RB
Gepubliceerd op woensdag 8 februari 2023
RB 3740
||
7 feb 2023
7 feb 2023, RB 3740; (Novartis tegen Pfizer), https://www.reclameboek.nl/artikelen/de-claims-zijn-niet-in-strijd-met-de-gedragscode

De claims zijn niet in strijd met de Gedragscode

Commissie van Beroep van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame 7 februari 2023, LS&R 2154; B22.003/B22.01 (Novartis tegen Pfizer) De Commissie van Beroep heeft geoordeeld dat de uitingen van Pfizer over het medicijn Ibrance niet misleidend zijn en voldoen aan de Gedragscode. De claim over de effectiviteit van Ibrance betreft alleen progressievrije overleving en suggereert niet een langere overall survival. De Commissie van Beroep heeft geoordeeld dat de pagina "Real world data bevestigt de risicoreductie van ziekteprogressie uit PALOMA-2" geen vergelijkende reclame is en dat er geen sprake is van misleiding. Het argument van Novartis dat de resultaten uit de publicatie niet representatief zijn voor Nederlandse patiënten met borstkanker is niet onderbouwd en niet overtuigend. De Commissie gaat ervan uit dat oncologen bekend zijn met de methodologische beperkingen van RWD-studies en dat ze de publicatie als zodanig zullen waarderen. De Codecommissie was terecht van mening dat de verwijzing naar en het gebruik van de publicatie van DeMichele et al. niet in strijd is met de Gedragscode.

4.3 Vaststaat dat Ibrance is geregistreerd op basis van de PALOMA-studies die progressievrije overleving (PFS) aantoonden als primair eindpunt van die studies. Uit de PALOMA-studies blijkt voorts dat Ibrance op het secundaire eindpunt overall survival niet statistisch significant is. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting door partijen is toegelicht volgt dat PFS en OS twee klinisch relevante eindpunten zijn en dat voor oncologen het verschil tussen PFS en OS duidelijk is. Novartis heeft dit op de zitting niet betwist. Integendeel, R. Maneschijn heeft op de zitting erkend dat PFS door oncologen ook op zichzelf relevant wordt gevonden. Desondanks stelt Novartis dat voorschrijvende oncologen de verwachting zullen hebben dat een positief effect op PFS zal resulteren in een aantoonbare langere overall survival (OS). Pfizer bestrijdt dat dit het geval is. Ervan uitgaande dat oncologen het verschil tussen het eindpunt PFS en het eindpunt OS goed kunnen onderscheiden heeft Novartis naar het oordeel van de Commissie van Beroep deze stelling niet voldoende onderbouwd. Met betrekking tot de stelling van Novartis dat het belang van PFS beperkt is wanneer geen bewezen statistische significantie is aangetoond op OS – hetgeen door Pfizer is betwist – geldt eveneens dat deze stelling onvoldoende door Novartis is onderbouwd, gegeven dat PFS op zichzelf een klinisch relevant eindpunt is.

4.4 De Commissie van Beroep komt tot de conclusie dat in de uitingen voor Ibrance noch de verwachting wordt gewekt noch de suggestie ligt besloten dat behandeling met Ibrance zal leiden tot een langere overall survival en dat dit met de toevoeging “progressievrije overleving” duidelijk is voor de gemiddelde oncoloog. Van misleiding is geen sprake. De Commissie van Beroep ziet daarom geen grond om Pfizer te verplichten (het ontbreken van) de OS-resultaten van Ibrance in de uitingen op te nemen.

4.5 Ten aanzien van het gebruik van het woord ‘kracht’ volgt de Commissie van Beroep de Codecommissie dat het woord ‘kracht’ ziet op de claim van klinische effectiviteit en dat voldoende duidelijk is dat het alleen betrekking heeft op PFS.

4.9 Anders dan door Novartis is betoogd, is de Commissie van Beroep van oordeel dat op de pagina “Real world data bevestigt de risicoreductie van ziekteprogressie uit PALOMA- 2” geen sprake is van vergelijkende reclame. De afbeelding van de blauwe balk “palbociclib + letrozol” en daaronder de zwarte balk “letrozol” zal de gemiddelde oncoloog in die zin opvatten dat een behandeling met Ibrance een aanvulling is op de bestaande standaardbehandeling.

4.10 Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder grief 1 is overwogen met betrekking tot de klinisch relevante eindpunten PFS en OS en de toevoeging “Progressievrije overleving” in de uiting, gaat de Commissie van Beroep ervan uit dat de real world effectiviteitsclaim eveneens zal worden opgevat als zijnde beperkt tot progressievrije survival en niet slaat op overall survival. Op dit punt is van misleiding geen sprake.

4.11.2 Het bezwaar van Novartis dat de resultaten uit deze publicatie niet representatief zouden zijn voor de Nederlandse patiënt wordt onvoldoende door Novartis onderbouwd. Uit de publicatie blijkt dat de studiepopulatie bestaat uit 1430 patiënten met HR+/HER2- borstkanker, waarvan 772 patiënten in de eerstelijnsbehandeling palbociclib (Ibrance) in aanvulling op letrozol kregen en 658 patiënten alleen letrozole. Niet valt in te zien waarom deze patiëntengroep niet representatief zou zijn voor de Nederlandse patiënt met borstkanker. Het betoog van Novartis dat het percentage patiënten dat bij eerste diagnose in stadium IV zit, in Nederland rond de 5% ligt en dat dit wezenlijk afwijkt van de 40% van de patiënten die door DeMichele et al. in de analyse zijn betrokken, leidt niet tot een ander oordeel. Deze percentages kunnen niet met elkaar worden vergeleken omdat het percentage van 5% betrekking heeft op de gehele borstkankerpopulatie waarin gemetastaseerde en niet-gemetastaseerde patiënten zitten en het percentage van 40% betrekking heeft op de gemetastaseerde patiënten uit de selectie van DeMichele et al.

4.11.3 Ten aanzien van de confounding factoren die Novartis in punt 3.15 van haar beroepsschrift beschrijft, geldt dat dergelijke gebreken inherent zijn aan RWD-studies. De Commissie van Beroep gaat er vanuit dat oncologen bekend zijn met het verschil tussen RWD-studies en RCT-studies en dat zij de methodologische onvolkomenheden van de publicatie van DeMichele et al. als RDW-studie kennen.

4.16 De Commissie van Beroep stelt vast dat in de advertentie voor Ibrance, overgelegd door Pfizer als productie 10, de claim “Beheersbaar bijwerkingenprofiel en beperkte monitoring” door middel van een voetnoot verwijst naar de (verkorte) SmPC van Ibrance. Uit de SmPC blijkt dat de meest voorkomende bijwerkingen neutropenie en leukopenie zijn. Dit wordt ook zodanig in de advertentie vermeld. De Commissie van Beroep volgt Novartis niet in haar standpunt dat Pfizer in de advertentie met de claim “beheersbaar bijwerkingenprofiel” de sterke suggestie wekt dat het met deze bijwerkingen van Ibrance wel ‘meevalt’ en dat de claim “beperkte monitoring” vaag en misleidend is. Gelet op de totaliteit van de advertentie, in het bijzonder de tekst “De meest voorkomende bijwerkingen zijn neutropenie en leukopenie1”, zal de oncoloog tot wie de advertentie is gericht en die patiënten met HR+/HER2-borstkanker behandelt, de term ‘beheersbaar’ in de claim “Beheersbaar bijwerkingenprofiel” zo opvatten dat voornoemde bijwerkingen eenvoudig kunnen worden behandeld door middel van een dosisreductie.

4.17 Vaststaat dat patiënten met HR+/HER2-borstkanker voor hun behandeling veelvuldig in het ziekenhuis worden gemonitord. Indien bij een behandeling met Ibrance sprake is van voornoemde bijwerkingen, zijn regelmatige bloedcontroles en frequent ziekenhuisbezoek vereist. De oncoloog is daarmee bekend. Omdat deze patiënten al vanwege hun behandeling frequent in het ziekenhuis worden gemonitord, zal de oncoloog de monitoring door regelmatig bloedonderzoek in die zin als “beperkt” opvatten. Van misleiding of vage claims is geen sprake.

4.18 Op grond van het bovenstaande is de Commissie van Beroep, evenals de Codecommissie, van oordeel dat de claims “beheersbaar bijwerkingenprofiel” en “beperkte monitoring” niet in strijd zijn met de Gedragscode. Grief 3 van Novartis wordt verworpen.