplicht verbindt aan screening naar kanker, met behulp van straling of naar onbehandelbare aandoeningen, niet geldt voor onderzoek dat in het buitenland wordt verricht. Ik heb in mijn adviesvraag aan de Gezondheidsraad ook gevraagd welke randvoorwaarden zouden moeten gelden voor reclame in Nederland.

Vraag 3 Deelt u de mening dat de vergelijking van een body scan met een wettelijk verplichte APK, zoals die geldt voor voertuigen, niet alleen misleidend is maar ook onterechte verwachtingen en zorgen kan losmaken bij gezonde mensen?

Antwoord 3 Een belangrijk onderdeel van mijn screeningsbeleid is het stimuleren van een geïnformeerde keuze. Mensen moeten goede informatie krijgen. Het is niet aan mij om in een individuele casus te beoordelen wat misleidend is. Overigens staat het eenieder vrij om een klacht in te dienen bij de Reclame Code Commissie.

Vraag 4 Gaat u reclames voor body scans en andere verboden praktijken in de zorg per direct verbieden in ons land? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4 Zodra ik advies van de Gezondheidsraad ontvang, zal ik een standpunt naar uw Kamer sturen en het punt van reclame daarbij meenemen.

Vraag 6 Handelen radiologen en cardiologen in strijd met de beroepseer en de Hippocratische eed, omdat de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) eerder concludeerde dat voldoende wetenschappelijk bewijs ontbreekt voor het rechtvaardigen van screenend beeldvormend onderzoek bij gezonde mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?6

Antwoord 6 Op dit moment vindt dit beeldvormend onderzoek vooral plaats in het buitenland. In hoeverre dergelijk onderzoek in Nederland zou kunnen plaatsvinden als iemand dat zelf graag wil en hiervoor betaalt, maakt onderdeel uit van mijn hiervoor genoemde adviesvraag bij de Gezondheidsraad. Net als de vloedgolf van nieuwe preventieve testen die Nederland, net als alle andere landen in de wereld, zal overspoelen. De kansen zie ik graag in beeld gebracht evenals hoe ik de risico’s kan verkleinen.

Vraag 7 Is inmiddels duidelijk hoeveel extra zorgkosten worden veroorzaakt door aanbieders van body scans doordat mensen onnodig ongerust worden gemaakt en verkeerde adviezen of onduidelijke uitslagen van testen hebben gekregen, waardoor overbodige zorgvraag wordt gecreëerd? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 7 Nee, evenmin als ik informatie heb over gezondheidswinst door de scans. De vervolgkosten in de zorg zijn een onderdeel van mijn adviesvraag aan de Gezondheidsraad.

Vraag 8 Hoe verhoudt uw mening om scans voor eigen rekening toe te staan in ons land, zich tot de boodschap dat er al zorgverzekeraars zijn die de scans (gedeeltelijk) vergoeden? Welke zorgverzekeraars zijn dat precies?7

Antwoord 8 Volgens de door u aangehaalde informatie betreft het enkele verzekeraars die (een deel van de) kosten vergoeden via een aanvullende verzekering. De scan zit niet in het basispakket.

RB 1948

Prejudiciële vragen over de bewijslast inzake uitvoering van de verplichtingen van kredietgevers

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 12 augustus 2013, in zaak C-449/13 (CA Consumer Finance tegen Ingrid Bakkaus ea) - dossier
Prejudiciele vragen gesteld door Tribunal d’instance d’Orléans, Frankrijk
Het zijn twee door de Franse rechtbank gevoegde zaken. De eerste betreft de aankoop van een motorvoertuig door Florian Bonato en zijn echtgenote Charline Savary, waarvoor in mei 2011 met verzoekster, handelend onder de naam Mazda Finance, via een handelaar een kredietovereenkomst wordt afgesloten voor een bedrag van € 20 900 met een vaste rente van 6,40 % per jaar en een jaarlijkse rentekoers van 7,685%. Het echtpaar staakt alle afbetalingen voor deze lening vanaf 10 mei 2012.

De tweede zaak betreft Ingrid Bakkaus die op 15 juli 2011 met verzoekster, handelend onder het label Sofinco, een overeenkomst afsluit voor een persoonlijk krediet van € 20 000 met een vaste jaarrente van 7,674 % en een jaarlijkse rentekoers van 7,950 %. Zij staakt de aflossing van deze leningen vanaf 30 maart 2012.

De verwijzende Franse rechter constateert ambtshalve dat verzoekster niet aan haar verplichtingen heeft voldaan wat betreft de zorgplicht (precontractuele informatie) en niet het kredietregister (‘BKR’) heeft geraadpleegd. In het Franse recht heeft dit tot gevolg dat het recht op rente van rechtswege vervalt. Het doel van RL 2008/48 is het garanderen van een hoog beschermingsniveau voor consumenten, maar hij mist eenduidige regels over de bewijslast inzake de uitvoering van de verplichtingen van kredietgevers. Het Hof heeft reeds in C-429/05 verklaard dat de doeltreffende werking van het recht inzake consumentenbescherming niet alleen op de consumenten kan berusten. De vraag van de ambtshalve toepassing door de rechter kan evenwel de doeltreffende werking van het EU-recht niet garanderen zonder een regel betreffende de last en het voorwerp van het bewijs van de uit richtlijn 2008/48 voortvloeiende verplichtingen. Alvorens de zaak te kunnen beslissen legt hij de volgende vragen aan het HvJ EU voor:

1) Moet richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten, aldus worden uitgelegd dat de kredietgever de correcte en volledige nakoming moet aantonen van de bij de totstandkoming en uitvoering van een kredietovereenkomst krachtens het nationaal recht tot omzetting van de richtlijn op hem rustende verplichtingen?

2) Verzet richtlijn 2008/48 zich ertegen dat de correcte en volledige nakoming van de op de kredietgever rustende verplichtingen alleen wordt aangetoond aan de hand van een standaardbeding in de kredietovereenkomst, waarbij de consument erkent dat de kredietgever de verplichtingen is nagekomen, zonder nadere staving door door de kredietgever opgestelde en aan de kredietnemer afgegeven documenten?

3) Moet artikel 8 van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument alleen uitgaat van de door de consument verstrekte inlichtingen zonder daadwerkelijke toetsing van deze inlichtingen aan andere gegevens?

4) - Moet artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat de kredietgever de consument geen passende toelichting kan hebben verstrekt, indien hij niet vooraf de financiële situatie en de behoeften van de consument heeft beoordeeld?

- Moet artikel 5, lid 6, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de aan de consument verstrekte passende toelichting slechts volgt uit in de kredietovereenkomst vermelde contractuele inlichtingen zonder opstelling van een specifiek document?

RB 1947

Reclame in de vorm van nieuwsbericht

RCC 7 oktober 2013, dossiernr. 2013/00667
Aanbeveling, Casino, loterij, kansspel.
Het betreft een uiting met de aanhef “Overvallen Fair Play Casino’s in Eindhoven 4 JULY 2013 by CASINOTOPLISTS” op www.casinotoplistst.nl.
Daarin staat onder meer:
“Het is alweer de derde keer in een paar maanden tijd dat een Fair Play Casino in Eindhoven werd overvallen.
(…). Maar liefst drie Fair Play Casino’s in Eindhoven werden overvallen in een tijdsbestek van een paar maanden.
Het filiaal in de Kruisstraat werd in mei overvallen en in de maanden maart en juni was het filiaal aan de Kruisstraat de klos.

(..). De toekomst van de kleinere casino’s lijkt er dus enigszins somber uit te zien. Naast de problemen van de overvallen kampen de kleinere filialen ook met toekomstige concurrentie van online casino’s. Het staat vast dat online gokken in Nederland gelegaliseerd zal worden, waardoor mensen ook de mogelijkheid krijgen om vanuit de  comfort van hun eigen huis online casino spellen te spelen.
Naast het voordeel dat men niet meer naar een filiaal hoeft te gaan, is het spelen van online casino spellen ook een stuk veiliger gezien de huidige trend van overvallen op casino filialen”.

De klacht - Klager heeft de volgende bezwaren.
1. Deze reclame, in de vorm van een nieuwsbericht, is nadelig voor de amusementscentra (speelautomatenhallen) in Nederland. Nadat op neutrale wijze melding wordt gemaakt van een derde overval op eenzelfde amusementscentrum in Eindhoven, worden langzaam maar zeker allerlei nadelen van amusementscentra genoemd. Deze wijze van reclame maken over de rug van andere bedrijven is in strijd met de goede smaak.
 
2. De mededeling “Het staat vast dat online gokken in Nederland gelegaliseerd zal worden, waardoor mensen ook de mogelijkheid krijgen om vanuit het comfort van hun eigen huis online casino spellen te spelen” is in strijd met de waarheid. Er dient immers nog een wetgevingsproces te worden doorlopen, dat met de nodige onzekerheden omgeven is. 
 
3. De reclame is afkomstig van een aanbieder van kansspelen die op basis van de Wet op de Kansspelen (WOK) illegaal opereert in Nederland, maar onder voorwaarden wel wordt gedoogd door de overheid, in dit geval de Kansspelautoriteit. Hier is sprake van een frictie met het algemeen belang als bedoeld in artikel 3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), in die zin dat in reclame van een gedoogde partij een legale partij zwart wordt gemaakt. Oneerlijke concurrentie, die er al is, wordt versterkt.
 
4. Er wordt zonder te rechtvaardigen redenen geappelleerd aan gevoelens van angst als bedoeld in artikel 6 NRC. Door het opsommen van maatregelen die amusementscentra soms moeten nemen, wordt gesuggereerd dat de veiligheid in het geding is.
 
5. De uiting is oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC, om de volgende redenen:
a. Het nieuwsbericht is niet met professionele toewijding gemaakt; gelet op de inhoud rijst de vraag of er sprake is van drie overvallen op één dan wel op drie amusementscentra van Fair Play. Gesteld wordt immers:
“Het filiaal in de Kruisstraat werd in mei overvallen en in de maanden maart en juni was het filiaal aan de Kruisstraat de klos”.
b. Het economische gedrag van bezoekers van amusementscentra wordt wezenlijk verstoord. Hen wordt angst aangepraat en de toekomst van amusementscentra wordt ten onrechte als een aflopende zaak beschreven. Voorts worden bedoelde bezoekers overgehaald om te gaan spelen bij het illegale of gedoogde alternatief, dat ten onrechte als legaal (op korte termijn) wordt voorgesteld.
 
6. De uiting is misleidend als bedoeld in artikel 7 NRC, omdat de veiligheid, klantvriendelijkheid en toekomst van amusementscentra ten onrechte als nadelig worden beschreven, zulks ten voordele van bijvoorbeeld het in de uiting genoemde Oranje Casino en andere internetcasino’s. Nadelen van internetcasino’s, zoals de afwezigheid van wettelijke begrenzingen, waardoor de kans op verlies vele malen groter is dan bij amusementscentra, worden niet vermeld.   
   

Het oordeel van de Commissie
De Commissie stelt voorop dat de bestreden uiting moet worden aangemerkt als reclame in de zin van artikel 1 NRC; de uiting houdt duidelijk een aanprijzing in van online casino’s en online casino spellen, waar gesteld wordt:

“Naast de problemen van de overvallen kampen de kleinere filialen ook met toekomstige concurrentie van online casino’s. Het staat vast dat online gokken in Nederland gelegaliseerd zal worden, waardoor mensen ook de mogelijkheid krijgen om vanuit de  comfort van hun eigen huis online casino spellen te spelen.

Naast het voordeel dat men niet meer naar een filiaal hoeft te gaan, is het spelen van online casino spellen ook een stuk veiliger gezien de huidige trend van overvallen op casino filialen”.

De Commissie ziet aanleiding de verschillende bezwaren gezamenlijk te behandelen. Zij overweegt met betrekking tot die bezwaren het volgende.

Ingevolge artikel 1 lid 1 sub a WOK is het verboden om gelegenheid te geven om mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. Naar het oordeel van de Commissie dienen de in de uiting aangeprezen online casino spellen te worden aangemerkt als kansspelen als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub 1 a WOK. Niet is gebleken dat voor deze kansspelen een vergunning is verleend ingevolge de WOK. Gelet hierop acht de Commissie de bestreden uiting, inhoudende een aanprijzing van online casino spellen, in strijd met artikel 1 aanhef en lid 1 sub 1 b WOK, waarin -voor zover hier van belang- is bepaald:

“(…) is het verboden:
b. de deelneming (…) aan een onder a bedoelde gelegenheid, gegeven zonder vergunning ingevolge deze wet, (…) te bevorderen (..)”.     

Adverteerder heeft niet weersproken dat de mededeling “Het staat vast dat online gokken in Nederland gelegaliseerd zal worden” in strijd is met de waarheid, nu nog een wetgevingsproces moet worden doorlopen, dat met de nodige onzekerheden is omgeven. 

Gelet op het bovenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met wet en met de waarheid als bedoeld in artikel 2 NRC. Nu de uiting reeds om deze redenen in strijd is met de NRC, komt de Commissie niet toe aan toetsing van de uiting aan andere in de klacht genoemde bepalingen van de NRC.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 2  NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Regeling:    NRC (nieuw) art. 2 (wet)
NRC (nieuw) art. 2 (waarheid)

RB 1946

Geen korting op extra goedkope artikelen

RCC 7 oktober 2013, dossiernr. 2013/00650 en RCC 7 oktober 2013 dossier. 2013/00650A
Aanbeveling, misleiding. Het betreft adverteerders reclamefolder nr. 32 waarin bij de aanprijzing van tuinschermen onder het kopje “alléén op zaterdag 10 augustus” onder meer staat “op alle tuinschermen 40% korting”.
   
De klacht - Toen klaagster op 10 augustus met 6 tuinschermen ad € 29,95 bij de kassa stond, bleek dat op deze tuinschermen geen korting werd gegeven, omdat deze schermen al zo goedkoop waren. In de folder waren de tuinschermen voorzien van de prijsvermelding van € 27,95 voor € 16,77.
Nu dit niet uit de uiting blijkt, acht klaagster deze misleidend.

Het oordeel van de Commissie
Adverteerder heeft erkend dat, anders dan in de uiting wordt gesteld, niet op alle tuinschermen 40% korting wordt gegeven. “Extra goedkoop artikelen” zijn, naar adverteerder laat weten, van kortingsacties uitgesloten. Klaagster kocht kennelijk een tuinscherm dat behoort tot de categorie “Extra Goedkoop artikel”, zodat de korting daarop niet van toepassing was. Het vorenstaande blijkt echter niet uit de reclame-uiting, hoewel dit essentiële informatie betreft die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te kunnen nemen en die daarom in de uiting moet worden vermeld. De enkele vermelding in de “kleine lettertjes” op de achterpagina van de folder dat “Extra Goedkoop artikelen” van de kortingsacties zijn uitgesloten, acht de Commissie onvoldoende.

Voorts acht de Commissie het feit dat geen korting wordt gegeven op zogenaamde “Extra Goedkoop artikelen” niet van algemene bekendheid.

Blijkens het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat in de uiting sprake is van het op onduidelijke wijze vermelden van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument hierdoor ertoe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing

Op grond van het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt hij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Regeling:    NRC (nieuw) art. 7
NRc (nieuw) art. 8.3 onder c.
Zie ook RCC 7 oktober 2013, dossiernr. 2013/00651 (Cetabever buitenbeits)
en RCC 7 oktober 2013, dossiernr.2013/00645 (Histor Perfect Finish Lakverf)

RB 1945

All Risk dekking 'ook bij eigen schuld' is misleidend

Vz RCC 30 september 2013, dossiernr. 2013/00597(Woongarantverzekering)
Voorzitterstoewijzing, misleiding.
Het betreft de brochure betreffende “De Woongarantverzekering” van Centraal Beheer Achmea, waarin onder de kop “Meer zekerheid voor u met onze aanvullende verzekeringen” onder meer staat:
   “‘All Risks’ dekking: Met de speciale ‘All Risks’ dekking verzekert u alle schades aan én in uw huis (opstal en
     inboedel), ook als het uw eigen schuld is!”

De klacht - Klager heeft op basis van de aantrekkelijke voorwaarden in de brochure enige tijd geleden een uitgebreide Woongarantverzekering afgesloten. Met betrekking tot de ‘All Risks’ dekking zijn in de brochure geen uitsluitingen of verwijzing naar voorwaarden opgenomen. Het is klager onlangs gebleken dat door eigen schuld ontstane schade niet wordt vergoed, hoewel dat op grond van de tekst in de brochure wel mag worden verwacht. De verstrekte informatie is daarom misleidend.

Het oordeel van de voorzitter
Als erkend is komen vast te staan dat de mededeling “Met de speciale ‘All Risks’ dekking verzekert u alle schades aan én in uw huis (opstal en inboedel), ook als het uw eigen schuld is!” zo absoluut gesteld is, dat de gemiddelde consument op basis hiervan een ruimere dekking verwacht dan in werkelijkheid geboden wordt. Hoewel het algemeen bekend is dat aan een verzekering polisvoorwaarden verbonden zijn, die leidend zijn voor de vraag of een schade gedekt is, mag een reclame-uiting voor de betreffende verzekering de gemiddelde consument niet op het verkeerde been zetten ten aanzien van de dekking en voorwaarden. Dat is bij de onderhavige brochure wel het geval.

Gelet op het voorgaande wordt in de bestreden brochure te absolute en daardoor onjuiste informatie verstrekt als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de voorzitter voorts van oordeel is dat de uiting de gemiddelde consument ertoe kan brengen een besluit te nemen over een transactie dat hij anders niet had genomen, is de bestreden uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De voorzitter ziet in hetgeen adverteerder bij verweer heeft meegedeeld aanleiding om ten aanzien van de aanbeveling te bepalen dat deze wordt gedaan voor zover nog nodig.

De beslissing van de voorzitter 
De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder - voor zover nog nodig - aan om niet meer op een derge­lij­ke wijze reclame te maken.

Regeling:    NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.2 aanhef