RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Misleidende en vergelijkende reclame  

RB 2458

Straling slimme meter niet ongevaarlijk

RCC 15 juli 2015, RB 2458; dossiernr. 2015/00633 (Slimme meter)
Aanbeveling. Misleiding. Digitale marketing communicatie.  De uiting: Het betreft de volgende mededeling met betrekking tot de slimme meter op de website enexis.nl, in het onderdeel ‘Veelgestelde vragen’: “Heb ik last van straling als ik in de buurt kom van mijn slimme meter?”, “Nee, u zult geen last hebben van de straling van uw slimme meter. De straling van de slimme meter is vergelijkbaar met de straling van een mobiele telefoon. Deze blijft ruim binnen de geldende richtlijnen en vormt geen gevaar voor uw gezondheid. Bij elektrische apparaten is altijd sprake van enige mate van straling.”

De klacht: De door Enexis gemaakte vergelijking van de straling van een slimme meter met die van een mobiele telefoon gaat niet op, aldus klager. De gepulste microgolfstraling in de slimme meter is wel degelijk een gevaar voor de volksgezondheid. Klager meent dat Enexis de klant hierover duidelijk moet informeren, ook omdat er mensen zijn die zeer gevoelig zijn voor deze straling. Elektromagnetische gevoeligheid is een wetenschappelijk feit. Klager wijst in dit verband op een uitspraak van Prof. Victor Moshchalkov van het Departement Natuurkunde en Astronomie aan de KU Leuven. Klager meent dat Enexis juiste informatie moet verstrekken. De verouderde richtlijnen gelden voor GSM, maar niet voor de 24/7 gepulste microgolfstraling van een slimme meter.

Het oordeel van de Commissie: 1) In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of de bestreden uiting reclame in de zin van de Nederlandse Reclame Code (NRC) betreft, nu dit door Enexis wordt betwist.
Ingevolge artikel 1 NRC wordt onder reclame verstaan: “Iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door een adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze, al dan niet met behulp van derden.” De bestreden uiting is opgenomen in de rubriek “veelgestelde vragen” met betrekking tot de slimme meter op de website van Enexis. Deze website heeft een aanprijzend karakter voor de door Enexis geleverde diensten en producten en dient als zodanig als reclame te worden aangemerkt. Reeds daarom moet ook de bestreden uiting die van de website deel uitmaakt als reclame in de zin van artikel 1 NRC worden beschouwd en geldt Enexis als adverteerder.
2) De Commissie begrijpt de klacht aldus dat volgens klager in de uiting onjuiste informatie wordt verstrekt over de last die kan worden ondervonden van de straling van de slimme meter. Naar het oordeel van de Commissie heeft Enexis, onder verwijzing naar de conclusie van het testrapport van TÜV Rheinland van 13 november 2012, voldoende aannemelijk gemaakt dat de berekende en gemeten blootstellingsniveaus van de meest toegepaste slimme meters binnen de gestelde normen vallen en om die reden volgens de huidige regelgeving geen gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Deze conclusie rechtvaardigt echter niet de absolute mededeling “u zult geen last hebben van de straling van uw slimme meter”. Dat de straling binnen de gestelde normen valt, hoeft immers niet te betekenen dan men in het geheel geen last zal (kunnen) hebben van de straling.
3) Gelet op het voorgaande gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 NRC. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie – het al dan niet laten plaatsen van de slimme meter, waartoe hij niet verplicht is – dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2457

Advertentie "duurzaamste kantoorgebouw van de wereld" toegestaan

RCC 15 juli 2015, RB 2457; 2015/00503/I ((Duurzaamste kantoorgebouw van de wereld)
Afwijzing. Vastgoed. Bijzondere reclamecode. De uiting: Het betreft een advertentie met - naast de afbeelding van het gebouw genaamd ‘The Edge’ - de tekst: “Groen licht voor het duurzaamste kantoorgebouw van de wereld”. In de advertentie staat voorts onder meer: “Bekijk het verhaal op abnamro.com/ovg” en “The Edge in Amsterdam is uitgeroepen tot het meest duurzame kantoorgebouw van de wereld volgens de BREEAM-rating. OVG Real Estate paste hierin de nieuwste technologieën toe. En heeft nu internationale erkenning gekregen. Wij zijn trots om als financier te hebben bijgedragen aan de nieuwe benchmark voor gebouwen wereldwijd.”

De klacht: Klager stelt dat de bewering “duurzaamste kantoorgebouw van de wereld” blijkbaar is gegrond op de BREEAM-methode, maar dat deze methode niet voor elk nieuw kantoorpand wordt gebruikt en verschillende landen bovendien hun eigen maat kennen. Alleen al hierom is een internationale vergelijking onmogelijk en daarmee ook de gebruikte bewering. Klager betwist tevens dat de BREEAM-methode een goede duurzaamheidsmaat is nu BREAAM-NL de mobiliteitsomvang negeert, terwijl dit wel zorgt voor milieubelasting en het bewuste kantoorpand te openen ramen kent waarbij verwarming en verkoeling wordt ontregeld. En onduidelijk is volgens klager of en zo ja in welke mate BREEAM-NL meeneemt dat snelle liften in het kantoorpand meer energie vergen dat tragere liften, de noordgevel vrijwel geheel van glas is waardoor de warmte of koelte minder goed wordt tegengehouden en deze overmaat aan glas het pand juist minder energiezuinig maakt.

Het oordeel van de Commissie: 1) De Commissie is van oordeel dat de bestreden mededeling “duurzaamste kantoorgebouw van de wereld” dient te worden aangemerkt als milieuclaim in de zin van artikel 1 van de Milieu Reclame Code (MRC), waaronder  blijkens dit artikel moeten worden verstaan: alle reclame-uitingen waarin im- of expliciet wordt gerefereerd aan milieuaspecten.
2) Krachtens artikel 3 MRC dienen milieuclaims aantoonbaar juist te zijn en worden er, naarmate milieuclaims absoluter zijn geformuleerd, zwaardere eisen gesteld aan het door de adverteerder aan te leveren bewijsmateriaal. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument het begrip “duurzaamste”, zoals dit in de bestreden uiting wordt gebruikt voor het betreffende kantoorgebouw in combinatie met “van de wereld”, begrijpen als een absolute claim en aldus opvatten dat sprake is van een internationale erkenning waarbij kantoorgebouwen over de hele wereld zijn getest op duurzaamheid en waarbij het onderhavige kantoorgebouw als duurzaamste ter wereld is verkozen. De juistheid van deze absolute milieuclaim is door klager gemotiveerd bestreden en dient door adverteerders te worden aangetoond.
3) De Commissie stelt voorop dat de claim “duurzaamste kantoorgebouw van de wereld” in de uiting met zoveel woorden is beperkt tot de waardering volgens  de BREEAM-rating. Het certificaat betreffende de toekenning van een waarderingsscore volgens BREEAM van 98,36% aan het in de uiting genoemde gebouw The Edge is  na de tussenbeslissing door adverteerders overgelegd en zij hebben de BREEAM-methodiek voor de vaststelling van de duurzaamheid van (kantoor)gebouwen inhoudelijk toegelicht. Klager trekt de betekenis van deze BREEAM-rating in twijfel, zowel wat het internationaal belang van deze methodiek betreft, als wat de deugdelijkheid van de in die methodiek toegepaste criteria ter beoordeling van de duurzaamheid van gebouwen. Adverteerders hebben gemotiveerd uiteengezet dat BREEAM de oudste en momenteel meest gebruikte certificeringsmethodiek ter wereld is voor het vaststellen, beoordelen en certificeren van de duurzaamheid van (kantoor)gebouwen. De Commissie begrijpt dat er verschillende methodes zijn om de duurzaamheid van een kantoorgebouw te beoordelen en dat een andere veelgebruikte methodiek die ook door klager is aangehaald, het van oorsprong Amerikaanse LEED is. In aantallen blijkt BREEAM echter wereldwijd aanzienlijk meer te worden toegepast  en adverteerder heeft toegelicht dat onder meer voor BREEAM is gekozen omdat het gebied waar het gebouw is geplaatst wordt meegenomen in de beoordeling en sprake is van de meest uitgebreide berekenmethode. De Commissie acht het, mede gelet op de overgelegde documentatie en achtergrondinformatie, voldoende aannemelijk dat BREEAM een wereldwijd geaccepteerde en representatieve rating is waarop adverteerders zich heeft kunnen baseren in de onderhavige uiting. Daaraan doet niet af dat discussie over de in de BREEAM methodiek gehanteerde criteria mogelijk is.
4) De Commissie is van oordeel dat gelet op de overgelegde documentatie, het certificaat en de BREEAM-scores in vergelijking met andere kantoorgebouwen in voldoende mate is aangetoond dat adverteerders op het moment van publicatie van de uiting de claim kunnen voeren dat het betreffende kantoorgebouw volgens de BREEAM -rating tot het meest duurzame kantoorgebouw van de wereld is uitgeroepen.
5) Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
De eindbeslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 2456

Humoristische middelvinger toelaatbaar op abriposter

RCC 22 juni 2015, RB 2456; 2015/00506 2015/00506/A (humoristische middelvinger toelaatbaar)
Afwijzing. Buitenreclame. Subjectieve norm. De uiting: Het betreft een abriposter waarop het gezicht van een man met zweetband te zien is en een middelvinger die wordt opgestoken waarboven de aanbieding “3 maanden gratis” staat. De klacht: Klaagster is van mening dat sprake is van een agressieve uiting die ongepast en platvloers overkomt.

Het oordeel van de Commissie:
1. De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de betreffende reclame-uiting in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. Beoordeeld dient te worden of de onderhavige uiting naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat. De Commissie beoordeelt de uitingen van geval tot geval en dient daarbij de vrijheid van meningsuiting van de adverteerder die de uiting openbaart in acht te nemen.

2. De Commissie stelt voorop dat sprake was van een, in het kader van 1 april, humoristisch bedoelde actie met een knipoog naar de andere uitingen van de betreffende campagne van adverteerder ter aanprijzing van zijn sportschool. De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen onderhavige vorm van humor kan waarderen. Dit kan echter gelet op het voorgaande en de door de Commissie in acht te nemen terughoudendheid, niet tot het oordeel leiden dat de uiting van dien aard is dat dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
RB 2454

Dacia Duster misleidende 50/50 deal leeftijdsdiscriminatie

RCC 15 juli 2015, RB 2454; dossiernr. 2015/00647 ((50/50 deal Dacia Duster)
Aanbeveling. Misleidende ontbrekende informatie. De uiting: Het betreft de huis-aan-huis folder “10 jaar Dacia 10 dagen feest”, waarin onder andere een Dacia Duster wordt aangeboden met de “50/50-deal”. De klacht: Klagers hebben naar aanleiding van de folder de showroom van Dacia Tiel bezocht, waarbij hun interesse uitging naar een Dacia Duster. Na een uitgebreide voorlichting en een proefrit hebben klagers tot de aankoop van een Dacia Duster besloten. Gekozen is voor de luxe Prestige uitvoering, omdat in de folder de mogelijkheid werd genoemd om te kopen met de 50/50-deal met een renteloze looptijd van 3 jaar. De volgende dag werd klagers door RCI Financial Services meegedeeld dat de financiering geen doorgang kan vinden omdat zij ouder zijn dan 75 jaar. De 50/50-deal zou voor klagers alleen mogelijk zijn indien iemand financieel borg wil staan voor hen. In de folder wordt bij de 50/50-deal echter geen leeftijdsbeperking genoemd.

Het oordeel van de Commissie:
1) De Commissie begrijpt dat de in de folder aangeboden 50/50-deal inhoudt – kort gezegd – dat een consument bij aanschaf van een nieuwe Dacia personenauto 50% van het totale aanschafbedrag betaalt en het resterende deel van dat bedrag maandelijks gedurende een periode van 3 jaar betaalt tegen 0% rente. Als onweersproken is komen vast te staan dat de leeftijdsgrens van 75 jaar als beperkende voorwaarde voor de 50/50-deal geldt. Naar het oordeel van de Commissie hoeft de gemiddelde consument niet zonder meer bedacht te zijn op deze leeftijdsbeperking. Dat ligt anders bij de door Dacia Nederland genoemde beperkende omstandigheid van BKR-registratie, nu bij een financieringsaanbod als het onderhavige, toetsing bij het BKR ter controle van de kredietwaardigheid van de betreffende consument voor de hand ligt. Van iemand die een BKR registratie heeft, mag verwacht worden dat hij daarmee bekend is.

2) De Commissie acht de voor de 50/50-deal gehanteerde leeftijdsgrens een belangrijke beperking van het aanbod waarop de gemiddelde consument, zoals hiervoor is overwogen, niet zonder meer bedacht zal zijn en waarop hij daarom reeds in de folder attent gemaakt moet worden.
Hiertoe kan niet worden volstaan met de algemene opmerking in de disclaimer dat de consument zelf moet informeren naar de voor zijn persoonlijke situatie geldende details. Gelet op het voorgaande is in de bestreden folder sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Het feit dat klagers bij de aankoop van de auto door hun zoon zijn te woord gestaan, maakt het voorgaande niet anders.

3) Niet is weersproken dat Dacia Nederland verantwoordelijk is voor de inhoud van de folder, en daardoor voor een overtreding van de NRC. De Commissie is echter van oordeel dat ook Dacia Tiel hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Door de vermelding van de naam, adresgegevens en openingstijden van dit bedrijf moet Dacia Tiel mede als afzender van de folder wordt aangemerkt en daarmee als mede verantwoordelijk voor de misleidende inhoud daarvan.

4) Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt beide verweerders aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2442

Bayer moet vergelijkende NOAC-notitie rectificeren

CGR 16 juni 2015, LS&R 1148; K15.002 (Boehringer Ingelheim tegen Bayer)
Klacht gegrond. Vergelijkende reclame. BI brengt het geneesmiddel Pradaxa. Bayer brengt het geneesmiddel Xarelto (werkzame stof: rivaroxaban) in Nederland op de markt. Pradaxa en Xarelto behoren beide tot de nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s) en zijn rechtstreeks met elkaar concurrerende UR-geneesmiddelen. Bayer dient haar uiting die begin 2015 onder cardiologen is verspreid met de titel “Het dabigatran debacle” (“Notitie”) te rectificeren: Hierin wordt onder meer een vergelijking gemaakt met rivaroxaban en worden beschuldigingen geuit jegens Boehringer Ingelheim samengevat inhoudende dat zij willens en wetens informatie uit klinisch onderzoek zou hebben achtergehouden voor de registratieautoriteiten waaruit zou blijken dat dabigatran een hoger risico geeft op bloedingen dan met monitoring het geval zou kunnen zijn, althans dat Boehringer Ingelheim deze informatie grotendeels zou hebben gebagatelliseerd.

De Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame heeft in een uitspraak van 16 juni 2015 (K15.002) geoordeeld dat de Notitie als (vergelijkende)reclame moet worden beschouwd en dat:
 de inhoud van de Notitie niet accuraat, waarheidsgetrouw en in zijn onderdelen juist en controleerbaar is en dat de daarin gemaakte vergelijking van de onderhavige middelen niet wetenschappelijk aantoonbaar juist en dus misleidend is;
 in de Notitie niet de omzichtigheid wordt betracht die ten opzichte branchegenoten geboden is, de Notitie niet voldoet aan de geldende normen van goede smaak en fatsoen, de Notitie afbreuk doet aan de reputatie van de farmaceutische industrie en haar producten, de Notitie onnodig afbreuk aan de waarde van dabigatran en dat Boehringer Ingelheim in de Notitie onnodig in diskrediet wordt gebracht;
 er sprake is van een ernstige schending van de bepalingen van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.
RB 2443

Rectificatie promovendum autoverzekering via site

Vzr. Rechtbank Amsterdam 17 juli 2015, RB 2443, dossiernr: 2015/00651 (Achmea tegen Stichting Promovendum)
Uitspraak ingezonden door Ilja Morée en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek. Reclamerecht. Vergelijkende reclame. De rectificatie werd gevorderd voor alle billboards, alle print media, radiocommercials en via direct mail waarin de claim is gebezigd. De voorzieningenrechter verbiedt Promovendum de claims "gegarandeerd 20% voordeliger autoverzekering" en "laagste (auto)premie van Nederland" of variaties daarop te gebruiken; en gebiedt de rectificatie vanwege misleidende en ongeoorloofde vergelijkende reclame m.b.t. de autoverzekering op promovendum.nl.

Lees de beslissing (pdf/html)
Op andere blogs:
Wieringa

RB 2441

Absolute claims beste prijs en beurs met beste prijs voor AEX-merken

Rechtbank Den Haag 22 juli 2015, RB 2441; ECLI:NL:RBDHA:2015:8312 (Euronext tegen Tom en Binckbank)
Misleidende mededeling. TOM heeft de op haar platform verhandelde opties aangeduid met tickersymbolen die gelijk zijn aan die van Euronext, met als toevoeging een ‘T’. De voorzieningenrechter verbied de merkinbreuk op de AEX-merken [IEF 12841]. De rechtbank beveelt TOM en BinckBank de staking van misleidende uitingen betreft Smart Execution 'beste prijs', 'beurs met de beste prijs' en de beschreven prijsvoordelen die behaald kunnen worden.

misleidende reclame, oneerlijke handelspraktijk en oneerlijke mededinging
aandelenopties
4.23. De bijkomende omstandigheden die Euronext heeft aangevoerd, kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Euronext doelt op het feit de BinckBank enige tijd op haar website informatie heeft gepubliceerd die samenhangt met opties die op NYSE Liffe Amsterdam worden uitgevoerd, zoals de expiratieprijs en de expiratiekalender van die opties en documenten uit de ‘beleggersbibliotheek’ van Euronext. Dat BinckBank die informatie publiceerde, hangt samen met het feit dat zij aanvankelijk optieorders van haar particuliere klanten ook uitvoerde op NYSE Liffe Amsterdam en geleidelijk is overgegaan naar TOM MTF als handelsplatform. Gelet op het feit dat BinckBank heeft laten zien dat zij haar klanten duidelijk heeft geïnformeerd over die overgang en op de hiervoor bedoelde informatie die zij haar klanten verstrekt over het platform waarop een order wordt uitgevoerd, kunnen de ticker symbolen ook in samenhang met deze informatie naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als misleidend, oneerlijk of anderszins onrechtmatig.

indexopties
4.26. Het gebruik van ticker symbolen met een extra ‘T’ voor indexopties door TOM moet om de in rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18 genoemde redenen in overeenstemming worden geacht met de eerlijke handelspraktijken. Om diezelfde redenen kan dat gebruik niet worden aangemerkt als misleidende reclame, oneerlijke concurrentie of anderszins onrechtmatig handelen.

auteursrecht
4.29. De afzonderlijke ticker symbolen kunnen niet worden aangemerkt als intellectuele schepping van Euronext. Vast staat dat het gebruikelijk is om opties een naam te geven die bestaat uit een korte aanduiding van de naam van de onderliggende waarde. De benaming van de opties die Euronext heeft gekozen, is een toepassing van dat gebruik en dus geen creatieve keuze van Euronext. Dat het door Euronext gekozen symbool niet altijd identiek is aan de naam van de onderliggende waarde doet daar niet aan af. Het brengt wel mee dat Euronext keuzes heeft gemaakt bij de wijze van afkorting, maar die keuzes zijn triviaal en getuigen dus evenmin van creativiteit.

4.30. De verzameling van de ticker symbolen kan ook niet worden aangemerkt als een intellectuele schepping. Euronext heeft aangevoerd dat bij de selectie en rangschikking vele keuzes zijn gemaakt, te weten de keuze om een optie te creëren voor een aandeel, de keuze voor een bepaald soort optie (dag, week of maand) en de keuze voor de benaming van de opties. Het enkele feit dat er keuzes mogelijk zijn, maakt de verzameling echter nog niet tot een intellectuele schepping, want keuzes zijn niet altijd creatief. Zo zijn de keuzes om al dan niet (een bepaald) soort optie te creëren te zeer bepaald door commerciële overwegingen om als creatief te worden aangemerkt. De keuze voor de benaming van de opties is, zoals hiervoor al is vastgesteld voor de afzonderlijke ticker symbolen, gebruikelijk of triviaal. Gesteld noch gebleken is dat de verzameling van die symbolen in dit opzicht meer is dan de som der delen. Dat de alfabetische rangschikking van de symbolen van creativiteit getuigt, is evenmin gesteld.

databankenrecht
4.35. Het verweer van TOM en BinckBank dat alle door Euronext genoemde investeringen zijn gedaan in het kader van het creëren van de optieseries, kan evenmin slagen. Euronext heeft laten zien dat de optieseries worden gecreëerd door haar Local Market Services team (hierna: LMS-team) in Amsterdam, dat op basis van marktcondities en verzoeken van klanten bepaalt welke series er wanneer moeten worden geïntroduceerd. Een ander team, het Market Services Operations team in Londen (hierna: MOS-team), verzamelt de optieseries bij de diverse LMS-teams, controleert of die data voldoen aan bepaalde voorwaarden en voert die in in het zogeheten Liffe Database System (LDS), van waaruit de optieseries via XDP en XML worden gepubliceerd. De door Euronext genoemde investeringen hebben betrekking op die laatstgenoemde gegevensverwerkingen. Daaronder vallen dus niet de werkzaamheden van het LMS-team, maar wel de hardware en software die nodig is voor het opslaan en verwerken van gegevens in het LDS en de presentatie daarvan via XDP, de werkzaamheden van het MOS-team met betrekking tot het LDS en XDP, en de ondersteunde diensten van de afdeling IT Services Operations. Die investeringen merkt Euronext terecht aan als databankrechtelijk relevant. Het doel van het databankrecht is immers het bevorderen en beschermen van investeringen in ‘systemen voor de opslag en verwerking van gegevens’ (overweging 12 van richtlijn 96/9/EG en HvJ EG 9 november 2004, C-203/02, ECLI:EU:C:2004:695, William Hill, r.o. 30) en het LDS is onmiskenbaar een systeem voor opslag en verwerking van gegevens.

inbreuk door BinckBank
4.41. Ook BinckBank heeft inbreuk gemaakt op het databankenrecht. BinckBank bestrijdt niet dat een collectie optieseries die nagenoeg volledig overeenstemt met de databank van Euronext op haar server heeft gestaan en online ter beschikking is gesteld aan het publiek. Daarmee staat vast dat BinckBank een substantieel deel van de databank van Euronext heeft opgevraagd en hergebruikt.

misleidende reclame over Smart Execution
4.45.
Niet in geschil is dat BinckBank en TOM, althans TOM Holding en TOM Broker de volgende drie reclame-uitingen hebben gepubliceerd:

Smart Execution leidt altijd tot de beste prijs;
Smart Execution zendt de order naar de beurs met de beste prijs;
Smart Execution levert prijsvoordelen op.
Zoals hierna per uiting zal worden toegelicht moeten deze reclame-uitingen worden aangemerkt als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW.

beste prijs
4.49. Dat TOM en BinckBank niet claimen de snelste te zijn, is niet relevant. Zij claimen een bepaald resultaat, te weten uitvoering tegen de beste prijs. Dat zij dat resultaat niet altijd kunnen waarmaken omdat zij niet altijd de snelste zijn, bevestigt de onhoudbaar van die claim.

4.50. Hetzelfde geldt voor het verweer dat het systeem wel heeft gepoogd de transactie tegen de beste prijs te sluiten. De reclame-uiting claimt een resultaat. Goede intenties en inspanningen zijn daarom niet voldoende.

beurs met de beste prijs
4.51. Euronext heeft terecht aangevoerd dat het relevante publiek de uiting dat Smart Execution ertoe leidt dat een order altijd gaat naar de beurs met de beste prijs zo kan opvatten dat het systeem de order van de klant uitvoert op NYSE Liffe Amsterdam als daar de beste prijs beschikbaar is. Vast staat dat die claim onjuist is. Tussen partijen staat vast dat bij Smart Execution de order van de klant op dit moment altijd wordt uitgevoerd op TOM MTF, ook als op NYSE Liffe Amsterdam een betere prijs beschikbaar is. In dat laatste geval laat het systeem een market maker een spiegelorder plaatsen op NYSE Liffe Amsterdam, waarna die market maker op TOM MTF voor dezelfde prijs de order van de klant aanvaardt. Dit verschil is ook relevant voor de klant omdat, zoals hiervoor is vastgesteld, deze werking van het systeem ertoe leidt dat de klant niet altijd de beste prijs krijgt.

prijsvoordeel
4.52. Als onvoldoende bestreden staat vast dat de zinsnede ‘gemiddelde besparing per order: EUR 12,35’ in een uiting van Tom Broker op Facebook bij het publiek de indruk kan wekken dat het genoemde bedrag het gemiddelde prijsverschil tussen alle orders op TOM MTF en NYSE Liffe Amsterdam betreft, in plaats van het gemiddelde prijsverschil van alleen het deel van de orders die een betere prijs kregen op TOM MTF. TOM heeft zelf uitdrukkelijk verklaard dat zij niet uitsluit dat het publiek de uiting zo opvat (paragraaf 43 van de pleitnota). Niet in geschil is dat de uiting in die uitleg onjuist en daarmee misleidend is.
RB 2433

Kosten reparatie defecte producten niet altijd voor consument

CBb 8 juli 2015, RB 2433; ECLI:NL:CBB:2015:194 (BCC reparatie defecte producten)
Misleidende handelspraktijk. Bijkoopgaranties. Het College acht bewezen dat winkelketen BCC een bestendige praktijk had om bij consumenten de indruk te wekken dat na het verstrijken van de fabrieksgarantietermijn altijd kosten moeten worden betaald in verband met de reparatie van een defect product. Die informatie is niet in alle gevallen juist, aangezien uit de bepalingen in het BW omtrent de consumentenkoop voortvloeit dat de koper recht heeft op kosteloos herstel of vervanging ingeval van non-conformiteit van het product. Het sanctiebesluit [bezwaaradviescommissie ACM, besluit op bezwaar ACM, Rechtbank Rotterdam] is niet in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur. Boete €90.000 passend.

14.2. Het College is met ACM van oordeel dat de overtreding geheel aan [onderneming] te verwijten valt, nu van haar als professionele onderneming en gelet op de aard van de door haar verhandelde producten mag worden verwacht dat zij in voldoende mate kennis heeft van consumentenrecht, in het bijzonder de bepalingen over garantie en non-conformiteit, teneinde haar verplichting na te komen de consument niet onjuist en niet (potentieel) misleidend te informeren omtrent diens rechten. Het College is eveneens met ACM van oordeel dat de overtreding ernstig is, omdat, mede gelet op de duur ervan, een substantieel aantal consumenten op het verkeerde been is gezet over hun wettelijke rechten en zij daardoor nadelige gevolgen ondervonden of konden ondervinden. Voorts heeft ACM voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat [onderneming] per 1 november 2009 is gestopt met het verkopen van bijkoopgaranties, door het boetebedrag van € 100.000,- dat zij in beginsel voor overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193, eerste lid, onder g, van het BW passend acht, met 10% te matigen. Voorts valt niet in te zien dat ACM blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door als uitgangspunt te nemen dat de hoogte van de boete zodanig moet zijn dat deze de overtreder weerhoudt van nieuwe overtredingen (speciale preventie) en ook in algemene termen ten aanzien van andere potentiële overtreders een afschrikkende werking heeft (generale preventie).
Gelet op het voorgaande onderschrijft het College het oordeel van de rechtbank dat de hoogte van de boete ad € 90.000,- passend en geboden is.
15.    Het College komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 stand kan houden.
RB 2426

Geheel gelijk aan PowerWifi is misleidende en ongeoorloofde vergelijking

Rechtbank Gelderland 24 juni 2015, RB 2426 (DP Products tegen Magro)
Uitspraak ingezonden door Gert Jan van de Kamp, Park Legal. Eerder als IEF 15076 op IE-Forum.nl. Auteursrecht. Merkenrecht. Reclamerecht. DP verkoopt onder meer wifi antennes onder de (merk)naam PowerWifi. De Groot/Magro verkoopt deze ook en vermeld dat zijn CT-1024 geheel gelijk is aan de PowerWifi, waarvoor hij een beeldmerk heeft ingeschreven, een woordmerk is te beschrijvend gebleken. Inbreuk op auteursrecht op handleidingen; de teksten, afbeeldingen, foto en screenshots in de handleidingen voor de antenne en de antenne in combinatie met de router is nagenoeg geheel overgenomen van DP Products. De mededeling "CT-1024 is geheel gelijk aan de PowerWifi of TurboWifi-antenne" is misleidend en een ongeoorloofde vergelijkende reclame (6:194(a) BW). Ex 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt er nodeloos verwarring gewekt door op bol.com gebruik te maken van het EAN-nummer dat is toegekend aan de antenne van DP Products en waardoor de advertentie van DP Products is vervangen door die van De Groot.
Lees verder

RB 2424

Wereld Kanker Onderzoek Fonds claimt te hebben bewezen

RCC 20 mei 2015, RB 2424; dossiernr. 2015/00326 (WKOF)
Aanbeveling. Radioreclame. Het WKOF claimt nú te hebben bewezen dat voedingsgewoonten, gezond gewicht etc. eraan bijdragen om het risico op kanker te beperken. Klager heeft hiertegen de volgende bezwaren: a) Dit is al lang aangetoond. Al in de jaren ’90 heeft KWF Kankerbestrijding op basis van e.e.a. diverse voorlichtingscampagnes gevoerd. In 2004 heeft deze organisatie het rapport “De rol van voeding bij het ontstaan van kanker” uitgebracht. b) Het WKOF heeft dit niet bewezen. De organisatie beroept zich op onderzoeken van anderen. Volgens klager is sprake van misleiding van het publiek door een leugenachtige claim.

3. De Commissie stelt voorop dat in de uitgesproken zin “Maar het Wereld Kanker Onderzoek Fonds heeft nu ook wetenschappelijk bewezen dat het de kans op kanker verkleint” de nadruk ligt op “wetenschappelijk”.

Niet is weersproken dat het WCRF studies van onderzoekers wereldwijd stuurt en stimuleert, financiert, samenbundelt en analyseert. Daardoor acht de Commissie voldoende aannemelijk geworden dat het WCRF een bijdrage levert aan wetenschappelijk onderzoek op het gebied van kankerpreventie door middel van goede voeding en een gezonde leefstijl. Of deze bijdrage van dien aard is dat WCRF mag claimen dat hij het wetenschappelijk bewijs van bedoeld verband heeft geleverd kan in het midden blijven, nu de werkzaamheden die WCRF verricht in ieder geval niet de mededeling in de radiocommercial dat het WKOF wetenschappelijk heeft bewezen dat goede voeding, voldoende beweging en een gezond gewicht de kans op kanker verkleinen, rechtvaardigen. Door het WKOF is immers erkend dat zijn bijdrage bestaat uit het organiseren, financieren en faciliteren van de door WCRF gecentraliseerd uitgevoerde analyses van de verzamelde studies, maar dat het niet zelf beschikt over een wetenschappelijke afdeling die de analyses uitvoert en aldus tot wetenschappelijk bewijs komt. Gelet hierop acht de Commissie de mededeling “het Wereld Kanker Onderzoek Fonds heeft nu ook wetenschappelijk bewezen dat het de kans op kanker verkleint” te absoluut.

Dat het WCRF geen bezwaar heeft tegen de claim, maakt het voorgaande niet anders. Ook het feit dat het WKOF onderdeel van WCRF is, werpt geen ander licht op de zaak. Uit de claim kan worden opgemaakt dat het WKOF wetenschappelijk onderzoek heeft verricht en dat is niet het geval.

4. Nu de Commissie de commercial op grond van het voorgaande reeds onjuist acht, komt zij aan beoordeling van het woord “nu” in de bestreden zinsnede niet meer toe.

5. Op grond van hetgeen onder 3 is overwogen gaat de radiocommercial gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De Commissie is tevens van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor, in de veronderstelling dat het WKOF het genoemde wetenschappelijke bewijs heeft geleverd, ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie – het financieel steunen van het WKOF – te nemen dat hij anders niet had genomen. Om deze reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Gelet hierop wordt als volgt beslist.