RB
RB 3835
17 mei 2024
Artikel

ACM legt Epic Games boete op wegens het onder druk zetten van kinderen

 
RB 3744
7 mei 2024
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair vanaf juni/juli 2024

 
RB 3834
6 mei 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024 - Panel compleet!

 
RB 2618

Reclames Energiedirect.nl misleidend wegens ontbreken essentiële informatie

RCC 4 december 2015, RB 2618; Dossiernr: 2015/01117 (Energiedirect.nl)
Nutsvoorzieningen. Energie. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft de mededeling “Scherpste tarief? Hebben we wel” van Energiedirect op of in:

A. de openingspagina van adverteerders website www.energiedirect.nl,
B. een filmpje en beschrijvende tekst op de website energiedirect.nl.
C. een televisiecommercial en tag-on,
D. een radiocommercial,
E. een billboardreclame.

A.
Op de openingspagina van de website www.energiedirect.nl staat, voor zover hier van belang:
“TABLET CADEAU?
 HEBBEN WE NIET.
 SCHERPSTE TARIEF?
 HEBBEN WE WEL.
Kies met 2 jaar vast nu voor het scherpste tarief en bespaar tot € 161,- i ”.

B.
Op de website is op 2 november 2015 onder de kop “Energiedirect.nl gebruikt eenmalig een lokkertje” een filmpje en een beschrijving van de betreffende actie geplaatst, waarbij het leek of op het station Rotterdam Centraal een groot aantal gratis mee te nemen  iPads was neergezet. In de beschrijving van de actie staat onder meer: “Energiedirect.nl wil met deze actie een conventie aan de kaak stellen. In de iPad doos zat namelijk geen tablet, maar een belangrijke boodschap: ‘Tablet cadeau? Hebben we niet. Het scherpste tarief? Hebben we wel.’”

C.
De gesproken tekst van de televisiecommercial luidt:
“Een tablet cadeau, die je eigenlijk zelf betaalt? Hebben we niet.
 Het scherpste tarief? Hebben we wel.
 Lekker direct. Daar houden wij wel van. Jij ook?
 Ga voor de voorwaarden direct naar energiedirect.nl.”

Op het eindscherm van de commercial staat groot in beeld: “energiedirect.nl”. Onderin beeld staat, in kleinere letters: “Scherpste tarief geldt bij een 2-jarig contract met vaste tarieven. Zie voor de voorwaarden en overige tarieven www.energiedirect.nl”.

In de tag-on wordt door de voice-over gezegd: “Ga voor het scherpste tarief naar energiedirect.nl”. Op het eindscherm staat groot in beeld: “energiedirect.nl”. Onderin beeld staat, in kleinere letters: “Ga voor de voorwaarden en overige tarieven naar www.energiedirect.nl”.

D.
De tekst van de radiocommercial luidt:
“Een tablet cadeau, die je eigenlijk zelf betaalt? Hebben we niet.
 Het scherpste tarief? Hebben we wel.
 Lekker direct. Daar houden wij wel van. Jij ook?
 Ga voor de voorwaarden direct naar energiedirect.nl.”

E.
Op het billboard staat:
“EENMALIG VOORDEEL?
 HEBBEN WE NIET
 SCHERPSTE TARIEF?
 HEBBEN WE WEL
 Energiedirect.nl”.

Klacht: Ad A.
Op haar website hanteert Energiedirect nu, na bezwaren van Oxxio, onder de slogan “Scherpste tarief? Hebben we wel” de ondertitel “Kies met 2 jaar vast nu voor het scherpste tarief”. Daarnaast heeft Energiedirect de tekst onder de informatieknop op de website aangepast in die zin dat daarin, onder meer, wordt toegelicht dat met ‘scherpste tarief’ wordt bedoeld het tarief voor een 2-jarig contract tegen een vaste prijs in vergelijking met de prijzen die zijn te vinden op de eigen websites van de tien grootste energieleveranciers in Nederland. Oxxio meent niettemin dat misleiding niet kan worden uitgesloten en voert daartoe het volgende aan.
Het is verwarrend voor consumenten dat er prijsvergelijkingswebsites zijn waarop een goedkoper tarief wordt weergegeven. Verder wordt de belangrijkste disclaimer – alleen voor 2 jaar vast – alleen in de ondertitel en in het informatievenster weergegeven en niet in de slogan zelf. Ten slotte betwijfelt Oxxio of daadwerkelijk sprake is van een eerlijke vergelijking, nu er zo veel parameters worden gebruikt die de ‘garantie’ van het scherpste tarief inperken.
Bij de prijsvergelijking onder de informatieknop op de website wordt een vergelijking gemaakt tussen het grijze stroom product van Energiedirect en het groene stroom product van Oxxio. Dat is geen eerlijke vergelijking, er worden appels en peren vergeleken. De consument moet eerst zelf bij Energiedirect de keuze maken voor groene stroom om een vergelijking van groen met groen te krijgen. Bovendien is de keuze voor groene stroom bij Energiedirect duurder, waardoor het voorgeschotelde prijsvoordeel niet klopt.

Ad B.
Op de website staat onder het kopje “Nieuws 2 november 2015” een filmpje. Hierin wordt aan het eind een zin getoond dat het tarief geldt voor een 2-jarig contract tegen een vaste prijs. Hiertegen voert Oxxio dezelfde bezwaren aan als onder Ad A genoemd.
In de naast het filmpje opgenomen tekst wordt echter niet gerept van een 2-jarig contract en ook niet van alle parameters.

Ad C.
Aan de oorspronkelijke televisiecommercial is een eindscherm toegevoegd waarop in kleine letters wordt vermeld: “Scherpste tarief geldt bij een 2-jarig contract met vaste tarieven. Zie voor de voorwaarden en overige tarieven www.energiedirect.nl”. Hiertegen gelden dezelfde bezwaren als tegen de website, zoals hiervoor onder Ad A vermeld.
Verder geldt dat door de voice-over in de commercial en de tag-on en op het eindscherm van de tag-on geen melding wordt gemaakt van de belangrijkste parameter van de ‘scherpste tarief’- claim, namelijk dat deze alleen geldt voor 2-jaar vast contracten. Er wordt uitsluitend verwezen naar de voorwaarden en tarieven op de website waaruit dat moet blijken. Dat is niet acceptabel. In de eerste plaats worden consumenten zo op oneerlijke en misleidende wijze naar de website van Energiedirect geleid. Ten tweede kunnen consumenten niet alleen via de website maar ook langs andere weg, bijvoorbeeld telefonisch, producten van Energiedirect aanschaffen. Zij zullen dus niet altijd de voorwaarden hebben kunnen zien voordat zij een aankoopbeslissing nemen.

Ad D.
Wat hiervoor (Ad C) is aangevoerd met betrekking tot de tag-on en de voice-over in de televisiecommercial gaat ook op voor de radiocommercial, waarin niet wordt meegedeeld dat de ‘scherpste tarief’- claim alleen geldt voor 2-jaar vast contracten. Ook dit medium leent zich voor deze korte toevoeging.

Ad E.
Op het billboard wordt niet vermeld dat het ‘scherpste tarief’ alleen geldt voor 2-jaar vast. Energiedirect heeft via haar advocaat laten weten alle oude billboarduitingen met deze tekst per 2 november jl. te hebben verwijderd. Oxxio heeft geconstateerd dat dit niet (volledig) is gebeurd. Langs de A4 bij Schiphol bijvoorbeeld staat de bestreden uiting nog steeds op het billboard.

Oxxio verzoekt de Commissie, onder verwijzing naar de artikelen 7, 8 en 13 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), de klacht gegrond te verklaren.

Commissie: 1. De Commissie stelt voorop dat voor de beoordeling van de bestreden uitingen niet relevant is of Oxxio de klacht heeft ingediend uit eigen belang en niet ter bescherming van de consument, zoals door Energiedirect is gesteld. Dat de NRC “niet in het leven is geroepen om concurrenten een podium te bieden om te klagen over reclame-uitingen” is niet juist. Iedereen die meent dat een reclame-uiting niet voldoet aan de NRC kan hierover een klacht indienen, ongeacht of hij dit doet als particulier dan wel in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

2. De klacht is gericht tegen de televisiecommercial met tag-on, de radiocommercial, het billboard en de website energiedirect.nl waarin of waarop wordt meegedeeld “Scherpste tarief? Hebben we wel”. Oxxio stelt dat sprake is van misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame, ondanks het feit dat de uitingen in enkele gevallen zijn aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke, ongeclausuleerde uitingen (waarvan de Commissie in haar uitspraak van 18 november 2015 (dossier 2015/01082) heeft geoordeeld dat die misleidend en daardoor in strijd met artikel 13 onder a NRC waren).

3. Energiedirect heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de mededeling “Scherpste tarief? Hebben we wel” als onderdeel en in de context van de uitgebreidere reclamecampagne ‘Hebben we wel, hebben we niet’ moet worden beoordeeld. Dit verweer treft geen doel. De commercials, het billboard en de uitingen op de website zijn zelfstandige reclame-uitingen die op zichzelf beschouwd aan de bepalingen van de NRC moeten voldoen.

4. Verder heeft Energiedirect aangevoerd dat de mededeling “Scherpste tarief? Hebben we wel” door de gemiddelde consument zal worden opgevat als een algemene kernachtige slogan waarbij sprake is van een aan reclame eigen overdrijving met een subjectief karakter, waarin Energiedirect zich aanprijst als een leverancier die relatief lage, maar niet noodzakelijk de laagste prijzen hanteert.

Ook dit verweer kan niet slagen. Met de mededeling “Tablet cadeau? (of: Eenmalig voordeel?). Hebben we niet. Scherpste tarief? Hebben we wel” maakt Energiedirect een vergelijking op prijs met andere energieleveranciers. De prijs van een product is naar haar aard een objectief vast te stellen gegeven, waarbij geen plaats is voor ‘aan reclame eigen overdrijving’ of een ‘subjectief karakter’. Daarom zal de gemiddelde consument de aanduiding “scherpste tarief” als een synoniem voor laagste tarief beschouwen en de mededeling ”Scherpste tarief? Hebben we wel” opvatten als claim waarmee Energiedirect beweert in vergelijking met andere energieaanbieders het laagste tarief te hanteren.

5. Gebleken is dat de claim “scherpste tarief” in werkelijkheid alleen geldt voor het 2-jarige contract met vaste tarieven van Energiedirect, en dan nog alleen voor zover dit is vergeleken met de tarieven als vermeld op de websites van de tien grootste energieaanbieders in Nederland. Adverteerder heeft erkend dat het 2 jaar vast product van de kleinere leverancier Anode (iets) goedkoper is dan dit product van Energiedirect. Dat Energiedirect niet in alle gevallen de aanbieder met de laagste tarieven is, en dat haar 2 jaar vast product alleen in vergelijking met de tien grootste aanbieders het “scherpste tarief” heeft, moet duidelijk uit de uitingen blijken om te voorkomen dat de consument op het verkeerde been wordt gezet en een besluit over een transactie neemt dat hij anders niet zou nemen. De gemiddelde consument zal er immers niet zonder meer op bedacht zijn dat het aanbod “scherpste tarief” niet absoluut van aard is. Met betrekking tot de verschillende uitingen overweegt de Commissie als volgt.

6. Op de openingspagina van de website (uiting A) staat in grote en de aandacht trekkende letters: “Tablet cadeau? Hebben we niet. Scherpste tarief? Hebben we wel”. Hieronder staat in veel kleinere letters: “Kies met  2 jaar vast nu voor het scherpste tarief en bespaar tot € 161,- i”. Door tekst en lay-out maakt deze uiting naar het oordeel van de Commissie onvoldoende duidelijk dat het algemene aanbod “scherpste tarief” beperkt is tot het 2 jaar vast product. De tekst “Kies met  2 jaar vast nu voor het scherpste tarief en bespaar tot € 161,-”, die veel minder opvallend is dan de algemene claim, kan immers ook als voorbeeld van één van de door Energiedirect aangeboden ‘scherpste tarieven’ worden opgevat, waarbij het informatie-icoontje betrekking lijkt te hebben op het specifieke prijsvoorbeeld waarmee tot € 161,- bespaard kan worden. Pas door dit icoontje aan te klikken blijkt dat informatie wordt verstrekt die niet alleen op dit prijsvoorbeeld, maar op de algemene claim “scherpste tarief” betrekking heeft.

Naar het oordeel van de Commissie gaat deze uiting gepaard met onduidelijke informatie over het bij Energiedirect te behalen prijsvoordeel als bedoeld in artikel 8.2 onder d NRC en is sprake van het op onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen als bedoeld in artikel 8.3 onder c NRC. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is deze uiting misleidend.

7. In de beschrijvende tekst bij het op de website geplaatste filmpje (uiting B) wordt zonder voorbehoud gesteld: “Tablet cadeau? Hebben we niet. Het scherpste tarief? Hebben we wel.” Enig voorbehoud ontbreekt ook in de in de klacht genoemde billboardreclame met de tekst “Eenmalig voordeel? Hebben we niet. Scherpste tarief? Hebben we wel” (uiting E).

In de radiocommercial (uiting D) wordt niet vermeld dat de aanbieding “scherpste tarief” geldt voor adverteerders 2-jaar vast product. Volstaan wordt met de enkele vermelding “Ga voor de voorwaarden direct naar energiedirect.nl”.

Voor deze uitingen geldt dat niet duidelijk wordt gemaakt dat het “scherpste tarief” slechts geldt voor het 2-jaar vast product van Energiedirect, waardoor bij de gemiddelde consument de indruk kan ontstaan dat Energiedirect in alle gevallen de aanbieder met de laagste tarieven is. De enkele verwijzing in de radiocommercial naar de voorwaarden op de website is onvoldoende om de belangrijke beperking van het aanbod duidelijk te maken, nog daargelaten dat de website, zoals hiervoor is overwogen, op dit punt ook onvoldoende duidelijkheid verschaft.

Gelet op het voorgaande gaan de genoemde uitingen gepaard met onduidelijke informatie over het bij Energiedirect te behalen prijsvoordeel als bedoeld in artikel 8.2 onder d NRC en is sprake van het ontbreken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 onder c NRC. Omdat de Commissie van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend.

8. Dat het “scherpste tarief” geldt voor het 2 jaar vast product van Energiedirect wordt vermeld in de disclaimer aan het eind van de televisiecommercial (uiting C) en aan het eind van het op de website geplaatste filmpje (uiting B). Niet wordt echter vermeld dat dit alleen geldt in vergelijking met de tien grootste energieleveranciers en dat kleinere – en wellicht goedkopere – aanbieders niet in de vergelijking betrokken zijn. Dat Energiedirect haar claim “scherpste tarief” voor het 2 jaar vast product op deze wijze invult, is essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen en die daarom in de uitingen moet worden vermeld. De enkele verwijzing naar voorwaarden op de website is hiertoe onvoldoende. Door het ontbreken van deze essentiële informatie zijn de uitingen B en C misleidend als bedoeld in artikel 8.3 onder c NRC.

9. Oxxio heeft ook bezwaar gemaakt tegen de specifieke prijsvergelijking op de website, omdat Energiedirect daarin haar grijze product vergelijkt met het groene product van Oxxio. Zoals de Commissie in haar uitspraak van 18 november 2015 heeft overwogen, kan de vraag of sprake is van groene of grijze stroom bij de gemiddelde consument een belangrijk argument zijn voor het al dan niet afsluiten van een bepaald contract. Weliswaar blijkt uit de informatie onder het i-icoontje wel dat het product van Oxxio groen is, maar niet wordt duidelijk vermeld dat het product van Energiedirect grijs is. Door niet te vermelden dat de prijsvergelijking betrekking heeft op twee producten die op een wezenlijk punt verschillen, ontbreekt er essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om tot een geïnformeerd besluit over een transactie te komen. Dit kan ertoe leiden dat deze consument een besluit over een transactie neemt dat hij anders niet genomen had. De uiting is daarom misleidend als bedoeld in artikel 8.3 onder c NRC.

10. Zoals hiervoor is overwogen, is de Commissie van oordeel dat de uitingen misleidend zijn in de zin van de artikelen 8.2 onder d en/of 8.3 onder c NRC. Hierdoor zijn de uitingen, die beschouwd moeten worden als vergelijkende reclame in de zin van artikel 13 NRC, in strijd met artikel 13 onder a NRC, waarin is bepaald dat vergelijkende reclame, wat de vergelijking betreft, geoorloofd is op voorwaarde dat deze niet misleidend is in de zin van de NRC.

11. Voor zover Energiedirect met betrekking tot de bestreden billboardreclame met de ongeclausuleerde tekst “Eenmalig voordeel? Hebben we niet. Scherpste tarief? Hebben we wel” (uiting E) heeft aangevoerd dat deze versie van de billboardreclame op 2 november 2015 verwijderd is, en dat Oxxio heeft nagelaten aan te tonen dat de billboardreclame na die datum nog wel aanwezig was omdat de bij de klacht overgelegde foto van het billboard niet gedateerd is, overweegt de Commissie het volgende. Nu Oxxio in haar klacht van 10 november 2015 heeft gespecificeerd waar (“langs de A4 bij luchthaven Schiphol”) en wanneer (“nog steeds”) zij de (oude) billboardreclame heeft aangetroffen, had het op de weg van adverteerder gelegen aan te tonen dat die billboardreclame ook daar en toen verwijderd was. Dat heeft adverteerder nagelaten. Gelet hierop kan buiten beschouwing blijven of de ter zitting door Oxxio overgelegde wel gedateerde foto van het billboard te laat is ingediend om als onderbouwing van de klacht te dienen, zoals door Energiedirect is betoogd.

12. De Commissie ziet geen aanleiding de onderhavige uitspraak als Alert onder een breed publiek te verspreiden, als door klager ter zitting verzocht.

De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 13 onder a NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2617

Prejudiciële vraag over aanknopingspunt bevoegdheid bij online schending selectief distributienetwerk

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, IEF IEFbe RB; C-618/15 (Concurrence)
Verzoekster is een detailhandel in elektronica die zij verkoopt in een winkel in Parijs en via een website. Zij heeft met verweerster Samsung een selectieve distributieovereenkomst gesloten voor de verkoop van Samsung-producten. Samsung verwijt nu verzoekster door verkoop via een onlinemarktplaats het contractuele beding te schenden en beëindigt de relatie. Verzoekster dagvaardt verweerster tot nakoming maar het Hof Parijs wijst 25-10-2012 haar vordering af. Verzoekster stelt opnieuw een vordering in tegen verweerster Samsung alsmede tegen de in LUX gevestigde Amazon Services Europe welke laatste ook Samsungproducten op haar website aanbiedt. Maar de FRA rechter verklaart zich op grond van artikel 5 punt 3 van Vo. 44/2001 onbevoegd van de vordering kennis te nemen voor wat betreft de buitenlandse websites van Amazon waarop de handel plaatsvindt die op het FRA publiek is gericht. Verzoekster stelt cassatieberoep in.

De verwijzende FRA rechter (cour de cassation) haalt het arrest van het HvJEU C-523/10 aan waarin het Hof onder meer heeft bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een LS, in een andere LS kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. In een internetcontext kan in geval van een beweerde schending van persoonlijkheidsrechten, de persoon die zich gelaedeerd acht door op een website geplaatste content, een vordering tot vergoeding van de volledige schade indienen bij de rechters van de LS waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. Maar een geschil over een inbreuk op een in een LS ingeschreven merk kan aanhangig worden gemaakt bij de rechters van de LS waar het merk is ingeschreven of van de plaats waar de adverteerder is gevestigd. In Pammer en Hotel Alpenhof heeft het HvJEU uitgelegd dat niet is vereist dat een activiteit ‘gericht is op’ de LS van de aangezochte rechter. Verzoekster wil met haar vordering een einde maken aan de schade die een in FRA gevestigde erkende distributeur met een website voor online verkoop zou lijden door de schending van het verbod op doorverkoop van producten buiten het selectieve distributienetwerk waarvan hij deel uitmaakt, en door het online aanbod, in strijd met de selectieve distributieovereenkomst, van producten via een marktplaats op verschillende websites die worden geëxploiteerd in FRA en andere EULS. De vraag over bevoegdheid van de rechter wordt aan het HvJEU voorgelegd:

“Moet artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat een erkende distributeur die zich gelaedeerd acht door de schending van een verbod op doorverkoop buiten een selectief distributienetwerk en een verbod op doorverkoop via een marktplaats, door een online verkoopaanbod op een aantal websites die in verschillende lidstaten worden geëxploiteerd, een vordering tot staking van de daaruit voortvloeiende onrechtmatige verstoring kan instellen bij de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de online geplaatste inhoud toegankelijk is of was, of moet er sprake zijn van een ander aanknopingspunt?”

RB 2616

Prejudiciële vraag: Zijn hogere kosten 0180-servicenummer in overeenstemming met Richtlijn consumentenrechten?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, RB 2616; C568/15 (Zentrale zur Bekämpfung unlauteren Wettbewerbs Frankfurt am Main)
Verzoekster heeft verweerster Comtech, een electroniabedrijf, gedaagd (vordering tot staking op grond van DUI BW) omdat verweerster voor contact met haar klanten een 0180-servicenummer heeft ingesteld waarvoor klanten meer betalen dan voor contact via een vast of mobiel nummer. Dat geldt ook voor klanten die reeds een product bij verweerster hebben aangeschaft en nadere informatie over het product wensen. Het 0180-nummer kost € 0,42 per minuut via het mobiele net en € 0,14 per minuut via het vaste net. Deze kosten liggen aanmerkelijk hoger dan bellen via gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer. De ‘winst’ gaat geheel naar de door verweerster ingeschakelde telecomaanbieder.

Betreffende bepaling in het DUI BW: “Een afspraak die een consument ertoe verplicht een vergoeding te betalen wanneer hij de handelaar met vragen om uitleg of opheldering over een tussen hen gesloten overeenkomst belt op een nummer dat deze handelaar daartoe ter beschikking stelt, is nietig indien de afgesproken vergoeding hoger is dan de vergoeding die verschuldigd is voor het loutere gebruik van de telecommunicatiedienst.”

Voor de verwijzende DUI rechter (Landgericht Stuttgart) hangt de vraag of hier sprake is van schending van het BW-artikel af van de uitleg van de term ‘basistarief’ van RL 2011/83. De DUI noch de Uniewetgever heeft deze term gespecificeerd. De regeling in het DUI BW is ingesteld om te voorkomen dat consumenten zouden afzien van het vragen van informatie wegens te hoge (bel)kosten. Uit de door de EURCIE uitgebrachte “Leidraad van het DG Justitie betreffende richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten” kan de verwijzende rechter ook geen eenduidig antwoord op zijn vragen halen. Hij legt dan ook de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1. Moet artikel 21, lid 1, van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten (PB L 304, blz. 64) aldus worden uitgelegd dat een consument die telefonisch contact opneemt met een handelaar via een telefoonnummer dat deze laatste ter beschikking stelt opdat consumenten contact met hem zouden kunnen opnemen in verband met een reeds gesloten overeenkomst, geen hogere kosten voor deze oproep mogen worden aangerekend dan die welke hij voor een oproep naar een gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer had moeten betalen?

2. Verzet artikel 21, lid 1, van richtlijn 2011/83/EU zich tegen een nationale bepaling volgens welke de consument, ingeval de handelaar een 0180-servicenummer ter beschikking stelt waarop consumenten contact met hem kunnen opnemen in verband met reeds gesloten overeenkomsten, de kosten moet dragen die de telecomaanbieder hem voor het gebruik van die telecommunicatiedienst in rekening brengt, ook wanneer die kosten hoger zijn dan die welke de consument had moeten betalen voor een telefonische oproep naar een gewoon (geografisch) vast of mobiel nummer?

Verzet artikel 21, lid 1, van de richtlijn zich ook tegen een dergelijke nationale bepaling indien de telecomaanbieder aan de handelaar niets doorstort van de vergoeding die de consument aan deze aanbieder betaalt voor de oproep naar het 0180-nummer?

RB 2615

Prejudiciële vraag: Verbod om verkoopprijzen meerdere keren per dag te verhogen in strijd met maximumharmonisatie OHP?

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, RB 2615; C-565/15 (Ofenböck)
Verzoeker is pomphouder voor BP Austria. Hij is bij beschikking van 24-03-2011 schuldig bevonden aan het meer dan één keer per dag verhogen van de benzineprijs, hetgeen in strijd is met een OOS verordening. Hij dient bezwaar in, waarbij hij arrest C-540/08 aanhaalt waarin het HvJEU bepaalde dat handelspraktijken die ‘alleen’ de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaren van het toepassingsgebied van de RL oneerlijke handelspraktijken zijn uitgesloten. Verweerder (Land Niederösterreich) stelt dat de OOS Vo. is ingesteld om oneerlijke handelspraktijken te verbieden. Het meerdere keren per dag aanpassen van de brandstofprijs leidt tot ondoorzichtigheid van de prijsstelling voor consumenten. Het doet niet af aan de toepasselijkheid van de RL dat de nationale maatregel ook eerlijke ondernemers beschermt tegen oneerlijke marktdeelnemers. Hij wijst met name op de collisieregel van artikel 3, lid 4 van RL 2005/29 waarbij voorrang wordt gegeven aan voorschriften voor specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken. De rechter wijst verzoekers bezwaar af. Hij oordeelt dat de OOS regeling niet in strijd met de OOS Gw of met EUrecht en dat de RL oneerlijke handelspraktijken geen rechtstreekse toepassing kan vinden. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende OOS rechter (Verwaltungsgerichtshof) gaat uit van de volledige harmonisatie van RL 2005/29 (arrest C-421/12) ondanks dat de consumentenbescherming geen algemene Uniebevoegdheid is. Volgens jurisprudentie van het HvJEU laat volledige harmonisatie geen strengere nationale regelgeving toe, ook niet om een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen. De vraag is of het verbod om verkoopprijzen meerdere keren per dag te veranderen als een dergelijke strengere regeling moet worden opgevat. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1. Verzet richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken; hierna: „UGP-RL”), zich tegen de toepassing van een nationale bepaling die de mogelijkheid voor pomphouders om de prijzen van brandstoffen te veranderen ratione temporis zo beperkt dat de verkoopprijs slechts één maal per dag mag worden verhoogd?

2. Wanneer vraag 1 niet zonder meer bevestigend kan worden beantwoord, maar het, volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bij het onderzoek van de geoorloofdheid van een dergelijke beperking uit het oogpunt van de bepalingen van artikel 5 tot en met 9 van de UGP-RL, op de omstandigheden van het individuele geval aankomt:

Met welke gegevens moet rekening worden gehouden bij het, volgens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-540/08, vereiste individuele onderzoek van de geoorloofdheid van een dergelijke beperking uit het oogpunt van de bepalingen van artikel 5 tot en met 9 van de UGP-RL, in het geval van een regeling waarbij de mogelijkheid tot verhoging van de consumentenprijzen wordt beperkt?

RB 2614

Prejudiciële vragen gesteld over prijsvergelijking en de Richtlijn misleidende reclame

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, RB 2614; C-562/15 (Carrefour Hypermarchés)
Verzoekster, een supermarktketen, heeft in december 2012 een reclamecampagne gevoerd met als belangrijkste slogan dat de laagste prijs gewaarborgd was. Zij vergeleek daarbij haar prijzen van 500 (merk)producten met die van concurrerende ketens. Daarop wordt verzoekster in gebreke gesteld door concurrent Intermarché (ITM, verweerster) die bij aangetekende brief verzoekster oproept de reclamecampagne (zowel op tv als via YouTube) te staken, stellende dat de beweerde prijsverschillen misleidend en denigrerend zijn. ITM stapt 02-10-2013 naar de rechter ter veroordeling van verzoekster tot staking van en schadevergoeding wegens misleidende vergelijkende reclame en oneerlijke handelspraktijken. De rechter wijst de vordering (gedeeltelijk) toe met name omdat verzoekster niet kan aantonen, zoals wettelijk verplicht, dat de genoemde prijsverschillen feitelijk juist waren, en dat zij bepaalde selectie van winkels heeft toegepast (niet alleen super- maar ook hypermarkten). Daarnaast is alleen op internet de informatie te vinden dat de laagste prijsgarantie niet in alle type winkels van verzoekster geldt. Verzoekster wordt veroordeeld tot een schadevergoeding aan ITM en gaat tegen die beslissing in beroep.

Bij de verwijzende FRA rechter (Hof van Beroep Parijs) ligt het verzoek van verzoekster om een prejudiciële vraag aan het HvJEU te stellen vanwege de verschillen in uitleg van RL 2006/114. Volgens verweerster is dat niet nodig omdat het vergelijken van prijzen niet verboden is zolang aan de voorwaarden wordt voldaan. Het stellen van een vraag wordt door verweerster als ‘vertragingstactiek’ van verzoekster gezien. De appelrechter oordeelt dat het HvJEU over deze specifieke vraag (verschillen in de vergeleken winkels) zich nog niet eerder heeft uitgesproken. Mocht een dergelijke vergelijking conform de RL zijn dat zal de appelrechter moeten onderzoeken of gegevens over die verschillen met de consument moeten worden gedeeld en zo ja op welke wijze. De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt:

1. Moet artikel 4, onder a) en c), van richtlijn 2006/114/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame], dat bepaalt dat ‚[v]ergelijkende reclame [...] geoorloofd [is] op voorwaarde dat deze [...] niet misleidend is [...] [en] op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van [de] goederen en diensten [...] met elkaar vergelijkt’, aldus worden uitgelegd dat een vergelijking van de prijzen van door distributieondernemingen verkochte producten enkel geoorloofd is indien deze producten worden verkocht in winkels van hetzelfde type of dezelfde omvang?

2. Is de omstandigheid dat de winkels waarvan de prijzen worden vergeleken, verschillend van grootte en opmaak zijn, een essentieel gegeven in de zin van richtlijn 2005/29/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt], waarvan de consument noodzakelijkerwijs in kennis dient te worden gesteld?

3. Zo ja, in welke mate en/of via welk medium dient dit gegeven aan de consument te worden meegedeeld?

RB 2613

De winnaar van het Gouden Windei 2015 is bekend

Uit het persbericht: De cranberries van Albert Heijn zijn uitgeroepen tot het meest misleidende product. Dit ‘superfood’ product bestaat voor 68% uit toegevoegde siroop en voor slechts 30% daadwerkelijk uit cranberries. Feitelijk worden dus vooral suikers verkocht onder het mom van superfood. Albert Heijn kreeg hiermee 28% van de dertienduizend stemmen en wint het Gouden Windei 2015.

Tweede in de windei-verkiezing is de Liga melk-aardbei geworden met 0,03% aardbeipoeder en 667x meer suikers.

De light pindakaas van supermarkt plus is op de derde plaats geëindigd. Deze pindakaas bevat weliswaar 30% minder vet, maar wel 451% méér suikers omdat vette pinda’s zijn vervangen door pure glucosestroop.

Verkiezing leidt tot aanpassing producten, maar niet tot verandering wetgeving De verkiezing kreeg heel veel aandacht in de media waardoor we duidelijk konden maken hoe misleidend de voedselindustrie vaak is. Zo zaten we vandaag (maandag 4 januari 2016) bijvoorbeeld bij het goed bekeken consumentenprogramma Radar. Daarnaast leidde de verkiezing ook direct tot een aantal concrete successen:

• Albert Heijn heeft foodwatch laten weten de samenstelling van de cranberries dit kwartaal aan te gaan passen zodat het percentage cranberries wordt verdubbeld tot 60%.
• Supermarkt Plus liet weten te stoppen met de huidige pindakaas light. Dit deed zij samen met de supermarkten Dirk, Dekamarkt, Hoogvliet, Deen, Coop en Emté die allen eenzelfde soort pindakaas light verkopen.
• Aldi liet weten het etiket op de pasta aan te gaan passen zodat de verwijzing naar (de verwaarloosbare hoeveelheid) truffel helemaal van de voorkant verdwijnt.

RB 2612

Claim dat Prioderm hoofdluis voorkomt te absoluut

CvB 22 december 2015, RB 2612; Dossiernr: 2015/00943 - CVB (Prioderm)
Aanbeveling. Misleiding. Uiting: “Hoofdluis, je moet er niet aan denken! Maak je geen zorgen! Hoofdluis kun je goed behandelen en voorkomen met de producten van Prioderm. Verkrijgbaar bij apotheek en drogist. Prioderm. Sterker dan hoofdluis. Lees voor gebruik de bijsluiter of gebruiksaanwijzing”.

Klacht: Op basisscholen is luis na de zomervakantie een groot probleem. Gesteld wordt:  “Hoofdluis kun je goed behandelen en voorkomen”. “Behandelen” begrijpt klaagster, maar “voorkomen” is onmogelijk. Klaagster verwijst naar de site van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Ouders geven gul als het om hun kinderen gaat. Adverteerder springt hier handig op in tijdens het “luizen seizoen”. Klaagster vindt de uiting misleidend.

College van Beroep:

1. In de bestreden radiocommercial wordt onder meer gezegd: “Hoofdluis kun je goed behandelen en voorkomen met de producten van Prioderm”. Niet in geschil is dat met die ‘producten’ specifiek Prioderm Preventief, Prioderm Shampoo Plus en Prioderm Lotion worden bedoeld. Meda Pharma heeft haar stellingen op die producten toegespitst. In beroep gaat het niet om de vraag of deze producten enige preventieve werking hebben (‘voorkomen’ van hoofdluis). De Commissie heeft immers geoordeeld dat deze producten een zekere bescherming bieden tegen (her)besmet­ting met hoofdluis. Tegen dat oordeel is geen beroep ingesteld. Het geschil in beroep blijft om die reden beperkt tot de vraag of de uiting een juiste voorstelling geeft van de mate waarin bij het gebruik van de genoemde producten een (her)besmet­ting met hoofdluis kan worden voorkomen. In de bestreden uiting wordt gesproken over het behandelen en het voorkomen van hoofdluis, waarbij wordt gezegd dat de Prioderm producten sterker zijn dan hoofdluis. Consumenten zullen die mededelingen, in combinatie met de mededeling dat men zich geen zorgen over hoofdluis hoeft te maken, zo opvatten dat na een behandeling met elk van de onderhavige producten geen (nieuwe) besmetting met hoofdluis zal optreden, derhalve dat men na gebruik van deze producten effectief tegen (her)besmetting is beschermd. Dat in de radiocommercial ook naar de bijsluiter of gebruiksaanwijzing wordt verwezen, brengt niet mee dat de consument een andere uitleg aan de commercial zal geven.

2. Bij de beoordeling is de bijzondere aard van de aangeprezen producten van belang. Prioderm Lotion is een geneesmiddel. Prioderm Preventief en Prioderm Shampoo Plus zijn medische hulpmiddelen. Op grond hiervan zal het College de uiting mede beoordelen aan de hand van de toepasselijke bijzondere reclamecodes. Meda Pharma verwijst naar de Code voor de Publieksreclame voor Geneesmiddelen respectievelijk de Code Publieksreclame Medische (Zelfzorg) Hulpmiddelen. Beide codes zijn inmiddels in de Nederlandse Reclame Code geïmplementeerd als de Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CPG) 2015 respectievelijk de Code voor de reclame voor Medische zelfzorg Hulpmiddelen (CMH). Het College zal primair aan de CPG en CMH toetsen, nu deze codes deel uitmaken van de Nederlandse Reclame Code. Zij bevatten specifieke normen voor de onderhavige producten. Ten aanzien van Prioderm Lotion is in het bijzonder artikel 9 CPG 2015 van belang. Dit artikel bepaalt dat reclame voor een geneesmiddel een objectieve voorstelling van zaken dient te geven en niet mag misleiden. In de toelichting bij dit artikel staat dat reclame voor een geneesmiddel waarheidsgetrouw moet zijn en de eigenschappen ervan niet mag overdrijven. Voor Prioderm Preventief en Prioderm Shampoo Plus verwijst het College naar de met artikel 9 CPG 2015 overeenstemmende regeling van artikel 9 CMH. Op basis van deze artikelen wordt geoordeeld als volgt.

3. Het College begrijpt dat het CBG ten aanzien van Prioderm Lotion een effectieve bescherming aanwezig acht gedurende enkele weken. Ten aanzien van Prioderm Preventief gaat de Keuringsraad KOAG/KAG blijkbaar uit van een bescherming gedurende zeven uur of langer. Ten aanzien van Prioderm Shampoo Plus is echter geen sprake van een effectieve bescherming maar van een werking die inhoudt dat het behandelde haar minder aantrekkelijk wordt voor hoofdluis (de statische aantrekking van het haar vermindert) waardoor men minder snel zal worden (her)be­smet. Een dergelijk gering te achten bescherming voldoet naar het oordeel van het College niet aan de verwachtingen van de gemiddelde consument op basis van de onderhavige radiocommercial. De commercial claimt immers dat alle drie Prioderm producten geschikt zijn om besmetting effectief te voorkomen. Maar in feite is bij Prioderm Shampoo Plus slechts sprake van een verminderde kans op (her)besmet­ting. Op grond van het voorgaande oordeelt het College dat de radiocommercial ten onrechte voor alle Prioderm producten die in de commercial worden aangeprezen, de indruk wekt dat deze elk afzonderlijk effectieve bescherming bieden tegen (her)besmetting door hoofdluis, nu deze mate van bescherming niet voor Prioderm Shampoo Plus geldt. In dat opzicht acht het College de uiting te absoluut. Meda Pharma had enige nuance dienen aan te brengen waaruit zou blijken dat de ‘Prioderm producten’ onderling verschillen vertonen met betrekking tot de mate waarin zij in staat zijn een (her)besmetting met hoofdluis te voorkomen. Het College onderschrijft bij gebreke van deze nuance het oordeel van de Commissie dat de uiting een te absolute voorstelling geeft van de resultaten die van het gebruik van de afzonderlijke producten kan worden verwacht.

4. Meda Pharma stelt overigens dat in de radiocommercial sprake is van lichte overdrijving en dat de uiting een beeld schetst waarin de werking ‘mooier wordt weergegeven dan deze in werkelijkheid is’. Van klaarblijkelijke, voor de consument duidelijk herkenbare overdrijving is echter geen sprake, zodat de gemiddelde consument de uiting letterlijk zal nemen en ervan zal uitgaan dat ook met Prioderm Shampoo Plus een (her)besmetting met hoofdluis effectief kan worden voorkomen. Het College oordeelt op grond van het voorgaande dat de radiocommercial geen objectieve voorstelling van zaken geeft voor zover het betreft het product Prioderm Shampoo Plus. De consument kan op grond van de radiocommercial besluiten dit product te kopen in de onjuiste veronderstelling dat het effectieve bescherming biedt. Om die reden is de uiting misleidend. Dit oordeel impliceert dat de radiocommercial niet verenigbaar is met artikel 9 CMH. Dat de consument, zoals Meda Pharma stelt, via andere bronnen (website, verpakking, gebruiksaanwijzing, bijsluiter, apotheek of drogist) nader wordt geïnformeerd over de afzonderlijke Prioderm producten, kan niet tot het oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 9 CMH. De radiocommercial dient immers als een zelfstandige reclame-uiting te worden beschouwd die, los van aanvullende informatie in andere uitingen, aan de eisen van de Nederlandse Reclame Code, inclusief de CMH, dient te voldoen.

5. Het College overweegt, in verband met artikel 3 CMH, dat met het oordeel dat de radiocommercial in strijd is met artikel 9 CMH nu deze mede is bedoeld ter aanprijzing van Prioderm Shampoo Plus, wordt afgeweken van de toelating door de Keuringsraad KOAG/ KAG. Deze instantie heeft de uiting immers van een toelatingsnummer voorzien welk geacht moet worden voor elk afzonderlijk product te zijn bedoeld waarop de radiocommercial betrekking heeft. Het feit dat de Keuringsraad de onderhavige reclame-uiting preventief heeft goedgekeurd, sluit niet uit dat naar aanleiding van een specifieke klacht en op basis van de toetsing na hoor en wederhoor anders wordt beslist over de vraag of de uiting aan de CMH voldoet, mede op basis van de informatie die in beroep beschikbaar is. De toelating door de Keuringsraad staat in dit specifieke geval niet in de weg aan het oordeel dat de bestreden uiting in strijd is met artikel 9 CMH in verbinding met artikel 7 NRC nu daarin mede Prioderm Shampoo Plus wordt aangeprezen. Derhalve wordt beslist als volgt, waarbij, in aanvulling op de beslissing van de Commissie, tevens naar artikel 9 CMH zal worden verwezen.

Het College bevestigt de bestreden beslissing van de Commissie met dien verstande dat het de bestreden reclame-uiting in strijd acht met artikel 9 CMH in verbinding met artikel 7 NRC.

RB 2611

Conclusie AG: artikel 20 Tabaksrichtlijn niet in strijd met EU beginselen

Conclusie AG HvJ EU 23 december 2015, RB 2611; ECLI:EU:C:2015:854 (Pillbox 38)
Uit het persbericht. Zie ook RB 2610. In drie parallelle procedures buigt het Hof zich over de centrale vraag "over welke ruimte beschikt de Uniewetgever nog om te waarborgen dat producten onder uniforme voorwaarden in de gehele Unie in de handel kunnen worden gebracht zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan het fundamentele doel van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, dat in het primaire recht vast verankerd is?" AG Kokott is van oordeel dat de EU Tabaksrichtlijn 2014 rechtsgeldig is aangenomen. In het bijzonder de uitgebreide standaardisering van verpakkingen, het toekomstige pan-Europese verbod op menthol sigaretten en de speciale regels voor e-Sigaretten. Volgens de AG is artikel 20 Tabaksrichtlijn niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel. Ook worden de grondrechten van vrijheid van ondernemerschap en eigendom niet door dit artikel geschaad.

Gestelde vragen:

Is artikel 20 van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 20141 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG2 in zijn geheel dan wel op een relevant onderdeel ongeldig, om één of meer van de volgende redenen:

Omdat dit artikel dan wel een relevant onderdeel ervan aan producenten en/of verkopers van elektronische sigaretten een reeks verplichtingen oplegt die het evenredigheidsbeginsel in samenhang met het rechtszekerheidsbeginsel schenden?

Omdat het, om dezelfde of soortgelijke redenen, niet in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel en/of op onrechtmatige wijze de mededinging verstoort?

Omdat het niet in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel?

Omdat het inbreuk maakt op de rechten van producenten of verkopers van elektronische sigaretten op grond van de artikelen 16 en/of 17 van het Handvest van de grondrechten?

 

RB 2610

Conclusie AG: artikel 114 VWEU correcte juridische basis voor Tabaksrichtlijn

Conclusie AG HvJ EU 23 december 2015, RB 2610; ECLI:EU:C:2015:853 (Philip Morris & anderen)
Uit het persbericht. Zie ook RB 2611. In drie parallelle procedures buigt het Hof zich over de centrale vraag "over welke ruimte beschikt de Uniewetgever nog om te waarborgen dat producten onder uniforme voorwaarden in de gehele Unie in de handel kunnen worden gebracht zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan het fundamentele doel van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, dat in het primaire recht vast verankerd is?" AG Kokott is van oordeel dat de EU Tabaksrichtlijn 2014 rechtsgeldig is aangenomen. In het bijzonder de uitgebreide standaardisering van verpakkingen, het toekomstige pan-Europese verbod op menthol sigaretten en de speciale regels voor e-Sigaretten. Volgens de AG is artikel 114 VWEU een correcte juridisch basis voor de Tabaksrichtlijn 2014 en overschrijdt de Europese wetgever niet haar ruime beleidsvrijheid.

77.      In these circumstances, the Union legislature could legitimately assume that rules on the use of menthol and other characterising flavours in tobacco products would soon be adopted at national level if uniform provisions were not introduced at Union level.

78.      The reason for the fact, highlighted by some of the parties, that in reality hardly any national rules in this regard had been enacted in the EU Member States for a considerable period of time appears to be that the Commission (51) had prepared for and initiated the legislative procedure for the adoption of the contested directive within the EU at more or less the same time as the WHO Guidelines appeared. (52)

79.      Furthermore, the Union legislature could reasonably assume that any national rules to implement the WHO Framework Convention would differ from one Member State to the next and thus lead to the creation of new obstacles to trade in the internal market unless a harmonisation measure was adopted at Union level. Those Guidelines do not stipulate any specific measures for the Parties to the Convention, but accord them extremely broad latitude; in particular, the Guidelines allow them to choose between prohibitions and mere restrictions on the use of flavouring ingredients in tobacco products and only contain examples of such ingredients.

80.      Accordingly, the doubts expressed by a number of participating undertakings and by Poland as to the existence of present or future differences between Member States’ laws, regulations and administrative provisions are all unfounded.

86.      All in all, it can therefore be stated that it was correct to have recourse to Article 114 TFEU as the legal basis for the prohibition on tobacco products with characterising flavours, in particular menthol cigarettes.


Gestelde vragen:

Is de richtlijn geheel of gedeeltelijk ongeldig, omdat artikel 114 VWEU geen geschikte rechtsgrondslag is? In het bijzonder geldt:
(a)    Met betrekking tot artikel 24, lid 2, van de richtlijn:

(i)    wat betreft de uitlegging van deze bepaling, in hoeverre is het lidstaten toegestaan strengere voorschriften aan te nemen met betrekking tot de standaardisatie van de verpakking van tabakswaren; en,
(ii)    in het licht van de voorgaande uitlegging, is artikel 24, lid 2, ongeldig, omdat artikel 114 VWEU geen geschikte rechtsgrondslag is?

(b)    Is artikel 24, lid 3, TPD2, op grond waarvan lidstaten een categorie tabakswaren of aanverwante producten onder bepaalde omstandigheden kunnen verbieden, ongeldig, omdat artikel 114 VWEU geen geschikte rechtsgrondslag is?

(c)    Zijn de volgende voorschriften ongeldig, omdat artikel 114 VWEU geen geschikte rechtsgrondslag is:
(i)    de voorschriften van hoofdstuk II van titel II TPD2, die betrekking hebben op de verpakking en de etikettering;
(ii)    artikel 7 TPD2, voor zover het mentolsigaretten en tabakswaren met een kenmerkend aroma verbiedt;
(iii)    artikel 18 TPD2, op grond waarvan lidstaten de grensoverschrijdende verkoop van tabakswaren op afstand kunnen verbieden; en,
(iv)    de artikelen 3, lid 4, en 4, lid 5, TPD2, die aan de Commissie bevoegdheid met betrekking tot emissieniveaus overdragen?

Evenredigheid en grondrechten

Met betrekking tot artikel 13 TPD2:
(a)    moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat zij ware en niet-misleidende beweringen over tabakswaren op de verpakking van het product verbiedt; en,
(b)    zo ja, is dit ongeldig, omdat het het evenredigheidbeginsel en/ of artikel 11 van het Handvest van de grondrechten schendt?

Is één of alle van de volgende voorschriften van de TPD2 ongeldig, omdat het evenredigheidsbeginsel wordt geschonden:
(a)    artikel 7, leden 1 en 7, voor zover het het in de handel brengen van tabakswaren met menthol als kenmerkend aroma alsook het in de handel brengen van tabakswaren die in enige van hun bestanddelen geur- of smaakstoffen bevatten, verbiedt;
(b)    de artikelen 8, lid 3, 9, lid 3, 10, lid 1, sub g, en 14, voor zover zij allerlei eisen stellen met betrekking tot de standaardisatie van de verpakking; en,
(c)    artikel 10, lid 1, sub a en c, voor zover het de eis stelt dat gezondheidswaarschuwingen 65 % van de buitenvoor- en achterkant van de verpakkingseenheid en de buitenverpakking beslaan?

Overdracht/ Implementatie

Is één of alle van de volgende voorschriften van de TPD2 ongeldig, omdat artikel 290 VWEU wordt geschonden:
(a)    artikel 3, leden 2 en 3, met betrekking tot maximumemissieniveaus;
(b)    artikel 4, lid 5, met betrekking tot emissiemeetmethoden;
(c)    artikel 7, leden 5, 7 en 12, met betrekking tot de regulering van ingrediënten;
(d)    de artikelen 9, lid 5, 10, leden 1, sub f, 10, en 3, 11, lid 6, 12, leden 3 en 12, met betrekking tot gezondheidswaarschuwingen;
(e)    artikel 20, lid 11, met betrekking tot het verbod op elektronische sigaretten en/ of navulverpakkingen; en/ of,
(f)    artikel 15, lid 12, met betrekking tot overeenkomsten over de opslag van gegevens?

Zijn de artikelen 3, lid 4, en 4, lid 5, TPD2 ongeldig, omdat zij het rechtszekerheidsbeginsel schenden en/ of op ontoelaatbare wijze bevoegdheid overdragen aan externe lichamen die zich niet hoeven te houden aan de procedurele waarborgen waarin het EU-recht voorziet?

Is één of alle van de volgende voorschriften van TPD2 ongeldig, omdat zij artikel 291 VWEU schenden:
(a)    artikel 6, lid 1, met betrekking tot rapportageverplichtingen;
(b)    artikel 7, leden 2, 3, 4, en 10, met betrekking tot uitvoeringshandelingen betreffende het verbieden van tabakswaren onder bepaalde omstandigheden; en/ of,
(c)    de artikelen 9, lid 6, en 10, lid 4, met betrekking tot gezondheidswaarschuwingen?

Subsidiariteit
Is TPD2 en in het bijzonder de artikelen 7, 8, lid 3, 9, lid 3, 10, lid 1, sub g, 13, en 14, ongeldig vanwege niet-naleving van het subsidiariteitsbeginsel?

RB 2609

Eisen Evidence Based Medicine gaan verder dan plicht tot aannemelijk maken claim

CvB 23 december 2015, RB 2609; Dossiernr: 2015/01019 CvB (KPR)
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger. Behandelmethode nek-rugklachten. Claims. Evidence Based Medicine. Zie eerder RB 2432 waarin de Commissie oordeelde dat KPR de werkzaamheid van de behandelding voldoende aannemelijk had gemaakt. Het College van beroep gaat hier in mee. Het bewijs dat nodig is om de werking van een methode om het bekken recht te zetten aan te tonen hoeft niet te voldoen aan de eisen van Evidence Based Medicine. De eisen aan Evidence Based Medicine gaan verder dan de plicht tot het aannemelijk maken van een claim. Het College bevestigt de beslissing van de Commissie.

5.3 Het feit dat KPR International niet in staat is bewijs over te leggen dat voldoet aan de eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen waaraan ‘Evidence Based Medicine’ voldoet, brengt, anders dan appellant meent, niet mee dat reeds om die reden de geclaimde werking van de Krullaard Perfect Reset Plate niet aannemelijk is gemaakt. De bij Evidence Based Medicine in acht te nemen eisen gaan wezenlijk verder dan de plicht om de bewerkelijke werking van een product aannemelijk te maken indien deze gemotiveerd wordt aangevochten. KPR International erkent overigens dat er tot op heden nog geen wetenschappelijk onderzoeksresultaat is dat de werking van de Krullaard Perfect Reset Plate aantoont (vgl. blz. 7 verweerschrift bij de Commissie). Dit sluit niet uit dat de bewerkelijke werking ook op andere wijze aannemelijk kan worden gemaakt.