RB
RB 3834
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
RB 3833
25 april 2024
Uitspraak

Boete wegens reclame over 'geneesmiddel' zonder handelsvergunning

 
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 2263

'Gratis' exclusief verzendkosten is niet gratis

RCC 13 oktober 2014, RB 2263 (Groupon verzendkosten)
Aanbeveling. Art. 7 NRC. Misleiding. Prijsvermelding. De uiting: Het betreft een in De Telegraaf van 20 augustus 2014 geplaatste advertentie met onder meer de volgende tekst: “GRATIS! 3m lange oplaadkabels” en “Ga naar www.groupdeal.nl en bestel een gratis stoffen oplaadkabel”. De klacht: De oplaadkabel is niet gratis, zoals in de advertentie staat. Tijdens het bestellen blijkt dat € 5,95 aan verzendkosten in rekening wordt gebracht. De advertentie, waarin niet verwezen wordt naar verplicht bijkomende verzendkosten, is misleidend.

In de bestreden uiting wordt een 3 meter lange oplaadkabel “gratis” aangeboden.

Krachtens artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en punt 19 van de bij dit artikel behorende Bijlage 1 is het onder alle omstandigheden misleidend om in een reclame een product als ‘gratis’ te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel te laten bezorgen. Deze bepaling betekent - zo blijkt uit de Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van de Europese richtlijn (2005/29/EG) betreffende oneerlijke handelspraktijken met betrekking tot het begrip “gratis” (paragraaf 3.4.3) - dat een aanbod alleen als ‘gratis’ mag worden omschreven als de consument niet meer betaalt dan a) de minimale onvermijdelijke kosten van het reageren op het aanbod, b) de werkelijke vervoers- of verzendkosten en c) de (incidentele) reiskosten om het product op te halen. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor verpakking, behandeling of administratie.

De onderhavige reclame-uiting voldoet niet aan voornoemde bepaling. Als erkend is komen vast te staan dat bij bestelling van de als “gratis” omschreven oplaadkabel een bedrag van

€ 5,95 in rekening wordt gebracht wegens “verzend-/ handelingskosten”. Nu naast de werkelijke verzendkosten ook handelingskosten in rekening worden gebracht, is sprake van een onjuist gebruik van de aanduiding “gratis”. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 2262

Volle fles Dreft bij afwaswedstrijd is niet misleidend

RCC 28 oktober 2014, RB 2262 (Dreft afwaswedstrijd)
Afwijzing. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. De uiting: een televisiecommercial waarin Dreft afwasmiddel wordt aangeprezen. Terwijl beelden te zien zijn van in eerdere en in de onderhavige commercial gehouden ‘afwaswedstrijden’, zegt een voice-over:“Jaar na jaar hebben we bewezen dat Dreft veel langer meegaat. En als we de reinigingskracht van Dreft nu opnieuw vergelijken met de grootste concurrent, gaat Dreft nog steeds langer mee. 75% langer (onder in beeld verschijnt bij deze uitspraak de mededeling “dan niet-geconcentreerde imitaties tegen puur vet”). Want Dreft gaat 75% langer mee.” Aan het eind van de commercial zijn één flacon Dreft en twee merkloze flacons te zien die geleidelijk leeg raken. De twee flacons met het merkloze afwasmiddel zijn iets eerder leeg dan de flacon Dreft. De klacht: In de commercial wordt beweerd dat Dreft 75% langer meegaat dan een ander afwasmiddel. Bij het visualiseren hiervan aan het eind van de commercial zijn de twee flessen van het andere merk nog eerder leeg dan de fles Dreft. Dit laat zien dat Dreft meer dan 100% langer meegaat. Door hetgeen in de reclame wordt gezegd en wat wordt gevisualiseerd is de commercial misleidend.

In de commercial wordt door de voice-over gezegd dat Dreft afwasmiddel 75% langer meegaat (“dan niet-geconcentreerde imitaties tegen puur vet”). De juistheid van deze mededeling is niet weersproken. De Commissie begrijpt dat klager bezwaar maakt tegen de televisiecommercial omdat door het beeld van de leeg rakende flessen afwasmiddel wordt gesuggereerd dat Dreft afwasmiddel niet 75% maar meer dan 100% langer meegaat dan een ander merk afwasmiddel. Klager heeft in zoverre gelijk dat de twee flessen van het andere afwasmiddel (iets) eerder leeg zijn dan de fles Dreft. Niettemin wordt de gemiddelde consument naar het oordeel van de Commissie door deze (snelle) beelden aan het eind van de commercial niet op het verkeerde been gezet, nu gelijk met deze beelden – evenals eerder in de commercial – door de voice-over duidelijk wordt gezegd dat Dreft 75% langer meegaat, welke herhaalde mededeling onmiskenbaar de boodschap van de uiting is. De getoonde beelden van de leeg rakende flessen zijn hieraan ondergeschikt en dienen slechts ter illustratie bij de mededeling dat Dreft 75% langer meegaat. Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat van de commercial niet de suggestie uitgaat dat Dreft meer dan twee keer zo lang meegaat als een ander afwasmiddel, zodat als volgt wordt beslist.

RB 2269

Transparante misleiding of eerlijke informatie? Vergelijkingssites zorgverzekeringen

Arno Lodder, SOLV: Sinds begin deze week, maandag 17 november, moeten vergelijkingssites bij de AFM een vergunning aanvragen. Wanneer sites meer vragen dan naam en adres is er sprake van bemiddeling, aldus Nu.nl. Dit betreft financiele dienstverlening inzake bijvoorbeeld hypotheken. Vergunning betekent toezicht, maar in de zorgsector bestaat het toezicht voornamelijk uit waarschuwen voor instinkers.
Lees verder

RB 2261

Motorreis 'zonder eigen risico' is misleidend

Rechtbank Noord-Holland 17 september 2014, RB 2261 (Motorreis)
Oneerlijke handelspraktijk. Afwijzing van een vordering van een reisorganisatie jegens een consument vanwege een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193c BW of een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d BW. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW. Eveneens afwijzing op grond van artikel 6:238 lid 2 BW, vanwege onduidelijkheid van een beding in algemene voorwaarden.

14. [gedaagde] heeft de motorreis geboekt via de website van [de reisorganisatie]. In de wervende tekst op deze website staat in niet mis te verstane bewoordingen, en qua lay-out op niet te missen wijze vermeld dat de motoren maximaal verzekerd zijn, dat dit is inbegrepen in de prijs van [de reisorganisatie], en dat voor motoren tijdens de tours in de USA geen eigen risico geldt. Weliswaar wijst [de reisorganisatie] er daarbij op dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, maar nergens in de tekst wordt expliciet verwezen naar de in die voorwaarden opgenomen uitzonderingen, of anderszins enig voorbehoud gemaakt. Ook wordt daarbij niet aangegeven op welke wijze de algemene voorwaarden te raadplegen zijn. In de algemene voorwaarden zoals die zijn afgedrukt op de laatste twee pagina’s van de papieren brochure van [de reisorganisatie] is echter bepaald dat iedere deelnemer zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van de noodzakelijke verzekeringen behorende bij een motorreis, hetgeen volstrekt in tegenspraak is met de hiervoor bedoelde reclametekst. Ten aanzien van het eigen risico staat in de algemene voorwaarden dat het op nul stellen daarvan op elk moment door [de reisorganisatie] is terug te draaien, en wordt een scala van situaties genoemd waarin het eigen risico te allen tijde wel van toepassing is. Deze situaties zijn zodanig ruim omschreven dat [de reisorganisatie] feitelijk altijd naar eigen inzicht het eigen risico van toepassing kan verklaren.

15. Het aanbieden van motorreizen zonder eigen risico voor de motoren is een extra service die geboden wordt ten einde zich te onderscheiden van de concurrentie, aldus [de reisorganisatie] in de dagvaarding onder punt 20. Deze strategie is in dit geval effectief gebleken, nu [gedaagde] aangeeft dat zij - hoewel [de reisorganisatie] niet de goedkoopste aanbieder was - de reis juist bij [de reisorganisatie] heeft geboekt vanwege de all-in prijs en het ontbreken van een eigen risico, om onaangename financiële verrassingen achteraf te vermijden.

16. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [de reisorganisatie] informatie heeft verstrekt op een wijze die de gemiddelde consument misleidt. Bovendien is er sprake van een misleidende omissie, nu essentiële informatie is weggelaten dan wel verborgen gehouden, dan wel op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze is verstrekt, waardoor de gemiddelde consument een besluit kan nemen over het aangaan van een overeenkomst dat hij anders niet had genomen. Daarmee is sprake van een oneerlijke handelspraktijk.

17. [gedaagde] voert tot haar verweer aan dat de “tenzij-clausule” in de algemene voorwaarden niet van toepassing is omdat deze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Onder aanvulling van de rechtsgronden vat de kantonrechter dit verweer op als een beroep op het recent aan artikel 6:193j BW toegevoegde derde lid (in werking getreden op 13 juni 2014), op grond waarvan een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen vernietigbaar is. Het beroep op deze vernietigingsgrond slaagt voor zover het betreft de “tenzij-clausule” in de algemene voorwaarden, zodat de op deze clausule gebaseerde vordering van [de reisorganisatie] als ongegrond moet worden afgewezen.

18. Ook gelet op artikel 6:238 lid 2 BW, op grond waarvan onduidelijkheid van een beding in algemene voorwaarden voor rekening en risico komt van de gebruiker daarvan, is de vordering van [de reisorganisatie] niet toewijsbaar. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat het beding in de algemene voorwaarden waarop [de reisorganisatie] haar vordering baseert, in combinatie met de onder de feiten geciteerde teksten op de website en op pagina 5 en 6 van de brochure, zodanig onduidelijk en onbegrijpelijk is dat deze niet aan [gedaagde] is tegen te werpen.

19. Daarbij komt dat, voor zover de algemene voorwaarden op het punt van het eigen risico wel helder waren geweest, het enkele feit dat de motor van [gedaagde] is omgevallen op een licht schuin aflopende parkeerplaats onvoldoende is om te concluderen dat deze situatie onder de “tenzij-clausule” valt. De enkele omstandigheid dat de val het gevolg is geweest van het onjuist inschatten van de ondergrond van de parkeerplaats waardoor de motor is gevallen is niet per definitie een gebrek aan beheersing van de motor door [gedaagde], laat staan van opzet of het niet goed behandelen van de motor.

RB 2266

Halloweenposters wel eng, maar niet in strijd met de goede smaak

RCC 30 oktober 2014, RB 2266 (Halloween Parade Zoetermeer) en RCC 30 oktober 2014, RB 2267 (Halloween Fright Nights)

Afwijzing. Subjectieve normen. De uiting: Het betreft in beide gevallen posters, namelijk voor de “Halloween Parade Zoetermeer” en Walibi's "Halloween Fright Nights". De klacht: Klagers stellen, kort samengevat, dat beide posters veel te eng zijn voor jonge kinderen. De beslissing: De Commissie wijst de klachten in beide gevallen af.

Inzake Halloween Parade Zoetermeer:

1. De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de poster vanwege de afbeelding van een als clown uitgedoste personage met puntige tanden en ogen die rood lijken op te lichten, in strijd met de goede smaak en/of fatsoen acht als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met een van deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. De Commissie beoordeelt of de uiting naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare overschrijdt.

2. Bij haar beoordeling stelt de Commissie voorop dat de poster bedoeld is om de aandacht te vestigen op de viering van Halloween in de gemeente Zoetermeer. Halloween is het feest van de (boze) geesten en deelnemers plegen verkleed en gemaskerd te zijn als boze geest om anderen schrik aan te jagen. De poster is bedoeld om op te roepen tot deelname aan dat feest zoals dat in Zoetermeer kennelijk wordt gevierd. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat de afbeelding op de poster door (jonge) kinderen als angstaanjagend kan worden ervaren, is de Commissie van oordeel dat de bestreden poster aansluit bij de aard van Halloween. De poster bevindt zich niet op een plek waar jonge kinderen zeer frequent en langdurig met de poster zullen worden geconfronteerd. Niet is gebleken dat de bestreden uiting in de nabijheid van een lagere school of op andere voor kinderen bestemde plaatsen is te zien. In dit licht is de Commissie dan ook van oordeel dat de poster de grenzen van het toelaatbare niet te buiten gaat.

3. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de Commissie er begrip voor heeft dat niet iedereen de onderhavige uiting zal waarderen. Dit leidt evenwel – gezien het voorgaande – niet tot een andere beslissing.

Inzake Walibi Halloween Fright Nights:

1. De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de poster vanwege de afbeelding van onder meer een clown met scherpe tanden in strijd met de goede smaak en/of fatsoen acht als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met een van deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. De Commissie beoordeelt of de uiting naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare overschrijdt.

2. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat de afbeelding op de poster door (jonge) kinderen als angstaanjagend kan worden ervaren, is de Commissie van oordeel dat de bestreden poster de grenzen van het toelaatbare niet te buiten gaat. De poster bevindt zich in een filiaal van de Hema en daarmee niet op een plek waar jonge kinderen zeer frequent met de poster zullen worden geconfronteerd. In dit licht is de Commissie dan ook van oordeel dat de poster de grenzen van het toelaatbare niet te buiten gaat.

3. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de Commissie er begrip voor heeft dat niet iedereen de onderhavige uiting zal waarderen en dat het niet zonder meer voor de hand ligt de poster in een groot formaat te publiceren in een op een algemeen publiek gerichte winkel. Dit leidt evenwel – gezien het voorgaande – niet tot een andere beslissing.

 

RB 2260

'Beste ... van Europa' misleidend wegens gebrek bronvermelding

RCC 9 oktober 2014, RB 2260 (Duivenkweekstation)
Aanbeveling. Misleidende kwalificaties. De uiting: Het betreft een uiting op de website www.gebrsimonsduivencenter.nl Daarin staat onder meer: “Beste kweekstation van Europa, Europese Prijs, (naam)”. De klacht: Op de site staat dat adverteerder het beste (duiven)kweekstation van Europa is, maar nergens staat een bronvermelding van deze normering. De reclame-uiting is misleidend. De beslissing: De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Het oordeel van de Commissie:
 

1. Klager acht de onderhavige uiting misleidend omdat hierin ten onrechte de indruk wordt gewekt dat adverteerder het beste kweekstation van Europa is.

2. In de reclame-uiting staat dat adverteerder het beste (duiven)kweekstation van Europa is, waarbij naar een “Europese prijs” wordt verwezen. Adverteerder heeft echter geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij op grond van een Europese prijs daadwerkelijk de beste van Europa is. Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat adverteerder dit laatste niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

3. Op grond van vorenstaande is de Commissie van oordeel dat er geen juiste informatie is verstrekt over de kwalificaties van adverteerder als bedoeld onder f van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 2259

TommyTeleshopping wekt onjuiste verwachting met Buikriem

RCC 4 oktober 2014, RB 2259 (Reduform Buikriem)
Aanbeveling. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. Oneerlijke reclame. De uitingen: 1.Uitingen (a. homepage en b. handleiding) op de website www.tommyteleshopping.com en 2. een televisiereclame. De klacht: De uitingen gaan gepaard gaan met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product (Reduform methode) en de te verwachten resultaten. De beslissing: Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie:

Waar klager zich bij repliek heeft beroepen op (een aantal bepalingen uit) de Code Aanprijzing Gezondheidsproducten (CAG), waaronder artikel 35 betreffende de mate of snelheid van het gewichtsverlies, stelt de Commissie voorop dat deze code geen deel uitmaakt van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Om die reden is de Commissie niet bevoegd de bestreden reclame aan de CAG te toetsen en in zoverre acht de Commissie de klacht ongegrond.

In elk van de bestreden uitingen wordt op stellige wijze naar voren gebracht welke werking de Reduform methode zou hebben. Daarbij wordt met betrekking tot deze methode in de televisiereclame gesproken over een “wetenschappelijke techniek” en op de website over “klinisch getest door twee universiteiten”.

Klager heeft onder verwijzing naar concrete tekstgedeelten gemotiveerd betwist dat de Reduform methode de daaraan in de reclame toegeschreven werking zou hebben. Vervolgens lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Zij overweegt daartoe het volgende.

Ter onderbouwing van de juistheid van haar reclame heeft adverteerder verwezen naar twee bij het verweer overgelegde onderzoeksrapporten, één betreffende de Reduform Buikriem in combinatie met de Reduform crème, en één betreffende uitsluitend de crème. Het betreft rapporten van het onderzoekscentrum voor cosmetica ‘Dr. Koziej’ in Polen. Aldus is niet komen vast te staan dat de Reduform methode, waaronder naar het oordeel van de Commissie dient te worden verstaan: de riem in combinatie met de crème, “klinisch getest” is door “twee universiteiten”.

Uit het rapport betreffende de riem in combinatie met de crème heeft adverteerder bij verweer een aantal conclusies aangehaald, waaronder:

- “Regular cream and slimming belt usage has positive effects on the reduction of body fat in the abdominal area”;

- “While using “reduform + Slimming Belt” the temparature around abdominal area increases which contributes to the reduction of fatty tissue and also leads tot slimming, re-modelling and improving the appearance of the whole silhouette” en

- “Helps to lose weight; increases the body temperature in the area, contributing to fat reduction; reduction of fat in the abdominal area; reduction of volume in the abdominal area”.

Vervolgens heeft klager bij repliek diverse kanttekeningen geuit bij -onder meer- het rapport betreffende de combinatie van riem en crème, en wel kanttekeningen op het gebied van -samengevat- de kwaliteit en betrouwbaarheid van het betreffende onderzoek. Adverteerder is bij dupliek niet concreet ingegaan op deze kanttekeningen, maar heeft volstaan te betwijfelen of door klager genoemde aspecten van onderzoek wel in het onderhavige onderzoek aan bod zouden moeten komen. Voorts heeft adverteerder bij dupliek geen onderbouwing gegeven van de bij repliek nogmaals bestreden beweringen zoals onder meer “Activeer uw stofwisseling" en

"De warmte versnelt de bloedstroom en activeert de stofwisseling. En als u het dragen van de riem met oefeningen combineert, kunt u tot 5 keer sneller centimeters verliezen."

Evenmin is adverteerder bij dupliek ingegaan op klagers opmerkingen bij repliek dat onduidelijk is:

- of de rode deeltjes worden ‘geactiveerd’ wanneer die in contact komen met de huid en een direct effect hebben op het lichaamsvet en

- waarom het effect van de warmte, afkomstig van riem en crème drie uur na gebruik nog doorwerkt.

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de bestreden reclame-uitingen gepaard gaan met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product (Reduform methode) te verwachten resultaten als bedoeld in artikel

8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de adverteerder een termijn toe te staan waarbinnen de aanbeveling, die de Commissie zal doen, moet zijn opgevolgd.

RB 2258

Het merk Pickwick 'thuis sinds 1753' niet misleidend

RCC 1 oktober 2014, RB 2258 (Pickwick)
Afwijzing. Misleiding. TV-commercial. De uiting: Het betreft een televisiecommercial voor ‘Pickwick thee’. De uiting begint met een vrouw gehuld in kleding uit de 18e eeuw die (thee)water kookt boven een open vuur. Vervolgens speelt de commercial blijkens de kleding van de vrouw zich af in telkens verschillende tijdvakken en eindigt in de huidige tijd. De reclame eindigt met de tekst en een voice-over die zegt: “Pickwick thuis sinds 1753”.De klacht: De reclame wordt afgesloten met de zin: “Pickwick, thuis sinds 1753”, terwijl de merknaam “Pickwick” pas bestaat sinds het begin van de 20ste eeuw. Het bedrijf “Douwe Egberts” is weliswaar opgericht in 1753, echter de thee die destijds werd verkocht had (nog) niet de naam “Pickwick”. De merknaam “Pickwick” is bedacht naar aanleiding van ‘the Pickwick papers’ van Charles Dickens. Aangezien Charles Dickens in 1753 nog niet geboren was, kan het niet zo zijn dat de merknaam “Pickwick” toen al bestond.

De beslissing: De Commissie wijst de klacht af.

Het oordeel van de Commissie:

1. De Commissie is van oordeel dat de klager ontvankelijk is in zijn klacht nu de klacht voldoende duidelijk is gemotiveerd en de klacht onmiskenbaar inhoudt dat sprake is van misleidende reclame. De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat de onderhavige reclame-uiting misleidend is nu in de uiting wordt gezegd: “Pickwick thuis sinds 1753” en hiermee wordt gesuggereerd dat Pickwick al bestaat sinds 1753, terwijl de merknaam “Pickwick” pas in het begin van de 20ste eeuw is ontstaan. Dat klager niet heeft vermeld welke specifieke artikelen van de Nederlandse Reclame Code (NRC) naar zijn mening door adverteerder zijn overtreden, brengt niet met zich dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

2. Niet in geschil is dat het merk “Pickwick” is ontstaan in 1937 toen de rechtsvoorganger van Douwe Egberts theeproducten is gaan verkopen onder de merknaam Douwe Egberts Pickwick thee.

3. Deze rechtsvoorganger is, naar adverteerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt, de rechtstreekse voortzetting van een bedrijf dat in 1753 is opgericht. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de televisiecommercial in deze zin opvatten, dat adverteerder met de beelden van de vrouw die kennelijk in de 18e eeuw water kookt en de daarop volgende beelden van opvolgende tijdvakken, naar dit specifieke bedrijf bedoelt te verwijzen teneinde de historische context van haar bedrijfsvoering duidelijk te maken. Dat zij in de slogan aan het einde van de televisiecommercial, waartegen de klacht zich in het bijzonder richt, niet haar statutaire of handelsnaam noemt maar uitsluitend gebruik maakt van een merknaam die dateert uit 1937, is onvoldoende om de reclame-uiting onjuist of misleidend te achten. Uit de televisiecommercial blijkt immers voldoende duidelijk dat adverteerder met deze merknaam vooral naar zichzelf bedoelt te verwijzen als een sinds 1753 bestaand bedrijf dat onder meer thee voor consumenten op de markt brengt (“Pickwick, thuis sinds 1753”). In de uiting ligt niet besloten dat de merknaam Pickwick reeds sinds 1753 is gebruikt. Nu de gemiddelde consument naar het oordeel van de Commissie de uiting ook in die zin zal opvatten, kan de klacht niet slagen.
RB 2257

"No cure no pay" bij incassobureau is misleidend

RCC 6 oktober 2014, RB 2257 (Free Press Release)
Aanbeveling. Misleiding door ontbrekende informatie. Digitale marketing communicatie. De uiting: Het betreft een bericht op www.free-press-release.com met betrekking tot het bedrijf van adverteerder. In de bestreden uiting staat onder meer: “Door het inschakelen van onze professionele Incasso garandeert u zichzelf van een specialist op het terrein van onbetaalde facturen”. Klager heeft na een zoekopdracht op internet naar een “no cure no pay” incassobureau zijn vorderingen aangeboden bij adverteerder op basis van “no cure no pay”, maar heeft een aanzienlijke rekening van adverteerder ontvangen, zodat van “no cure no pay” geen sprake is. Bovendien wordt er door adverteerder geadverteerd dat men de haalbaarheid van de vordering online kan checken, maar ook dat is niet het geval.

De beslissing: De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie:
1. De uiting waartegen de klacht zich richt heeft de vorm van een “press release”, maar strekt onmiskenbaar tot aanbeveling van de diensten van adverteerder en verwijst bovendien naar haar bedrijfsgegevens. Aldus is er sprake van een reclame-uiting van adverteerder waarover de Commissie kan oordelen.

2. De Commissie begrijpt de klacht aldus dat volgens klager ten onrechte wordt gesproken over “no cure no pay”. De Commissie constateert echter dat er wel sprake is van “no cure no pay”, met dien verstande dat dit volgens de algemene voorwaarden van adverteerder alleen geldt indien de vordering niet betwist is. Dit laatste blijkt niet uit de uiting waardoor de gemiddelde consument zou kunnen menen dat adverteerder ook bij betwiste vorderingen werkt op basis van “no cure no pay”. Naar het oordeel van de Commissie betreft dit een wezenlijke beperking, die voldoende uit de uiting had moeten blijken.

3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Commissie dat sprake is van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Nu de reclame-uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC. Overigens constateert de Commissie op grond van het verweer van adverteerder dat de website inmiddels is aangepast. Gelet hierop zal de hierna te noemen aanbeveling worden gedaan “voor zover nodig”.

4. Met betrekking tot de stelling van klager dat het niet mogelijk is de haalbaarheid van de vordering online te checken beschikt de Commissie niet over een uiting waarin deze mogelijkheid wordt aangeprezen. In zoverre kan de Commissie dit niet beoordelen. Overigens heeft adverteerder voldoende duidelijk gemaakt dat het via haar website www.invorderingsbedrijf.nl mogelijk is een advies te vragen, waarna een jurist een vrijblijvend advies geeft over de haalbaarheid van de vordering.

5. Tot slot merkt de Commissie op dat dit oordeel los staat van het civielrechtelijke geschil tussen partijen, waarover de Commissie niet kan oordelen.

RB 2256

Alcoholreclame via poster op basisschool

Vz. RCC 1 oktober 2014, RB 2256 (Black and White Party)
Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft een poster waarop een aankondiging van een “Black and White Party” staat die door adverteerder (Café ’t Sinterkläöske) wordt georganiseerd “voor alle jeugd 11 van 14 jaar”. Op de poster staat voorts herhaaldelijk het gecombineerde woord/beeldmerk Lindeboom in combinatie met de afbeelding van een vol glas bier en de mededeling “t Bier van Hier”. De poster is in een basisschool opgehangen. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat de onderhavige uiting een expliciete alcoholreclame is die is gericht op 11 tot 14 jarigen teneinde ze “naar het café te krijgen”. De poster hangt in een basisschool. Volgens klager is sprake van overtreding van de regels voor alcoholreclame.

De beslissing: Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 10 RvA en 12 RVV. De voorzitter beveelt, voor zover nog nodig, adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het oordeel van de voorzitter: Niet in geschil is dat de onderhavige uiting dient te worden aangemerkt als reclame voor alcoholhoudende drank. In de uiting wordt immers bier van het merk Lindeboom aangeprezen door adverteerder (een café). De aanprijzing bestaat uit het herhaaldelijk gebruik van het gecombineerde woord/beeldmerk Lindeboom in combinatie met de afbeelding van een vol glas bier, dat prominent in beeld komt, en de slogan “’t Bier van Hier”. De uiting richt zich blijkens zijn inhoud specifiek op minderjarigen in de leeftijd van 11 tot 14 jaar (“Voor alle jeugd 11 van 14 jaar”). Dit blijkt ook uit het feit dat de uiting, kennelijk op initiatief van adverteerder, in een basisschool is opgehangen.

Naar het oordeel van de voorzitter is op grond van het voorgaande sprake van een evidente schending van artikel 10 van de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (RVA) 2014, alsmede van artikel 12 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV).

De voorzitter neemt kennis van de mededeling van adverteerder dat het niet de bedoeling van de uiting was om jeugdigen in aanraking te laten komen met alcoholhoudende drank, hetgeen volgens haar ook niet is gebeurd. Dit doet echter op geen enkele wijze af aan het oordeel dat adverteerder in strijd met de hiervoor genoemde artikelen reclame heeft gemaakt.

Adverteerder heeft voorts meegedeeld dat zij in de toekomst andere reclameposters zal maken als het om een activiteit voor minderjarigen gaat. De voorzitter neemt aan dat adverteerder hiermee bedoelt te stellen dat zij bij volgende reclamecampagnes die zijn gericht op minderjarigen elke directe of indirecte verwijzing naar alcoholhoudende drank achterwege zal laten. De voorzitter ziet hierin aanleiding te bepalen dat de aanbeveling om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken, wordt gedaan voor zover nog nodig.