RB
Gepubliceerd op donderdag 31 januari 2013
RB 1600
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Tuchtrechtelijke beschuldiging van vermeend buitensporig tarief is een beperking

Conclusie A-G HvJ EU 31 januari 2013, zaak C-475/11 (Kostas Konstantinides) - dossier

Prejudiciële vragen gesteld door Hessische Verwaltungsgerichtshof.

Uitlegging van de artikelen 5, lid 3, en 6, eerste alinea, sub a, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22) – Vrij verrichten van medische diensten – Situatie waarin de dienstverrichter zich naar een andere lidstaat begeeft om de dienst te verrichten – Toepasselijkheid van de beroepsregels in de ontvangststaat, in het bijzonder inzake honoraria en reclame.

Conclusie A-G:

1) Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat omstandigheden als in de onderhavige zaak, waarin een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter, die op grond van de beroepsregels van de ontvangende lidstaat de prijs van de dienst kan vaststellen, wordt beschuldigd van een tuchtrechtelijk vergrijp door de toepassing van een vermeend buitensporig tarief dat echter is gebaseerd op tarieven voor gelijkwaardige diensten, een maatregel vormen die de vrijheid van dienstverrichting beperkt.

Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de doelstellingen van de regels die het op dr. K. Konstantinides wil toepassen, werkelijk van algemeen belang zijn, en of de litigieuze maatregelen geschikt zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken en niet verder gaan dan daartoe noodzakelijk is.

2) Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een nationale maatregel op grond waarvan artsen die reclame maken, moeten voldoen aan te dubbelzinnige tuchtregels die gepaard gaan met een strenge sanctieregeling, een beperking van de vrijheid van dienstverrichting vormt.

Niettemin is een maatregel als in casu aan de orde, krachtens welke op een in een andere lidstaat gevestigde arts een niet‑discriminerende reclameregeling wordt toegepast die is gebaseerd op de bescherming van de consument en van de volksgezondheid, gerechtvaardigd, mits de eventueel opgelegde tuchtmaatregel evenredig is met het litigieuze gedrag. Het staat aan de verwijzende rechter dit te beoordelen bij de beslissing over de grond van de zaak.

Vragen:

A. Met betrekking tot artikel 5, lid 3, van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties1:

Behoort § 12, lid 1, van de Berufsordnung für die Ärztinnen und Ärzte in Hessen (beroepsregeling voor artsen in Hessen) van 2 september 1998 (HÄBI.1998, blz. I-VIII), laatstelijk gewijzigd op 1 december 2008 (HÄBI. 2009, blz. 749) (hierna: "BO") - tot de beroepsregelingen waarvan niet-inachtneming door de dienstverrichter in de ontvangende staat ertoe kan leiden dat een procedure voor een beroepscollege in de zin van een tuchtrechtelijke procedure kan worden ingesteld wegens ernstige wanprestatie bij de uitoefening van het beroep die rechtstreeks en specifiek verband houdt met de bescherming en de veiligheid van consumenten?

Zo ja: Geldt dit dan ook voor het geval dat de geldende Gebührenordnung für Ärzte (GOÄ) (tariefregeling voor artsen) van de ontvangende staat voor de door de dienstverrichter (in casu de arts) uitgevoerde operatie geen specifieke tariefcode bevat?

Behoren de voorschriften over met de beroepsregels strijdige reclame (§ 27, leden 1-3, juncto afdeling D, nr. 13, BO) tot de beroepsregelingen waarvan de niet-inachtneming door de dienstverrichter in de ontvangende staat ertoe kan leiden dat een procedure voor een beroepscollege in de zin van een tuchtrechtelijke procedure kan worden ingesteld wegens ernstige wanprestatie bij de uitoefening van het beroep die rechtstreeks en specifiek verband houdt met de bescherming en de veiligheid van de consumenten.

B. Met betrekking tot artikel 6, eerste volzin, sub a, van richtlijn 2005/36/EG:

Vormen de voor de omzetting van richtlijn 2005/36/EG vastgestelde regelingen tot wijziging van § 3, leden 1 en 3, van het Hessische Gesetz über die Berufsvertretungen, die Berufsausübung, die Weiterbildung und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte, Apotheker, Psychologischen Psychotherapeuten und Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten (Heilberufsgesetz) (wet van de deelstaat Hessen betreffende de vertegenwoordiging van beroepsgroepen, de beroepsbeoefening, de bij- en nascholing en de beroepsrechtspraak voor artsen, tandartsen, dierenartsen, apothekers, psychologische psychotherapeuten en psychotherapeuten voor kinderen en jongeren (wet beroepen gezondheidszorg) in de redactie van de bekendmaking van 7 februari 2003 (GVBl I blz. 66, 242), laatstelijk gewijzigd bij wet van 24 maart 2010 (GVBl I blz. 123), door de derde wet tot wijziging van de wet beroepen gezondheidszorg van 16 oktober 2006 (GVBl I blz. 519), een juiste omzetting van de hiervoor aangeduide regelingen van richtlijn 2005/36/EG, waar zowel de relevante beroepsregelingen als de regelingen betreffende de beroepsrechtspraak in de zesde afdeling van de wet beroepen gezondheidszorg in volle omvang van toepassing worden verklaard op dienstverrichters (in casu artsen) die in het kader van het in artikel 57 VWEU (voorheen artikel 50 EG) neergelegde recht op het vrij verrichten van diensten tijdelijk in de ontvangende staat werkzaam zijn?