RB
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 3830
28 maart 2024
Uitspraak

Google aansprakelijk voor nepadvertenties rond Jort Kelder

 
RB 3831
28 maart 2024
Uitspraak

Verzoek Amazon om openbaarmakingsplicht van advertentieopslag op te schorten afgewezen

 
RB 2031

Afbeelding brievenbak misleidend

Vz. RCC 8 november 2013, dossiernummer 2013/00683 (tonercartridge.nl)
Misleiding afbeelding. Toegewezen. Het betreft een advertentie op www.tonerencartridge.nl waarin een “Brievenbak Leitz 5210 zwart met lade” wordt aangeboden voor € 8,03. Op de foto daarbij is een brievenbak afgebeeld bestaande uit twee brievenbakken naast elkaar waarvan het linkerblok niet en het rechterblok wel over drie laden beschikt. Onder de prijs staat onder meer “Voor veilig en uit het zicht opbergen van A4 documenten of losse items. Met volledig uitneembare en soepel schuivende lade.”. Klager stelt dat het misleidend is dat de advertentie de verwachting schept dat de brievenbank drie en niet één lade zou bevatten.

De Voorzitter oordeelt dat de afbeelding met drie laden de indruk wekt dat het voor de getoonde prijs mogelijk is een brievenbak met drie laden te kopen. De tekst "Brievenbak Leitz 5210 zwart met lade " en "Met volledig uitneembare en soepel schuivende lade" doet niet af aan de onjuiste indruk. Tevens is onduidelijke informatie verstrekt over de uitvoering van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de NRC. Ook is de uiting ontoelaatbaar gelet op de algemene aanbevelingen sub i, dat de afbeelding hetzelfde product dient te weergeven als hetgeen waarvoor geadverteerd wordt. Reclame-uiting is in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

RB 2030

Misleidende prijsvergelijking Lidl met Albert Heijn- Geen onafhankelijk onderzoek door VARA Kassa

Vz. RCC 6 januari 2014, dossiernr. 2013/00906 (Lidl)
Toegewezen. De in de reclamefolder van Lidl opgenomen prijsvergelijking met Albert Heijn misleidend in de zin van artikel 13 aanhef en onder a NRC. De bestreden uiting: “Onderzoek van VARA Kassa bevestigt: Prijzenoorlog AH haalt niets uit! Conclusie onderzoek: AH nog steeds het duurst. Boodschappen bij discounters als Lidl blijven het goedkoopst. Bron: Vara Kassa, september 2013”.
Hieronder worden twee kassabonnen getoond waarop het totaalbedrag van 27 artikelen bij Lidl € 43,38 bedraagt en het totaalbedrag van 27 artikelen bij Albert Heijn € 58,00. De conclusie luidt: “Lidl is € 14,52 goedkoper”.

Klacht: geen objectieve vergelijking Lidl eigen merkproducten versus Albert Heijn huismerk met uitsluiting van Euroshopper en AH Basic.

De voorzitter stelt allereerst vast dat het gaat om vergelijkende reclame in de zin van artikel 13 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dit is enkel geoorloofd indien aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 13 is voldaan. De eerste voorwaarde is dat vergelijkende reclame niet misleidend mag zijn. Hieraan voldoet de door Lidl gedane reclame uiting niet. De indruk wordt gewekt dat de op kassabonnen getoonde prijsvergelijking met Albert Heijn is uitgevoerd door VARA Kassa, terwijl het door Lidl zelf is gedaan. Om die reden is geen sprake van een prijsvergelijking die is uitgevoerd door een onafhankelijke partij. Derhalve is de uiting dubbelzinnig en onduidelijk ten aanzien van productkenmerken als bedoeld in aanhef en onder b van artikel 8.2 NRC. De uiting is dan ook misleidend en in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd indien aan de in artikel 13 NRC (onder a t/m h) genoemde voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde luidt dat de vergelijking niet misleidend is in de zin van de NRC. Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van de voorzitter niet voldaan, en hij overweegt daartoe het volgende. Voorzitter beveelt de Lidl om niet meer op zo een wijze reclame te maken.

RB 2028

Toelichting artikel 2 NRC over goede smaak en fatsoen uitgebreid

Uit het persbericht: Volgens artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) moet reclame in overeenstemming zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen. De toelichting bij dit artikel is onlangs uitgebreid. Bij de vraag of sprake is van strijd met de goede smaak en het fatsoen, moet de wijze waarop de uiting is gepubliceerd en het effect dat zij daardoor op het publiek heeft, worden meegewogen. Zo oordeelde de Reclame Code Commissie onlangs dat een promo voor een tv-serie waarin een man met zijn handen in zijn onderbroek was te zien, niet voor 20.00 uur had mogen worden uitgezonden. Dat deze promo werd uitgezonden op een tijdstip dat (jonge) kinderen tv kijken, werd in strijd met de goede maak en fatsoen bevonden.

In dossier 2013/00935 ging het om een tv-promo waarin een man in onderbroek aan de voorzijde werd gefilmd. Terwijl de man zijn handen in zijn onderbroek hield en daarmee bewegingen maakte, zei hij: "Ik tel tot 10, en dan laat ik m'n toekan even zien". De Reclame Code Commissie constateerde dat deze "beeldvullende en seksueel getinte" beelden werden uitgezonden op een tijdstip dat (jonge) kinderen televisie kijken en was van mening dat deze beelden niet voor 20.00 uur uitgezonden hadden mogen worden. Hierbij gaat het om toepassing van artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code. De toelichting bij dit artikel is per 1 januari 2014 aangepast. Hoe moeilijker het is voor het publiek om zich aan confrontatie met de uiting te onttrekken, des te eerder kan worden geoordeeld dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Ook de frequentie waarmee men de uiting ziet en de situering spelen een rol. Dit is vooral van belang bij grote abri posters die het straatbeeld kunnen domineren.

RB 2027

Nieuwe Reclamecodes en voorlichtingsbijeenkomst Reclamecode Social Media

Per 1 januari 2014 zijn de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (RVA) en de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) vernieuwd en is de Reclamecode Social Media als bijzondere reclamecode aan de NRC toegevoegd. Voorlichtingsbijeenkomst Reclamecode Social Media op 29 januari

Reclamecode voor alcoholhoudende dranken (RVA)
Sinds 1 januari 2014 is de Reclamecode voor alcoholhoudende dranken van de STIVA aangescherpt en geactualiseerd. Door de invoering van de nieuwe leeftijdsgrens heeft de educatieve boodschap: 'Geen 16? Geen druppel' plaatsgemaakt voor: 'Geen 18, geen alcohol'. Deze nieuwe slogan moet ook in reclamefilmpjes die via internet worden verspreid en afkomstig zijn van de adverteerder worden opgenomen. Dit is geregeld in het vernieuwde artikel 24 over actieve internet marketing. Dit artikel bevat ook aangescherpte regels voor reclame op en via social media. Verder zijn er onder meer aangepaste bepalingen over het tonen van overmatige consumptie, seksueel succes en risicovol gedrag in reclame-uitingen voor alcoholhoudende dranken. De nieuwe code kan worden geraadpleegd op www.reclamecode.nl/nrc en op stiva.nl/alcoholcode.

Reclamecode Reisaanbiedingen (RR)
Ook de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) is herzien om te voldoen aan de nationale en internationale wetgeving en jurisprudentie van de Reclame Code Commissie. Met deze wijzigingen sluit de reisbranche ook aan bij de aandachtspunten die de ACM heeft geformuleerd met betrekking tot verantwoorde reclame voor reisdiensten. Voor de consument moeten reisaanbiedingen nog transparanter worden. Zo moet niet alleen de reissom worden vermeld inclusief de op het moment van publicatie bekende en onvermijdbare kosten, maar dient bij de geadverteerde prijs tevens te worden vermeld welke eventuele kosten, zoals boekingskosten, er nog bij kunnen komen als die op moment van publicatie nog niet exact bekend zijn. Ook eventuele onvermijdbare kosten die ter plaatse moeten worden afgerekend, zoals excursies, lunches, etc., zullen in de aangeboden reissom moeten zijn opgenomen, zodat de consument niet voor onverwachte verrassingen komt te staan. Bij het boeken van een reis moet de consument niet vergeten zijn keuzes voor wat betreft verzekeringen, CO2-compensatie en andere facultatieve zaken zélf aan te vinken, zgn. 'opt-in', want de reisaanbieder mag dit niet meer doen.

Reclamecode Social Media (RSM)
Zoals al eerder in deze nieuwsbrief vermeld, is er per 1 januari 2014 een geheel nieuwe reclamecode aan de NRC toegevoegd: de Reclamecode Social Media. De Code geeft het bedrijfsleven handvatten bij het ontwikkelen van reclamecampagnes met gebruik van social media als Facebook en Twitter. Naast de verplichting om reclame via social media herkenbaar te maken, bevat de code ook een manipulatieverbod. Een adverteerder mag uitingen op eigen (social) media niet dusdanig wijzigen dat er een misleidend beeld ontstaat.

Voorlichtingsbijeenkomst Reclamecode Social Media op 29 januari
Alles weten over nut en noodzaak van de nieuwe Reclamecode voor Social Media? De DDMA organiseert op 29 januari een voorlichtingsbijeenkomst. Een van de sprekers is Fiona Vening die namens SRC zal stilstaan bij de voordelen van zelfregulering en de afhandeling van klachten door de Reclame Code Commissie. U kunt zich tot 27 januari a.s. via de DDMA-site gratis inschrijven.

Per 1 januari van dit jaar is de nieuwe Reclamecode Social Media van kracht. Deze code is tot stand gekomen door de brancheorganisatie DDMA in samenwerking met de (deelnemers van de) Stichting Reclamecode. Het bedrijfsleven is verplicht zich bij het maken van reclame via bijvoorbeeld Twitter of Facebook aan de voorwaarden binnen deze code te houden. Maar wat de code voor reclamemakers en media inhoudt en hoe adverteerders ermee moeten omgaan is nog niet voor iedereen duidelijk. Daarom organiseert de DDMA een voorlichtingsbijeenkomst op 29 januari a.s. in Amsterdam. U kunt zich tot 27 januari a.s. via de DDMA-site gratis inschrijven.

RB 2025

Hoofdbrekens over migrainecommercial

Marloes Meddens-Bakker, Hoofdbrekens over migrainecommercial, Noot bij College van Beroep van de Reclame Code Commissie, 19 juni 2013, nr. 2013/00073, gepubliceerd in IER 2013/64, p. 498-502.
Bijdrage ingezonden door Marloes Meddens-Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.
Op 19 juni 2013 deed het College van Beroep van de Reclame Code Commissie uitspraak over de toelaatbaarheid van een radiocommercial over migraine [Reclameboek RB 1808]. De uitspraak geeft aanleiding tot nadere beschouwing van een aantal aspecten, zoals de vraag aan welke regels de Reclame Code Commissie toetst en wat precies het object van die toets is, met name wanneer in een bepaalde uiting naar aanvullende informatie wordt verwezen. Daarnaast gaat dit artikel kort in op het onderscheid tussen reclame voor en informatie over geneesmiddelen, waarbij ook een vergelijking met de zogenaamde ‘symptoomreclame’ aan bod komt.

(...)

Het maken van ontoelaatbare reclame voor receptgeneesmiddelen zou door de RCC in strijd moeten worden geacht met artikel 4a van de CPG, in plaats van (of in ieder geval: naast) strijd met artikel 2 NRC jo. artikel 85 Gw. Niet zozeer vanwege de formele conclusie (‘strijd met welk artikel?’) maar vanwege het beoordelingskader dat aan die conclusie voorafgaat. Sinds de opname van de CPG als bijzondere reclamecode in de NRC zou de RCC immers iedere vorm van (mogelijke) geneesmiddelenreclame moeten toetsen aan deze bijzondere reclamecode, zodat de beoogde meer uniforme lijn van beoordeling tussen de Keuringsraad en de RCC ook daadwerkelijk wordt bereikt. Daar gaf deze zaak nog maar weinig blijk van.

Marloes Meddens-Bakker

RB 2024

Dat reviews op Booking.com zijn verzonnen, is niet onderbouwd

Vz. RCC 24 december 2013, dossiernr. 2013/00852 (booking Villa Minerva)
Reclamerecht. Klacht over informatie op Booking.com. Aan te merken als adverteerder.Veronderstelling dat reviews zijn verzonnen niet onderbouwd. Klacht afgewezen.

Het betreft de informatie op de website www.booking.com betreffende vakantiehuis Villa Minerva in Praiano, Italië, in het bijzonder enkele daarbij geplaatste foto’s en beoordelingen.

Klaagster had (via een andere organisatie dan Booking.com) voor september 2013 een verblijf in Villa Minerva geboekt, maar is in verband met klachten over de accommodatie na enkele dagen daaruit vertrokken. Thuisgekomen heeft ze bekeken welke informatie Booking. com, die ook met Villa Minerva adverteert, over dit vakantiehuis op haar website vermeldt. Klaagster meent dat de beoordeling “fabulous” en de cijfers 10 en 9,5 die zijn gegeven door mensen die volgens de reviews vóór haar in de villa verbleven, verzonnen zijn. In de eerste plaats was de accommodatie heel vies. Bovendien heeft klaagster ter plaatse vernomen dat op de in de beoordelingen genoemde verblijfsdata geen huurders in de villa verbleven, maar (familie van) de eigenaar. Voorts stelt klaagster dat op de website foto’s staan van kamers die niet in de villa voorkomen. Klaagster voelt zich opgelicht.

De voorzitter:

1) Vast is komen te staan dat klaagster bij een andere organisatie dan Booking.com een verblijf in Villa Minerva heeft geboekt. Dit gegeven staat echter niet in de weg aan het indienen van en de beoordeling door de Commissie van een klacht over de uiting betreffende Villa Minerva op de website van Booking.com. Een ieder die meent dat een reclame-uiting niet voldoet aan de regels van de Nederlandse Reclame Code (NRC), kan daarover immers een klacht indienen bij de Commissie. Voorwaarde is niet dat klaagster op basis van de bestreden uiting een besluit tot boeking heeft genomen.
2) Zoals overwogen door het College van Beroep in zijn uitspraak van 8 juni 2012 (dossier 2011/01186), strekken de diensten van Booking.com wezenlijk verder dan het enkele zijn van een advertentieplatform waarop derden accommodaties beschikbaar maken voor reservering en waarop consumenten een reservering kunnen maken bij de accommodatie van hun keuze. In geval van een boeking via de website wordt het boekingsproces door Booking.com verzorgd. Bovendien wordt de door de accommodaties aangeleverde informatie getoond in een vormgeving die is aangepast aan de website van Booking.com, zonder dat direct duidelijk is dat de getoonde informatie in feite van de betrokken accommodatie afkomstig is. Op grond van het voorgaande heeft het College van Beroep geoordeeld dat Booking.com met betrekking tot de op de website getoonde informatie als adverteerder moet worden aangemerkt. De voorzitter neemt dit oordeel over, met dien verstande dat in het onderhavige geval zowel Booking.com als Villa Minerva verantwoordelijk worden gehouden voor de (juistheid van de) foto’s en beoordelingen van Villa Minerva die op de website van Booking.com staan.
3) De voorzitter is van oordeel dat de veronderstelling van klaagster dat de reviews op de website van Booking.com waarin Villa Minerva wordt beoordeeld met ‘fabulous’ of met een 10 of 9,2 - het door klaagster genoemde cijfer van 9,5 komt in de uiting niet voor - verzonnen zijn, geen doel treft nu deze veronderstelling niet is onderbouwd. Daarentegen is door verweerders voldoende aannemelijk gemaakt dat alleen bezoekers van Villa Minerva die deze accommodatie via Booking.com hebben geboekt, de mogelijkheid hebben om een beoordeling op de website te laten plaatsen. Dat klaagster de gegeven beoordelingscijfers, gelet op haar eigen ervaring met Villa Minerva, ongeloofwaardig acht, kan niet leiden tot het oordeel dat de beoordelingen vals zijn.
4) Ook de klacht dat op de website foto’s zijn geplaatst die de situatie in Villa Minerva niet juist weergeven, moet naar het oordeel van de voorzitter als onvoldoende aannemelijk gemaakt worden afgewezen.

Op andere blogs:
Dirkzwager (De aansprakelijkheid voor reviews onder het reclamerecht)

RB 2023

Oneerlijke bedingen in onroerend goedconsumentenovereenkomsten

HvJ EU 16 januari 2014, zaak C-226/12 (Constructora Principado SA tegen José Ignacio Menéndez Álvarez) - dossier
Richtlijn 93/13/EEG – Consumentenovereenkomsten – Koopovereenkomst voor onroerend goed – Oneerlijke bedingen – Beoordelingscriteria. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat:
–        het voor een „aanzienlijke verstoring van het evenwicht” niet nodig is dat de kosten die uit hoofde van een contractueel beding ten laste komen van de consument, in verhouding tot het bedrag van de betrokken transactie ernstige financiële gevolgen voor hem hebben, maar reeds voldoende is dat de rechtspositie waarin die consument als partij bij de overeenkomst verkeert krachtens de toepasselijke nationale bepalingen, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consument volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontleent, worden beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien;

–        het aan de verwijzende rechter staat om, bij zijn beoordeling of er eventueel sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst alsook alle andere bedingen daarvan in aanmerking te nemen, rekening houdend met de aard van het goed of de dienst waarop die overeenkomst betrekking heeft.

RB 2022

Prejudiciële vragen over apotheek voor magistrale bereidingen

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 11 oktober 2013, zaak C-544/13 (Abcur tegen Apoteket Farmaci) - dossier C-544/13 en zaak C-544/13 - dossier C-545/13
Verzoek tot prejudiciële beslissing van Stockholms tingsrätt (Zweden).
Als randvermelding.
Handelspraktijken. Reclamerecht. Geneesmiddelen. Verzoekster Abcur is een farmaceutisch bedrijf. Zij verkoopt onder meer geneesmiddelen ‘Noradrenalin Abcur’ en ‘Metadon DnE’. Zij daagt in beide gevoegde zaken Apoteket Farmaci AB (AF), een dochter van een Zweeds staatsbedrijf dat (tot 2009) alleenrecht heeft op detailhandelverkoop van geneesmiddelen. Zij eist in deze zaak dat AF stopt met reclamemaken voor een geneesmiddel (in C-544/13 Noradrenalin APL en in C-545/13 om Metadon APL) en eist een schadevergoeding omdat in Zweden de verkoop van de betreffende geneesmiddelen noch volgens Zweedse noch volgens Europese wetgeving is toegestaan. Reclamemaken is in strijd met de goede handelspraktijken. AF verweert zich door te stellen dat de verkoop van beide geneesmiddelen onder de uitzondering zou vallen van artikel 3, leden 1 en 2 van RL 2001/83, de zogenaamde ‘magistrale bereidingen’ (dat wil zeggen bereiding van een niet-gestandaardiseerd geneesmiddel, toegesneden op een bepaalde patiënt (zie de ‘lijst van centrale begrippen’ onder randnummer 6 in zaak C-545/13).

Abcur meent dat het in Zweedse wetgeving ingevoerde begrip ‘apotheek voor magistrale bereidingen’ in strijd is met Richtlijn 2001/83. Zij bestrijdt ook dat daarvan bij de bereiding van de gewraakte medicijnen sprake zou zijn. Verweerster is van mening dat er van reclame maken (in de zin van RL 2001/83) geen sprake is geweest.

De verwijzende Zweedse rechter heeft om deze zaak te beslissen meer uitleg nodig over verschillende van toepassing zijnde regelingen (richtlijnen). Hij stelt in zaak C-544/13 de volgende vragen aan het HvJ EU. (n.b. in zaak C-545/13 luiden de vragen iets anders).

1. Kan een receptgeneesmiddel voor menselijk gebruik, dat alleen in medische noodsituaties wordt gebruikt, waarvoor geen toelating tot verkoop is verleend door de bevoegde instantie van een lidstaat of krachtens verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, dat is bereid door een marktdeelnemer als in het bij het Stockholms tingsrätt (hof te Stockholm) aanhangige geding, en dat wordt besteld door gezondheidszorginstellingen in de omstandigheden waarvan sprake in de zaak voor het Stockholms tingsrätt, onder een van de uitzonderingen van artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik vallen, in het bijzonder wanneer er een ander goedgekeurd geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, dezelfde dosis en in dezelfde farmaceutische vorm is?
2. Indien een receptgeneesmiddel voor menselijk gebruik in de zin van de eerste vraag onder artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, of artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/83 valt, kan de wetgeving inzake reclame voor geneesmiddelen dan worden beschouwd als niet-geharmoniseerd of vormen de in deze zaak bedoelde soort maatregelen reclame in de zin van richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame?
3. Indien richtlijn 2006/114 van toepassing is overeenkomstig de tweede vraag, op grond van welke basisvoorwaarden vormen de door het Stockholms tingsrätt te onderzoeken maatregelen (gebruik van een productnaam, productnummer en anatomische therapeutische chemische code voor het geneesmiddel, toepassing van een vaste prijs voor het geneesmiddel, informatieverstrekking over het geneesmiddel in het Nationaal Productregister voor Geneesmiddelen (NPL), aanbrengen van een NPL-identiteit op het geneesmiddel, verspreiding van een informatiedocument over het geneesmiddel en levering van het geneesmiddel via een elektronische besteldienst voor de gezondheidszorg en informatieverstrekking over het geneesmiddel via een door een nationale brancheorganisatie uitgegeven publicatie) dan reclame in de zin van richtlijn 2006/114?
RB 2021

Antwoord kamervragen over aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten

Antwoord Kamervragen over een minimumleeftijd voor de verkoop van e-sigaretten, Aanhangsel van de Handelingen II, 2013-2014, 839.
Vraag 1: Bent u bekend met de recente berichtgeving over de verslavende, en daarmee voor de gezondheid schadelijke gevolgen van de e-sigaret?1
Antwoord 1: Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de veiligheid van de e-sigaret. Deze berichtgeving is gebaseerd op onderzoek van het RIVM2 en de NVWA3. Ik heb om dit onderzoek verzocht en ik heb u per brief op 29 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd.

Vraag 2: Bent u eveneens bekend met de aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten, die voornamelijk de positieve aspecten van de e-sigaret benadrukken, en worden uitgezonden op momenten dat veel jongeren kijken?

Antwoord 2: Zoals ik in antwoorden op vragen van lid van Gerven (SP)5 heb aangegeven ben ik op de hoogte van reclame op tv waarin de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit vind ik zorgelijk.

Vraag 3: Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een jonge, gezonde generatie nicotine afhankelijk wordt, doordat de e-sigaret vooralsnog voor iedereen vrij verkrijgbaar is, en onder jongeren flink wordt gemarket? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4: Kunt u toezeggen dat u op de snelst mogelijke manier een minimumleeftijd instelt van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten in Nederland, om te voorkomen dat de e-sigaret een nieuwe groep rokers trekt? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord 3 en 4: Ik zou het onwenselijk vinden wanneer jongeren die niet roken een nicotineverslaving zouden opdoen door gebruik van de e-sigaret. Mede om die reden ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren over de invulling hiervan.

RB 2020

Gebod om webpagina's offline te houden

Vzr. Rechtbank Den Haag 10 oktober 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15443 (MTTM en ZakelijkNummers tegen Belfabriek)
Rectificatie van offline pagina's. 6:194a BW. Vergelijkende reclame. Rechtspraak.nl: Procedure tussen twee telecomaanbieders. De vraag ligt voor of de uitlatingen van gedaagde over eiseres als misleidend en onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend met name vanwege de gebruikte bewoordingen en de wijze waarop en de context waarin die mededelingen zijn gedaan. Gedaagde wordt bevolen de webpagina's waarop de uitlatingen zijn gedaan offline te houden en haar wordt verboden om misleidende mededelingen te doen over eiseres. De gevorderde rectificatie wordt niet toegewezen.

3.4. Al het vorenstaande, in samenhang bezien, maakt reeds dat de uitingen van Belfabriek als misleidend en onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Bij dit oordeel is in aanmerking genomen dat enige mate van overdrijving toelaatbaar is, maar de grens hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter overschreden. Ook is acht geslagen op de omstandigheid dat de mededelingen gericht waren aan ondernemers. Ook voor een gemiddeld geïnformeerde en oplettende ondernemer moeten de teksten misleidend worden geacht. Daarbij staat vast dat er opzeggingen van ondernemers zijn binnengekomen door middel van de door Belfabriek beschikbaar gestelde standaard opzeggingsbrief. De stelling van Belfabriek dat er van onrechtmatigheid van de uitlatingen geen sprake kan zijn omdat de informatie die zij verstrekt ook al door andere instanties publiek was gemaakt, wordt niet gevolgd. Niet alleen verwijst Belfabriek hiertoe wederom naar websites die melding maken van klachten over een ander bedrijf (Zakelijke Telefonie.nl), maar ook de omstandigheid dat gebruikers van servicenummers via andere weg al op de hoogte waren geraakt van de financiële problemen van MTTM c.s. doet niet af aan de onrechtmatigheid van de uitlatingen van Belfabriek, gezien de bewoordingen van die uitlatingen, de wijze waarop en de context waarin die uitlatingen zijn gedaan zoals hiervoor vermeld.

Gevolgen onrechtmatige uitlatingen
3.5. Nu de webpagina’s met de uitlatingen zoals voormeld thans niet online zijn, zoals tussen partijen in confesso is, hebben MTTM c.s. geen belang bij een gebod om deze pagina’s offline te halen. Zij hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter wel belang bij een gebod deze webpagina’s, als ook andere webpagina’s waarin uitlatingen met dezelfde strekking staan, offline te houden. Die vordering zal worden toegewezen, gezien het onrechtmatige karakter van de uitlatingen en nu niet aannemelijk is geworden dat Belfabriek deze pagina’s niet opnieuw zal plaatsen. Ook de vordering tot het opleggen aan Belfabriek van een verbod om uitlatingen te doen over MTTM c.s. en haar bedrijfsactiviteiten acht de voorzieningenrechter in het licht van het vorenstaande toewijsbaar, met dien verstande dat dit verbod zal worden beperkt tot het doen van misleidende en/of onjuiste mededelingen op de wijze als hierna vermeld.

3.6. De voorzieningenrechter acht de vordering om Belfabriek te gelasten om een rectificatiebrief te versturen niet toewijsbaar.