RB
DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 11 augustus 2020
RB 3433
||
3 jul 2020
3 jul 2020, RB 3433; ECLI:NL:RBMNE:2020:2703 (Eisers tegen gedaagden), https://www.reclameboek.nl/artikelen/uitlatingen-concurrerende-onderneming-niet-onrechtmatig

Uitlatingen concurrerende onderneming niet onrechtmatig

Rechtbank Midden-Nederland 3 juli 2020, IEF 19359; ECLI:NL:RBMNE:2020:2703 (eisers tegen gedaagden) Onrechtmatige uitingen. Eisers en gedaagden zijn actief in de energiemarkt en richten zich op zakelijke energieverbruikers. Gedaagde bemiddelt eveneens tussen verbruikers en leveranciers. Gedaagden hebben zich negatief uitgelaten over de handelswijze van eisers om zo klanten te winnen. Eiser vordert in conventie dat alle uitlatingen van haar website en LinkedIn-account te verwijderen, waarin wordt gesteld of de suggestie wordt gewekt dat hij zich schuldig maakt aan oneerlijke dan wel onrechtmatige handelsprakrijken. Gedaagde vordert in reconventie dat het eiser verboden wordt om bij hun telefonische verkoopactiviteiten voor energiebedrijven de indruk te wekken dat gebeld wordt door of namens gedaagde. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in conventie af en in reconventie toe. Er is voldoende feitelijke onderbouwing dat bemiddelaar zich in telefoongesprek met potentiële klant voordeed als de vaste energie-adviseur van de klant.

5.4. Het toetsingskader in deze zaak is dus niet of sprake is van oneerlijke reclame, maar of [gedaagde sub 1] c.s. uitlatingen over [eiseres sub 1] c.s. heeft gedaan die onrechtmatig zijn. Bij die beoordeling gaat het om een botsing van fundamentele rechten. Enerzijds het recht van [eiseres sub 1] c.s. op eerbiediging van de eer en goede naam (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Anderzijds het recht van [gedaagde sub 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM). Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle relevante omstandigheden van het geval.

5.6. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiseres sub 1] c.s. de gedane uitlatingen op de volgende punten onrechtmatig vindt:
- dat aan [eiseres sub 1] gelieerde partijen zich voordoen als [gedaagde sub 1] om zo klanten van [gedaagde sub 1] te verleiden om een energiecontract af te sluiten,
- dat [eiseres sub 1] niet betrouwbaar is,
- dat [eiseres sub 1] , althans aan haar gelieerde partijen, geraffineerd te werk gaan,
- dat gewaarschuwd wordt om niet via [eiseres sub 1] , althans aan haar gelieerde partijen, een energiecontract aan te gaan.

5.11. Op grond van de hiervoor vermelde zes gevallen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende feitelijke onderbouwing aanwezig was voor de uitlatingen die [gedaagde sub 1] heeft gedaan.

5.14. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kwalificeert het wekken van de indruk dat gebeld wordt namens een ander als een misstand, waarvoor mag worden gewaarschuwd. Niet alleen in het belang van de klanten van [gedaagde sub 1] , en in het belang van [gedaagde sub 1] zelf, maar ook vanuit het algemene belang van bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken. Vanwege het aanwezige feitenmateriaal en de urgentie van de waarschuwing heeft [gedaagde sub 1] mogen kiezen voor het plaatsen van de waarschuwing op haar website en op het LinkedIn-account van haar bestuurder, in plaats van te volstaan met een melding aan de Autoriteit Consument en Markt of andere organisatie. Om dezelfde reden heeft zij daarmee niet hoeven wachten totdat er reactie ontvangen was van de opdrachtgever van [eiseres sub 1] c.s., [handelsnaam 11].

Foto van Ryan McGuire via Pixabay.