RB
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 3830
28 maart 2024
Uitspraak

Google aansprakelijk voor nepadvertenties rond Jort Kelder

 
RB 3831
28 maart 2024
Uitspraak

Verzoek Amazon om openbaarmakingsplicht van advertentieopslag op te schorten afgewezen

 
RB 2061

Uitblazen damp wordt niet "met korrel zout" opgevat

RCC 14 februari 2014, dossiernr. 00017A (Flavor Vapes), 2014/00017b
Tabak. Aanbeveling. De bevindingen zoals weergegeven op www.acvoda.nl nemen naar het oordeel van de Commissie niet weg dat er sprake is van (mogelijk) kankerverwekkende stoffen. Nu voornoemde beelden van de vrouw ten onrechte suggereren dat -in elk geval- de damp onschadelijk is voor de gezondheid en de in de uiting opgenomen waarschuwing de gedachte kan doen postvatten dat slechts met de daarin bedoelde risico’s rekening behoeft te worden gehouden, acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de risico’s van het product als bedoeld in artikel in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Het verweer dat de maatman-consument de beelden van het uitblazen van damp over de kinderwagen “met een korrel zout” zal nemen en slechts zal opvatten als een provocerende, overdreven aansporing die niet letterlijk moet worden genomen kan niet slagen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat -zoals bij verweer betoogd- de gemiddelde consument de uiting met een korrel zout zal nemen, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat een moeder haar kind nooit bloot zou stellen aan een (potentieel) gezondheidsrisico.

Naar aanleiding van het beroep van adverteerder op de vrijheid van meningsuiting overweegt de Commissie dat de vrijheid van meningsuiting er niet aan in de weg staat dat wegens strijd met artikel 7 NRC aan adverteerder wordt aanbevolen om niet meer op de onderhavige wijze reclame te maken. (vgl. College van Beroep 25 september 2008 in dossiers 1543/08.0169A en B).

RB 2060

Verborgen voorwaarde afsluiten energiecontract voor cashback Nikon-spiegelreflexcamera

CVV 27 januari 2014, dossiernummer 2013/00976 (cash back Nikon-spiegelreflexcamera)
Misleidend. Verborgen houden essentiële informatie. Het betreft de reclamefolder waarin onder meer een Nikon-spiegelreflexcamera wordt aangeboden. De camera wordt duidelijk aangeboden voor € 299, aangezien “nu 299” groot en in het rood is gedrukt. Daaronder staat in kleinere letters “Bezuinigingsprijs!” gevolgd door de nog kleinere tekst “*na €75,- bezuinigings cashback”. Nergens in de folder staat concreet wat de voorwaarden van de actie zijn.

Klager vermoedt dat de in deze folder gedane aanbieding vergelijkbaar is met die waarover de Commissie in dossier 2013 00608 oordeelde [Zie RB 1939] en dat ook in dit geval het afsluiten van een energiecontract voorwaarde is om de camera voor € 299,- te kunnen kopen. Gelet hierop acht klager - succesvol- de in de uiting vermelde (bezuinigings)prijs misleidend.

Dat het afsluiten van een energiecontract voorwaarde is om de camera voor € 299,- te kunnen kopen, is essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een besluit over een transactie te nemen en waarop de consument duidelijk geattendeerd dient te worden. Aangezien de Commissie adverteerder reeds eerder heeft aanbevolen niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken, heeft de Commissie thans besloten deze uitspraak conform artikel 17 lid 1 onder h van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep als alert onder de aandacht te brengen van een breed publiek. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2059

Commercial Opel Ampera oplaadpunt misleidend: veronderstelt werkende oplaadpaal

CVB 18 februari 2014, dossiernummer 2013/00869 (Opel Ampera laadpunt)
CVB bevestigt aanbeveling RCC. Essentiële informatie. Misleiding. Het betreft de radiocommercial waarin de elektrisch aangedreven Opel Ampera wordt aangeprezen. Daarin wordt onder meer gezegd: “Bovendien krijgt u een oplaadpunt thuis en op het werk”. Na aanschaf van een Opel Ampera bleken er kosten te worden berekend voor het installeren van de oplaadpunten indien het budget wordt overschreden. Op grond van de uiting verkeerde klager in de veronderstelling dat hij bij aankoop van een Opel Ampera een werkende laadpaal zou krijgen. In werkelijkheid krijgt men voor het installeren van een laadpunt thuis een budget van € 400,- en voor een laadpunt op het werk een budget van € 500,-. Omdat dit niet in de uiting wordt vermeld, acht klager deze misleidend.

Volgens de Commissie was sprake van het verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). De Commissie achtte de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 NRC en beveelde adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2058

Moet duidelijk kenbaar zijn dat het product 'refurbished' is

RCC 6 februari 2014, dossiernummer 2013/00687 (Refurbished toestel)
Misleidend en oneerlijk. Levertijd. Garantie. Onduidelijke informatie. De klacht richt zich succesvol tegen de volgende uiting: “’Ready to go’ Delivery: Dit toestel wordt inclusief hoogwaardige kwaliteit oplader en accu geleverd. (…)” Onder het kopje “Levering” staat onder meer: “Origineel product: Op onze website worden enkel 100% originele merkproducten en OEM (Original Equipment Manufacturer) producten aangeboden.” “Product & Garantie: Op dit product zit 30 dagen volledige omruilgarantie, [..] Het gaat hier om zogenaamde tot in complete nieuwstaat gereviseerde modellen die met een nieuwe garantietermijn worden geleverd”. “Bedenktijd: Op dit product zit een bedenktijd van 7 werkdagen [..]”

De Commissie oordeelt dat het gaat om essentiële informatie (refurbished toestel) die niet duidelijk is vermeld, waardoor niet duidelijk is welke garantietermijn van toepassing is. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Het feit dat, naar adverteerder stelt, het aanbieden van refurbished toestellen algemeen geaccepteerd is, betekent niet dat men, indien men een dergelijk toestel aanbiedt, dit niet duidelijk moet vermelden. Dit is, zoals de voorzitter overwoog, essentiële informatie die aan geïnteresseerden direct kenbaar moet worden gemaakt. In de onderhavige uiting staat dit pas onder het kopje “Levering” en dan ook nog in het midden van de onder het subkopje “Product & Garantie” staande tekst, na informatie over de aard en de duur van de garantie(periode). Hierdoor is ook niet dan wel onvoldoende duidelijk welke garantie(termijn) op het aangeboden product van toepassing is.

Blijkens het voorgaande is voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code NRC. Voorts kan de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Tevens is de uiting, gelet op het vorenstaande, voor wat betreft het gebruik van het woord “garantie” in strijd met artikel 12 NRC.

RB 2057

Vragen aan HvJ EU over directmailproduct

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 8 januari 2014, zaak C-23/14 (Post Danmark) - dossier
Machtspositie. Directmail. Verzoekster is in 2007 en 2008 eigendom van de Deense staat en enkele particuliere beleggers. Zij heeft in die tijd een monopolie in de postsector. In 2003 voert zij een ‘directmailproduct’ in waarvoor klanten korting kunnen krijgen op grote partijen post die een uniforme maat hebben en deel uitmaken van een marketingcampagne. De korting schommelde tussen 6 – 16% per jaar.

Bring Citymail is een concurrerende onderneming die zich in de nationale procedure heeft gevoegd aan de zijde van verweerder Konkurrencerad (de Deense ‘mededingingsraad’). Zij is in 2006 opgericht, eigendom van de Noorse staat, en in de hier relevante periode enige concurrent van Post Danmark. Bij besluit van 24 juni 2009 stelt verweerder vast dat Post Danmark in strijd met nationale regelgeving en artikel 82 EG misbruik maakt van een machtspositie op de markt voor de distributie van massamailings door toepassing van getrouwheidversterkende en marktafschermende kortingen voor direct mail zonder in staat te zijn effectiviteitswinsten voor de consumenten aan te tonen die de mededingingsverstorende gevolgen van de korting voor direct mail zouden kunnen compenseren. Verweerder eist dat verzoekster de korting voor direct mail intrekt. Verzoekster doet dat inderdaad maar start meteen een procedure bij de beroepscommissie voor mededingingszaken omdat zij van mening is dat verweerder geen juist beeld van de afschermende werking van de korting geeft en niet alle relevante omstandigheden heeft meegewogen. De beroepscommissie bevestigt echter de eerdere uitspraak, en verzoekster gaat tegen dat besluit in beroep.

Volgens de verwijzende Deense rechter dient met alle omstandigheden rekening te worden gehouden en in het algemeen te worden onderzocht of het litigieuze kortingsysteem een afschermende werking kan hebben die in strijd is met artikel 82 EG. Hij legt het HvJ EU de volgende vragen voor:

1) Op basis van welke richtsnoeren moet worden beslist of de toepassing door een onderneming met een machtspositie van een kortingsysteem met een gestandaardiseerde volumedrempel met de [...] in de verwijzingsbeslissing genoemde kenmerken een misbruik van machtspositie in strijd met artikel 82 EG vormt?
Het Hof wordt verzocht om in zijn antwoord te verduidelijken welke relevantie het heeft voor de beoordeling of de drempel van het kortingsysteem aldus wordt vastgesteld dat het kortingsysteem van toepassing is op de meerderheid van de klanten op de markt. Voorts wordt het Hof verzocht in zijn antwoord te verduidelijken welke eventuele relevantie de prijzen en kosten van de onderneming met een machtspositie hebben voor de beoordeling krachtens artikel 82 EG van een dergelijk kortingsysteem (relevantie van de test van „even efficiënte concurrent”).
Tegelijk wordt het Hof verzocht te verduidelijken welke relevantie de kenmerken van de markt in deze context hebben, met name of de kenmerken van de markt kunnen rechtvaardigen dat uit ander onderzoek en andere analyses dan de test van „even efficiënte concurrent” een afschermende werking op de markt blijkt (zie punt 24 van de mededeling van de Commissie inzake artikel 82).
2) Hoe waarschijnlijk en ernstig moet de mededingingsverstorende werking van een kortingsysteem met de in [...] de verwijzingsbeslissing bedoelde kenmerken zijn voor toepassing van artikel 82 EG?
3) Gelet op het antwoord op de eerste en de tweede vraag, met welke specifieke omstandigheden moet de nationale rechter rekening houden bij de beoordeling of het kortingsysteem in de in de verwijzingsbeslissing beschreven omstandigheden (kenmerken van de markt en het kortingsysteem) zo een afschermende werking op de markt in het specifieke geval heeft of kan hebben dat het misbruik in de zin van artikel 82 EG vormt?
Is in deze context vereist dat de afschermende werking op de markt aanmerkelijk is?
RB 2056

RCC onbevoegd want uiting gericht op Chinese consument

RCC 12 februari 2014, dossiernummer 2013/00903 (telegraaf.cn)
Procesrecht. RCC niet bevoegd. Uiting gericht op China. Het betreft de volgende uiting: a. een in het Chinees gestelde uiting op www.telegraaf.cn waarin door adverteerder een reis wordt aangeboden voor “CNY 3800,-”. b. een uiting op www.telegraaf.nl , waarin onder meer staat: “Amsterdam. Roundtrip from CNY 3800,- Book now”. Toen klagers echtgenote een retourticket vanuit China naar Nederland wilde boeken, bleek een dergelijk ticket geen CNY 3.800 te kosten, maar CNY 6.765, derhalve 2.959 meer.

De Commissie acht zich niet bevoegd de uitingen aan de NRC te toetsen. De bestreden uiting is gericht op de Chinese consument. Er is een regeling voor grensoverschrijdende reclame, maar China valt buiten de landen waarop deze regeling van toepassing is. Dat de uiting in het Engels is gesteld, doet niet af aan het oordeel dat deze specifiek is bedoeld voor de Chinese consument.

Ad a. De Commissie is van oordeel dat deze is gericht op de Chinese consument, aangezien de uiting, naar adverteerder onweersproken heeft gesteld, uitsluitend zichtbaar was op computers met een IP adres in China, in het Chinees is gesteld en het daarin vermelde bedrag is uitgedrukt in een Chinese munteenheid. Gelet hierop is de Nederlandse Reclame Code (NRC) niet op deze uiting van toepassing. De Commissie overweegt daartoe dat ingevolge artikel 2 van de statuten van de Stichting Reclame Code, de Stichting tot doel heeft dat het maken van reclame in Nederland op verantwoorde wijze geschiedt, welk doel wordt nagestreefd door middel van toetsing van reclame-uitingen door de Reclame Code Commissie aan de NRC.

Weliswaar is in het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep voorzien in een regeling voor grensoverschrijdende reclame, maar China valt buiten de landen waarop deze regeling van toepassing is.

Ad b. Deze Engelstalige reclame-uiting die verschenen is op de website www.telegraaf.nl werd -naar adverteerder meedeelde- getoond op basis van een cookie die is geplaatst naar aanleiding van het feit dat klager op de voor de Chinese consument bestemde pagina’s van adverteerders website had gezocht naar een retourticket vanuit Chengdu naar Amsterdam. De Commissie acht het aannemelijk dat de uiting om eerdergenoemde reden voor klager zichtbaar werd, aangezien hij een print heeft overgelegd van adverteerders website www.klm/travel/cn waaruit blijkt dat is gezocht naar vliegtickets met als vertrekplaats Chengdu, waarbij de vliegprijzen in Chinese valuta worden weergegeven. Dat de uiting in het Engels is gesteld, doet niet af aan het oordeel dat deze specifiek is bedoeld voor de Chinese consument.
RB 2055

Vergelijking LouseBuster met resultaat luizenshampoo misleidend

RCC 12 februari 2014, dossiernummer 2013/00842 (luizenkliniek.nl)
Met hete lucht doden hoofdluis. Vergelijking met andere methoden. Aanbeveling. Klager, die producent is van luizenmiddelen en een farmaceutisch bedrijf heeft, heeft succesvol geklaagd over de website www.luizenkliniek.nl, met name de subpagina “Luizenmiddelen” en de homepagina met de aanhef “Kliniek voor professionele behandeling van hoofdluis”. Volgens klager bevat de website onjuiste informatie alsmede opmerkingen jegens farmaceutische bedrijven die te kwalificeren zijn als smaad en laster.

De Commissie oordeelt dat op de gewraakte pagina’s van de website het resultaat van de door verweerder aangeprezen behandelmethode, die hieruit bestaat dat in verweerders luizenkliniek luizen door professionals worden bestreden met behulp van de LouseBuster, waarmee hoofdluizen en neten worden gedood door middel dehydratatie, wordt vergeleken met het resultaat van de luizenshampoos/lotions waarmee hoofdluizen en neten worden bestreden. Aanbieders van luizenshampoos en/of -lotions kunnen zich door de wijze waarop verweerder zich over deze producten uitlaat aangesproken voelen. De Commissie beschouwt de bewuste webpagina’s om die reden als vergelijkende reclame en beveelt verweerder niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

De Commissie oordeelt op grond van het overwogene onder B 5 en 13 in strijd met artikel 6 NRC, op grond van het overwogene onder B 2, 4, 5, 7, 8, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21 in strijd met artikel 13 sub a NRC en op grond van het overwogene onder B1 in strijd met artikel 13 e NRC.

Ad B 1.
In de gewraakte zinsneden laat verweerder zich op onfatsoenlijke wijze uit over de handelwijze van concurrenten, daar waar hij de farmaceutische industrie ervan beschuldigt dat zij misbruik maakt van paniek die uitbreekt bij het ontdekken van hoofdluis door haar “macht en miljoenen” aan te wenden om de consument “te laten geloven” dat insecten het best zijn te bestrijden met pesticiden. Verweerder beschuldigt zijn concurrenten ervan de consument te manipuleren en schaadt daardoor de goede naam van hen, waaronder die van klager. Dat klagers naam niet in de uiting wordt genoemd, maakt dit niet anders. Gelet hierop acht de Commissie de uiting in strijd met het bepaalde in artikel 13 sub e NRC.

Ad B 2.
Verweerder baseert zich in de gewraakte mededeling met betrekking tot de resistentie op de situatie in het buitenland en op zijn eigen veronderstelling dat de in het buitenland geconstateerde resistentie ook ten aanzien van de luis in Nederland geldt. Dit wordt echter niet vermeld zodat de gemiddelde consument ten onrechte zal denken dat ook in Nederland hoofdluis en insecten massaal resistent zijn (geworden) tegen pesticide. Echter, in Nederland zijn -aldus de LCI-richtlijn Hoofdluis- ”beperkt cijfers over resistentieontwikkeling beschikbaar waaruit blijkt dat therapiefalen vaker optreedt na behandeling met permetrine dan met malathion”. Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de gewraakte mededeling onjuist alsmede misleidend in de zin van de aanhef van artikel 8 NRC en om die reden in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Ad B 4.
Blijkens de LCI-richtlijn Hoofdluis bevatten de ter bestrijding van hoofdluis beschikbare middelen dimeticon, malathion en permetrine en kunnen deze “huidirritatie, overgevoeligheid en sensibilisatie als bijwerking hebben”. Voorts wordt “het gebruik van malathion en permetrine (…) afgeraden aan zwangeren en vrouwen die borstvoeding geven” en bestaat “over het gebruik van dimeticon tijdens zwangerschap en borstvoeding (…) geen consensus”. Het feit dat het gebruik van een luizenmiddel bij sommigen wordt afgeraden en dat over de vraag of het gebruik van dimeticon tijdens zwangerschap en het geven van borstvoeding veilig is, geen consensus bestaat, rechtvaardigt niet de zo absolute en algemene mededeling dat luizenmiddelen, waaronder de gemiddelde consument middelen die dimeticon bevatten ook zal brengen, voor de gezondheid schadelijke stoffen bevatten. Nu adverteerder de juistheid van deze bewering niet heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt, acht de Commissie deze zinsnede te absoluut en daardoor misleidend en in strijd met artikel 13 a NRC.

Ad B 5.
Verweerder heeft niet weersproken dat de concentratie waarin pesticide in hoofdluismiddelen aanwezig is niet te vergelijken is met c.q. geringer is dan de concentratie van pesticide in landbouwgif. Gelet hierop acht de Commissie deze zinsnede onjuist en misleidend in de zin van de aanhef van artikel 8 NRC en daardoor in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Tevens getuigt de gewraakte mededeling van overdrijving waardoor deze ten onrechte gevoelens van angst jegens het gebruik van hoofdluismiddelen kan oproepen. Op grond daarvan acht de Commissie deze zinsnede ook in strijd met artikel 6 NRC.

Ad B 7.
De bewuste zinsnede is, anders dan de aanhalingstekens doen vermoeden, geen citaat maar geeft verweerders mening weer. De strekking van deze zinsnede is dat het gebruik van luizenmiddelen geen effect heeft en derhalve zinloos is. Aangezien luizenmiddelen luizen doden en derhalve wel degelijk effect hebben, acht de Commissie deze zinsnede misleidend en in strijd met artikel 13 sub a NRC. Dat het advies is om na het gebruik van het luizenmiddel te (blijven) kammen, maakt deze conclusie niet anders.

Ad B 8.
De reden om de behandeling met luizenmiddel te herhalen is niet omdat luizenmiddelen niet effectief is, maar omdat deze middelen niet effectief zijn tegen de larven in de neten. Na een eerste behandeling kunnen uit de mogelijk nog achtergebleven neten luizen komen en een herhaalde behandeling dient ter bestrijding van deze nieuwe luizen. Voorts is de mededeling dat “het RIVM deze middelen niet adviseert” niet in de LCI-richtlijn Hoofdluis terug te vinden. Gelet hierop acht de Commissie deze zinsnede onjuist en daardoor misleidend en in strijd met artikel 13 a NRC.

Ad B 13.
Afhankelijk van de werkzame stof van de verschillende luizenmiddelen, staan in de bijsluiters beperkingen ten aanzien van het gebruik en verweerder heeft niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat als de middelen volgens de respectievelijke bijsluiters worden gebruikt, deze de gezondheid in gevaar (kunnen) brengen. Gelet hierop acht de Commissie deze zinsneden misleidend en daardoor in strijd met artikel 13 sub a NRC. De zinsneden zijn tevens in strijd met artikel 6 NRC nu daardoor in de uiting zonder te rechtvaardige redenen wordt geappelleerd aan gevoelens van angst.

Ad B 14.
Dit tekstgedeelte acht de Commissie onvolledig nu is vermeld dat dimeticon een chemische stof bevat, maar niet is vermeld dat dimeticon, anders dan men op grond hiervan zou verwachten, geen chemische, maar een mechanische werking heeft. Gelet hierop acht de Commissie deze mededeling onvolledig en daardoor misleidend en derhalve in strijd met artikel 13 sub a NRC.

De daarop volgende zinsnede, die luidt dat middelen op basis van dimeticon niet schadelijk zijn voor de gezondheid maar wel voor de hoofdhuid en het haar, acht de Commissie, gezien de in de LCI-richtlijn Hoofdluis genoemde mogelijke bijwerkingen, zoals ook onder ad B 4 overwogen, te absoluut en daardoor misleidend en in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Ad B 15.
Klager trekt de juistheid van de onder het kopje “Waarom zinloos?” staande zinsnede dat je “De neten (…) helaas nooit allemaal (kunt) uitkammen, maar wel een deel” in twijfel en verweerder heeft nagelaten om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat deze mededeling juist is. Gelet hierop acht de Commissie deze mededeling misleidend en in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Ad B 16.
De mededeling dat het aantal neten dat men met een kam kan verwijderen altijd groter is dan er gedood kan worden met een luizenmiddel kan weliswaar juist zijn, omdat volgens de LCI-richtlijn Hoofdluis een luizenmiddel geen neten doodt, maar gegeven het feit dat deze mededeling wordt gedaan onder de aanhef “Waarom zinloos?”, wordt de suggestie gewekt dat een luizenmiddel niet werkt. Dit is een misleidende suggestie en daarmee in strijd met artikel 13 sub a NRC, zoals onder B 7 reeds is overwogen.

Ad B 17.
De juistheid van de eveneens onder het kopje “Waarom zinloos?” staande mededeling dat “het combineren van kammen en een luizenmiddel (…) ook niet meer zekerheid” geeft, is door adverteerder niet aangetoond en bovendien in strijd met de LCI-richtlijn Hoofdluis, waarin deze gecombineerde behandeling “bewezen effectief” wordt genoemd.

Gelet hierop acht de Commissie deze zinsnede eveneens misleidend en in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Dat in verband met de mededeling dat neten vast blijven zitten aan het haar geen melding is gemaakt van het bestaan van het middel Prioderm Foam, dat de lijm waarmee de neten aan het haar vastzitten oplost, betekent niet dat de uiting onvolledig is.

Ad B 18.
De gewraakte zinsnede wekt ten onrechte de indruk dat bij de bestrijding van hoofdluis een keuze zou moeten worden gemaakt tussen kammen en het gebruik van een luizenmiddel. Geadviseerd wordt immers naast een luizenmiddel ook te kammen. Voorts wordt de indruk gewekt dat men een luizenmiddel altijd 8 uur moet laten intrekken, terwijl er in ieder geval één middel is met een inwerktijd van 15 minuten. Waar ook hier weer gewezen wordt op de schadelijkheid van luizenmiddelen, verwijst de Commissie naar hetgeen zij hierboven onder Ad B 4 ten aanzien daarvan heeft overwogen. Op grond van het vorenstaande acht de Commissie deze zinsnede te absoluut en daardoor misleidend en in strijd met artikel 13 a NRC.

Ad B19.
Van deze mededeling gaat ten onrechte de suggestie uit dat een luizenmiddel geen enkel effect heeft, terwijl dit de luizen doodt. Wel wordt in de LCI-richtlijn Hoofdluis geadviseerd om naast het gebruik van een luizenmiddel ook nog 14 dagen te kammen. Dat men dit een half uur zou moeten doen, heeft verweerder echter niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop acht de Commissie deze zinsnede misleidend en in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Ad B 20.
De gewraakte zinsnede impliceert dat het gebruik van luizenmiddelen niet effectief is en dientengevolge ondeugdelijk is ter bestrijding van hoofdluis. Aangezien luizenmiddelen wel degelijk effectief zijn tegen luizen acht de Commissie deze mededeling misleidend en om die reden in strijd met artikel 13 sub a NRC.

Ad B 21.
Verweerder heeft de juistheid van deze stellige mededeling niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt. Gelet hierop acht de Commissie deze mededeling misleidend en om die reden in strijd met artikel 13 a NRC.

RB 2054

Interventie door consumentenbeschermingsorganisatie is toegestaan

HvJ EU 27 februari 2014, zaak C-470/12 (Pohotovost') - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Okresný súd vo Svidníku, Slowakije. Zie eerder RB 2005. Uitlegging van artikel 6, lid 1, en artikel 8 van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) alsmede van de artikelen 38 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Overeenkomst voor consumentenkrediet – Gedwongen tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis – Verzoek om interventie van een vereniging voor bescherming van de consumentenrechten in de tenuitvoerleggingsprocedure – Nationale wettelijke regeling die niet voorziet in de mogelijkheid van een interventie van derden – Mogelijkheid voor de nationale rechterlijke instantie om een dergelijke interventie toe te staan. Het Hof verklaart voor recht:

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, met name de artikelen 6, lid 1, 7, lid 1, en 8 van deze richtlijn, junctis de artikelen 38 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan het een vereniging voor consumentenbescherming niet is toegestaan te interveniëren aan de zijde van een bepaalde consument in een tegen laatstgenoemde gevoerde procedure tot tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegaan arbitraal vonnis.
RB 2053

Zekere artistieke vrijheid voor ontwerper huisstijl

Ktr. Rechtbank Midden-Nederland 19 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (reclamebureau tegen Webstate)
Contractenrecht. Opdracht. Er komt aan opdrachtnemer voor het ontwerpen van een logo en huisstijl een zekere artistieke vrijheid toe vanwege de aard van de opdracht. Dat de conceptontwerpen niet voldoen aan de smaak en verwachtingen van opdrachtgever brengt geen tekortkoming mee. Er is geen sprake van onprofessionaliteit. De vordering tot betaling van het redelijke loon wordt toegewezen.

4.7 (...) Waar [eisende partij] een zekere artistieke vrijheid toekomt vanwege de aard van de opdracht, kan niet zonder meer gesproken worden van het niet opvolgen van aanwijzingen door Webstate. Niet gesteld of gebleken is dat [eisende partij] ontwerpen heeft gemaakt die evident afwijken van de door Webstate gegeven aanwijzingen. Dit brengt mee dat ook hierom niet blijkt van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

4.8. [eisende partij] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een redelijk loon in rekening heeft gebracht, een overzicht in het geding gebracht waaruit zijn werkzaamheden hebben bestaan, het aantal uren dat daaraan is besteed en op welke dagen de werkzaamheden zijn verricht. In dit licht bezien snijdt het verweer van Webstate dat een specificatie van de in rekening gebrachte vierentwintig uren voor “concepting, vormgeving en digitaal schetsen” ontbreekt, geen hout. Dat het overzicht net zo goed een ander aantal uren had kunnen vermelden vormt onvoldoende betwisting van de concreet onderbouwde stellingen van [eisende partij] op dit punt. Het verweer van Webstate wordt daarom verworpen.

4.9. Tegen de achtergrond van het voorgaande en gelet op alle omstandigheden van het geval acht de kantonrechter betaling van het gevorderde (door [eisende partij] aangepaste) loon redelijk. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat er aan de zijde van [eisende partij] sprake is van besparingen uit de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van opdracht die van het toe te wijzen loon zouden moeten worden afgetrokken. Het door [eisende partij] gevorderde loon van € 1.800,00, te vermeerderen met 21% btw, zal daarom worden toegewezen.

4.10. Anders dan Webstate bepleit, is geen sprake van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW, waarop zij zich kennelijk beroept, waar het de hoogte van het toe te kennen loon betreft. Zij merkt het door [eisende partij] geleverde werk weliswaar aan als onprofessioneel, maar kan hierin niet worden gevolgd. Dat het werk niet naar haar smaak is, elementen uit logo’s van andere bedrijven gelijkenis vertonen en de schetsen volgens Webstate de nodige creativiteit ontberen, brengt niet mee dat sprake is van onprofessionaliteit zoals Webstate stelt en dat sprake is van onaanvaardbaarheid indien loon wordt toegekend aan [eisende partij].

Lees de uitspraak
ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (link)
ECLI:NL:RBMNE:2014:590 (pdf)

RB 2052

Persbericht met verbod op grond van een of meerdere octrooien geen verschil

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2014, KG ZA 14-66 (Digital Revolution en Maxperian tegen Samsung)

Octrooirecht. Geen misleidend persbericht. Samsung is houdster van EP 1 975 744 en EP 2 357 537 voor cartridges. Eerder [IEF 13417 en 13407] werden Maxperian, Digital Revolution en Printabout verboden inbreuk te maken op EP 744, de vorderingen met betrekking tot EP 537 werden afgewezen, omdat de kans bestond dat een deel nietig zou worden verklaard. Na het vonnis heeft Samsung een persbericht uitgebracht. Voor het relevante publiek maakt het geen wezenlijk verschil of de verkoop van bepaalde cartridges is verboden op grond van één of meerdere octrooien. De vorderingen, waaronder opgave van de media aan wie het persbericht is gezonden en bevel tot rectificatie, worden afgewezen.

Inbreuk op essentiële octrooien
4.4. Het betoog van DR en Maxperian dat het persbericht de indruk wekt dat DR en Maxperian op grond van de vonnissen geen enkele met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges meer mogen verkopen, en – meer in het bijzonder – dat ook de remanufactured cartridges onder het verbod vallen, is naar voorlopig oordeel ongegrond. Het persbericht stelt niet dat alle met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges onder het verbod vallen. Het persbericht stelt dat Samsung ontdekte dat “verschillende typen inbreukmakende tonercartridges” verkrijgbaar zijn, dat “de nieuwe inbreukmakende tonercartridges” inbreuk maken en dat drie dealers een voorlopig verbod krijgen om “de betreffende producten” te verkopen. Dat is in overeenstemming met de feitelijke gang van zaken. De aanleiding voor de procedures was immers dat Samsung van mening was dat onder meer DR en Maxperian “verschillende typen inbreukmakende tonercartridges” op de markt brachten, te weten de nieuwe en remanufactured cartridges. Bij de vonnissen is voorshands vastgesteld dat alleen de “nieuwe” cartridges inbreuk maken en zijn “de betreffende producten” verboden.

4.5. DR en Maxperian hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat het publiek uit het persbericht heeft opgemaakt dat alle met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges onder het verbod vallen. Zij hebben hun betoog uitsluitend onderbouwd met de – pas ter zitting naar voren gebrachte en niet onderbouwde – stelling dat klanten regelmatig vragen stellen over het vonnis. Daarmee is niet gezegd dat die klanten uit het persbericht of de daarop volgende publiciteit hebben afgeleid dat alle met Samsung printers compatibele huismerktonercartridges onder het verbod vallen. Daarnaast heeft
Samsung erop gewezen dat de media-uitingen die DR en Maxperian hebben aangehaald als voorbeelden van de doorwerking van het persbericht, uitdrukkelijk melden dat het verbod betrekking heeft op “newbuilt cartridges”, “nagemaakte tonercartridges” of “clones”. Uit dat woordgebruik kan worden afgeleid dat het persbericht de sector wel degelijk duidelijk heeft gemaakt dat het verbod betrekking heeft op niet door Samsung geproduceerde, nieuwe cartridges en dus niet de remanufactured cartridges die DR en Maxperian verhandelen.

4.6. Het feit dat in het persbericht in de meervoudsvorm wordt gesproken over “octrooien”, kan niet leiden tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat het publiek die term zo zal begrijp dat de nieuwe cartridges inbreuk maken op meerdere octrooien. Daarbij kan in het midden blijven of die aanduiding volledig juist is (Samsung heeft erop gewezen dat EP 537 een bundel van nationale octrooien is). Voor zover de aanduiding onjuist is, is het publiek daardoor naar voorlopig oordeel niet misleid. Voor het relevante publiek maakt het namelijk geen wezenlijk verschil of de verkoop van bepaalde cartridges is verboden op grond van één octrooi of op grond van meerdere octrooien. Hetzelfde geldt voor de aanduiding van die octrooien

bescherming van rechten en belangen van consumentenbelangen
4.7. Het bezwaar van DR en Maxperian tegen de zin uit het persbericht waarin wordt gesteld dat Samsung met de rechtszaak “de rechten en belangen van consumenten” wil beschermen is ongegrond. Dat het handhaven van octrooirechten indirect de belangen van consumenten dient, is verdedigbaar. In ieder geval kan Samsung niet het recht worden ontzegt dat standpunt naar voren te brengen.

bescherming rechten en belangen van fabrikanten
4.8. Ook het betoog van DR en Maxperian dat het persbericht het publiek misleidt omdat het de indruk wekt dat de door DR en Maxperian verhandelde tonercartridges niet milieuvriendelijk of niet herbruikbaar zijn, moet worden verworpen. Het persbericht stelt niet uitdrukkelijk dat tonercartridges van DR en Maxperian niet milieuvriendelijk of niet herbruikbaar zijn. Het persbericht licht toe welke belangen Samsung met de rechtszaak heeft willen beschermen, waaronder de belangen van “bedrijven die milieuvriendelijke, herbruikbare tonercartridges fabriceren”. Voor zover het publiek daarin leest dat de tonercartridges van DR en Maxperian niet milieuvriendelijk en niet herbruikbaar zijn, is die boodschap naar voorlopig oordeel te impliciet om als misleiding te worden gekwalificeerd. Daarbij weegt mee dat het gaat om een persbericht dat naar buiten is gebracht in de context van een rechtszaak en dat kenbaar afkomstig is van de PR-afdeling van een van de betrokken partijen. Gelet op die context bestaat er naar voorlopig oordeel geen reëel risico dat de gewraakte bewoordingen in het persbericht de gemiddelde klant ervan zullen weerhouden om tonercartridges af te nemen bij DR en Maxperian.

motieven van Samsung
4.9. Het bezwaar dat het persbericht misleidt omdat daarin slechts “altruïstische redenen” voor de procedure worden genoemd terwijl in de procedure vooral de eigen commerciële belangen van Samsung aan de orde waren, is evenmin gegrond. Zoals hiervoor al is overwogen, staat het Samsung in beginsel vrij om aan te geven welke motieven zij heeft om een procedure te starten. Een plicht om daarbij aan te geven dat ook eigen commerciële belangen een rol spelen, vindt naar voorlopig oordeel geen steun in het recht. Voorshands moet worden aangenomen dat de gemiddelde consument wel weet dat een bedrijf als Samsung zich mede door commerciële motieven laat leiden, ook als dat niet expliciet in haar persberichten staat.

slotsom
4.10. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van misleidende mededeling, misleidende vergelijkende reclame of misleidende handelspraktijk. Door DR en Maxperian is niet gemotiveerd gesteld op welke grond de handelingen van Samsung anderszins onrechtmatig zijn. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.

Lees hier de uitspraak:
KG ZA 14-66