RB
RB 3834
25 april 2024
Artikel

Seminar Uitingsvrijheid op donderdag 16 mei 2024

 
RB 3833
25 april 2024
Uitspraak

Boete wegens reclame over 'geneesmiddel' zonder handelsvergunning

 
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 2181

Waarschuwing voor strenge controles en boetes geen intimiderende reclame

Vz. RCC 3 juli 2014, RB 2181, dossiernr. 2014/00395 (Sociale-Hygiene.nl)
Voorzittersafwijzing. Het betreft een aan klaagster geadresseerde brief met folder. In de aanhef van de brief staat: “Waarschuwing: strenge controles in uw gemeente”. In deze brief staan de boetes die kunnen worden opgelegd bij overtreding van de Drank- en Horecawet en wordt in dat verband voorts gezegd: “Uw gemeente kan ook tot intrekking van de vergunning of zelfs tot sluiting overgaan. Riskeer geen hoge boetes of sluiting! Controleer nu of u voldoende medewerkers heeft die in het bezit zijn van de SVH Verklaring Sociale Hygiëne.” Hierna worden dagcursussen genoemd die adverteerder aanbiedt en wordt voorts onder meer verwezen naar de “Training Hygiënecode HACCP” die in een bijgesloten folder wordt toegelicht. Klaagster stelt dat sprake is van een intimiderende en misleidende reclame voor cursussen. Er wordt gedreigd met boetes als geen cursussen worden afgenomen. De voorzitter wijst de klacht af.

Het oordeel van de voorzitter
Voor zover klaagster stelt dat de uiting misleidend is, stelt de voorzitter voorop dat bij de beoordeling van deze klacht dient te worden gelet op de totale uiting (een brief met folder) en de context waarin de bestreden mededelingen zijn geplaatst. Uitgaande hiervan acht de voorzitter het voldoende duidelijk dat de uiting strekt tot het aanprijzen van cursussen door adverteerder als commercieel bedrijf. Dat adverteerder in de uiting wijst op wettelijke verplichtingen en de mogelijkheid bij haar een wettelijk vereist certificaat (“SVH Verklaring Sociale Hygiëne”) te behalen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook deze mededelingen strekken immers onmiskenbaar tot het aanprijzen van de diensten die adverteerder aanbiedt. In de begeleidende folder staat voorts een uitvoerige toelichting voor zover het betreft de “Training Hygiënecode HACCP” die adverteerder aanbiedt. Van misleiding is op grond van het voorgaande geen sprake.

Naar het oordeel van de voorzitter gaat de wijze waarop adverteerder op de noodzaak van het certificaat wijst en de mogelijkheid om bij haar dit certificaat te behalen, de grenzen van het toelaatbare niet te buiten. Weliswaar gaat enige dreiging uit van de verwijzing naar sancties die mogelijk zijn bij het ontbreken van het certificaat, maar het staat adverteerder vrij op deze wijze haar diensten aan te prijzen. Niet in geschil is immers dat deze sancties zullen (kunnen) volgen indien een bedrijf niet over dat certificaat beschikt, zodat daadwerkelijk een noodzaak bestaat om over het bedoelde certificaat te beschikken. Adverteerder mag hierop wijzen. Van intimidatie in de zin van artikel 14 van de Nederlandse Reclame Code is naar het oordeel van de voorzitter daarbij geen sprake.
RB 2180

Aanduiding als 'yoghurt' voor zuivelproduct Oikos toegestaan

RCC 2 juli 2014, RB 2180, dossiernr. 2014/00357 (Danone)
Afwijzing. Voeding. Geen misleiding. Het betreft de benaming “yoghurt” voor het zuivelproduct Oikos op verpakkingen, op de website van Danone (www.danone.nl) en in een televisiereclame. Op de verpakkingen staat “de stevige yoghurt bij trek”. Op de website en in de televisiecommercial wordt Oikos aangeprezen als “de yoghurt die steviger is dan je trek”. De klacht: het aanduiden van Oikos als “yoghurt” is in strijd met artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), waarin is bepaald dat reclame niet oneerlijk mag zijn. Omdat Oikos een melk verdikt met polymeren is, en geen vet en melkzuurbacteriën bevat, voldoet het product niet aan de in artikel 8 van het Warenwetbesluit Zuivel gestelde eisen om yoghurt genoemd te mogen worden. De Commissie wijst de klacht af.

Het oordeel van de Commissie
De klacht dient naar het oordeel van de Commissie te worden afgewezen. Tegenover de enkele bewering van klager dat de aanduiding “yoghurt” voor Oikos-producten niet toegestaan is gelet op het verdikken van de melk met polymeren en de afwezigheid van vet en melkzuurbacteriën, heeft adverteerder gemotiveerd en onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen uiteengezet dat Oikos-producten voldoen aan de wettelijke vereisten die gelden voor de aanduiding van een zuivelproduct als yoghurt. Van de door klager gestelde misleiding bij de benaming van Oikos-producten is niet gebleken.
RB 2179

Profijt speciale vertrouwen kinderen tegenover leerkrachten bij uitdelen reclame

RCC 3 juli 2014, RB 2179, dossiernr. 2014/00359 (Jumbo)
Gedeeltelijke Aanbeveling. Reclame gericht op kinderen. Het betreft een waardebon van Jumbo Roden, uitgedeeld tijdens de Koningsspelen op de basisschool (de kleuterklas) van klagers zoon, door de juf. In de uiting staat onder het kopje: “Een bijzondere dag verdient iets bijzonder lekkers!” onder meer: “Kom op vrijdag 25 april of zaterdag 26 april naar Jumbo Roden en ontvang gratis 4 oranje tompoucen bij besteding van € 15,- aan boodschappen. Daarnaast hebben we op zaterdag 26 april een ijscokar geregeld! Tegen inlevering van deze waardebon ontvang je een lekker oranje schepijsje gratis”. Klager acht de uiting in strijd met artikel 2 lid 1 aanhef en onder b en c van de Kinder- en Jeugdreclamecode (KJC) Klager stelt hiertoe dat met het aanzetten tot eten van ongezonde zoetigheden de supermarkt de kinderen fysieke schade berokkent, ouders worden overreden tot het brengen vaan een bezoek aan de supermarkt en dat profijt wordt getrokken uit het speciale vertrouwen dat kinderen hebben in leerkrachten. De Commissie acht de uiting slechts in strijd met artikel 2 lid 1 onder c KJC.

Het oordeel van de Commissie
Dat in de mede tot kinderen gerichte waardebon de aandacht wordt gevestigd op “allerlei oranje lekkernijen” bij Jumbo, waaronder “gratis (..) oranje tompoucen” en op een “oranje schepijsje” tegen inlevering van de bon, betekent nog niet dat de bon kinderen fysieke schade berokkent als bedoeld in artikel 2 lid 1 aanhef KJC.

Artikel 2 lid 1 aanhef en onder b KJC luidt, voor zover hier van belang:
“Reclame gericht op kinderen (..) mag er niet rechtstreeks toe aanzetten hun ouders (..) te overreden tot de aankoop van producten waarvoor reclame wordt gemaakt. De uiting bevat naar het oordeel van de Commissie geen rechtstreekse aansporing van kinderen om hun ouders te bewegen tot aankoop van in de uiting aangeprezen producten.

Waar leerkrachten de bon aan kinderen verstrekken, acht de Commissie het aannemelijk dat eerder acht zal worden geslagen op die bon, allereerst door de kinderen zelf, dan wanneer deze zou worden aangeboden door een willekeurige derde. In zoverre is de Commissie van oordeel dat de onderhavige reclame profiteert van het speciale vertrouwen dat kinderen hebben in leerkrachten als bedoeld in artikel 2 lid 1 aanhef en onder c KJC.

De Commissie acht alleen verweerder sub 2 verantwoordelijk voor deze overtreding van de KJC, nu verweerder sub 2 de uiting heeft verspreid.

Ten overvloede overweegt de Commissie het volgende.

Ingevolge artikel 12 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV) is het verboden om op scholen voor primair onderwijs reclame te maken voor een voedingsmiddel. De onderhavige bon houdt een aanprijzing in van onder meer “allerlei oranje lekkernijen in het assortiment” van Jumbo, waaronder “oranje tompoucen”. Aldus wordt reclame gemaakt voor voedingsmiddelen, en wel in strijd met het verbod van artikel 12 RVV. Van dit verbod is uitgezonderd een voorlichtende reclamecampagne als bedoeld in artikel 12 RVV, maar van een dergelijke campagne is in dit geval geen sprake.
RB 2178

Diverse gezondheidsclaims Aloë Vera producten niet toegestaan

Vz. RCC 3 juli 2014, RB 2178, dossiernr. 2014/00408 (Forever Living Products)
Voorzitterstoewijzing. Gezondheidsclaims. Het betreft de website www.foreverliving.com, waarbij de klacht is toegespitst op de pagina die in het algemeen beweerdelijke voordelen van Aloë Vera noemt en de pagina’s met betrekking tot de producten Aloe Vera Gel, Forever Freedom, Aloe Berry Nectar en Forever Aloe Bits n’ Peaches. De klacht: met betrekking tot de pagina die de beweerdelijke algemene voordelen van Aloë Vera noemt, heeft klaagster de volgende claims bestreden voor zover deze zijn gerelateerd aan orale inname van deze stof: "stimuleert de stofwisseling”, “geeft energie”, “beschermt de huid tegen vrije radicalen” en “bevordert het natuurlijke herstel van de huid”. Daarnaast bestaat de klacht uit verschillende claims en voordelen die betrekking hebben op de eerder vermelde producten. De voorzitter acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC.

Het oordeel van de voorzitter
2) Met betrekking tot de pagina waarop algemene voordelen van Aloe Vera worden genoemd (bijlage 1 bij de klacht), heeft klaagster de volgende claims bestreden voor zover deze zijn gerelateerd aan orale inname van deze stof:
• “stimuleert de stofwisseling”
• “geeft energie”
• “beschermt de huid tegen vrije radicalen”
• “bevordert het herstel van de huid”.
Niet weersproken is dat deze mededelingen in strijd met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening zijn, nu de claims niet door de Europese Commissie zijn geautoriseerd en vervolgens op de lijst met toegestane claims zijn geplaatst, terwijl evenmin sprake is van claims die op de zogenaamde “on-hold” lijst staan.

3) Met betrekking tot de pagina die de voordelen van Aloe Vera Gel noemt (bijlage 2 bij de klacht) heeft klaagster de volgende claims bestreden:
• “reinigt de darmen”
• “ondersteunt het afweersysteem”.
Niet weersproken is dat deze mededelingen in strijd met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening zijn, nu de claims niet door de Europese Commissie zijn geautoriseerd en vervolgens op de lijst met toegestane claims zijn geplaatst, terwijl evenmin sprake is van claims die op de zogenaamde “on-hold” lijst staan.

4) Met betrekking tot de pagina die de voordelen van Forever Freedom noemt (bijlage 3 bij de klacht) heeft klaagster de volgende claims bestreden:
• “voor soepele gewichten”
• “kan een belangrijke bijdrage overeen aan het onderhoud van gewrichten en kraakbeen”
• “ter ondersteuning van gezond kraakbeen”
• “zorgt voor herstel na fysieke inspanning”.
Niet weersproken is dat deze mededelingen in strijd met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening zijn, nu de claims niet door de Europese Commissie zijn geautoriseerd en vervolgens op de lijst met toegestane claims zijn geplaatst, terwijl evenmin sprake is van claims die op de zogenaamde “on-hold” lijst staan.
 
5) Met betrekking tot de pagina die de voordelen van Aloe Berry Nectar noemt (bijlage 4 bij de klacht), heeft klaagster gesteld dat een hoog concentraat vitamine C overbodig is voor het overgrote deel van het Nederlandse publiek en dat hetzelfde geldt voor de niet nader genoemde mineralen en werkzame stoffen in het product. De voorzitter constateert dat in de uiting op “een hoog concentraat vitamine C” in het product wordt gewezen zonder verder op specifieke voordelen of de noodzaak daarvan te wijzen. Deze klacht richt zich derhalve kennelijk tegen de samenstelling van het product en niet tegen de reclame-uiting als zodanig. Nu de Reclame Code Commissie niet bevoegd is te oordelen over inhoudelijke klachten tegen de samenstelling van een bepaald product, dient de klacht in zoverre te worden afgewezen.

6) Met betrekking tot de pagina die de voordelen van Forever Aloe Bits n’ Peaches noemt (bijlage 5 bij de klacht), heeft klaagster gesteld dat niet duidelijk is wat wordt bedoeld met de mededeling dat er vruchtvlees van Aloe Vera in het product verwerkt is. De voorzitter acht de klacht op dit punt onvoldoende duidelijk en wijst deze daarom in zoverre af.

7) De voorzitter verwijst tot slot naar de mededelingen van de Keuringsraad KOAG KAG aangaande de uitingen voor Aloe Berry Nectar en Forever Aloe Bits n’ Peaches, waaruit blijkt dat de volgende claims in strijd met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening zijn:
• Aloe Berry Nectar: “komt de energiebalans ten goede”, “helpt de blaas te reinigen”, “ondersteunt de blaasfunctie” en “draagt bij aan een goede weerstand”
• Forever Aloe Bits n’ Peaches: “voor een natuurlijke stoelgang”.
De voorzitter volstaat in dit verband met te constateren dat adverteerder heeft meegedeeld dat de bestreden uitingen zullen worden aangepast, welke mededeling blijkbaar ook op de hier bedoelde, volgens de Keuringsraad KOAG KAG onjuiste, mededelingen ziet.
RB 2177

Geen vlucht te boeken voor geadverteerde prijs

Vz. RCC 3 juli 2014, RB 2177, dossiernr. 2014/00326 (Transavia)
Voorzitterstoewijzing. Misleidende reclame. Het betreft een advertentie voor een vliegreis naar Malaga voor € 55,- (te vermeerderen met € 5,- per boeking) die klager zag na een zoekopdracht met Google. De klacht is dat klager geen vlucht heeft gevonden voor € 55,-. Klager legt prints over waaruit dit laatste blijkt. Volgens klager kan geen sprake zijn van een redelijke beschikbaarheid en is de uiting misleidend. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken stelt klager dat adverteerder weinig is gelegen zich te houden aan de regelgeving. De voorzitter acht de onderhavige reclame-uiting in strijd met het bepaalde onder V lid 1 RR 2014. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het oordeel van de voorzitter
2) Klager heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op 16 april 2014 naar aanleiding van de zoekopdracht met de woorden “Transavia Amsterdam Malaga”, een advertentie zag voor een vlucht naar Malaga voor € 55,--. Kennelijk is op basis van die zoekopdracht op de computer van klager een cookie geplaatst waardoor hij op 24 april 2014 op www.nu.nl een vergelijkbare advertentie zag. Klager heeft hiervan een print overgelegd. Nu klager gemotiveerd heeft gesteld dat het niet mogelijk was voor dit tarief (vermeerderd met € 5,-- per boeking) een vlucht te boeken, lag het op de weg van adverteerder om aannemelijk te maken dat er sprake was van een redelijke beschikbaarheid van vluchten voor dit tarief. Nu adverteerder dit heeft nagelaten, zijn de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde onder V lid 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014.
RB 2176

Geen toestemming voor reclame per e-mail

Vz. RCC 3 juli 2014, RB 2176, dossiernr. 2014/00056 (Lexa)
Voorzitterstoewijzing. Digitale marketing. Ongewenste reclame. Het betreft reclame per e-mail verstuurd door afzender. De klacht: klager maakt bezwaar tegen het feit dat hij reclame per e-mail van afzender heeft ontvangen zonder dat hij hiervoor toestemming heeft gegeven. De voorzitter is van oordeel dat afzender heeft gehandeld in strijd met artikel 1.3 sub a Code e-mail. De voorzitter beveelt, uitsluitend voor zover nog nodig, afzender aan om niet meer in strijd met dit artikel te handelen.

Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter constateert dat afzender stelt over aanwijzingen te beschikken dat klager een profiel op haar website heeft gehad, waarmee zij kennelijk bedoelt te stellen dat sprake is geweest van een klantrelatie met geadresseerde. De aanwijzingen waarover afzender beschikt, zijn echter niet dusdanig concreet, dat op grond daarvan met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat geadresseerde inderdaad klant van afzender is geweest. Evenmin kan worden aangenomen dat geadresseerde op andere wijze vooraf toestemming voor toezending van reclame per e-mail heeft gegeven.
RB 2175

Crème kan DNA niet herstellen

RCC 4 juli 2014, RB 2175, dossiernr. 2014/00361 00361A (Lancaster)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Het betreft een televisiereclame voor onder meer het huidverzorgingsproduct Lancaster 365 Cellular Elixer. Nadat eerst de aandacht is gevestigd op een nieuwe gezichtscrème van Lancaster, “Total age correction”, is aan het slot van de reclame het product Lancaster 365 Cellular Elixer te zien en zegt de voice-over: “Combineer met Lancaster 365, het actieve serum dat het DNA herstelt”. De klacht is dat DNA niet kan worden gerepareerd. Drie jaar geleden werd deze reclame ook uitgezonden. Toen oordeelde de Commissie naar aanleiding van een soortgelijke klacht dat de reclame gepaard gaat met onjuiste informatie en dat de uiting misleidend en daardoor oneerlijk is [RB 1002]. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie
Klager stelt, onder verwijzing naar dossier 2011/00178A, dat dezelfde reclame drie jaar geleden werd uitgezonden en dat de Commissie deze misleidend en oneerlijk heeft bevonden.
De Commissie stelt voorop dat laatstgenoemd dossier betrekking heeft op een andere televisiereclame voor hetzelfde product en dat in de betreffende reclame, voor zover hier van belang, werd gesteld: “365 Cellular Elixer reset elke dag het DNA van uw huid”.
De Commissie oordeelde -samengevat- dat zij het aannemelijk acht dat het aangeprezen product een bijdrage kan leveren aan het herstel van beschadigd DNA, zoals dat herstel door natuurlijke herstelprocessen wordt bewerkstelligd, met name in die zin dat het herstel wordt bevorderd en versneld, maar dat deze bijdrage aan het herstel niet de absolute en niet kennelijk overdreven claim “365 Cellular Elixer reset elke dag het DNA van uw huid” rechtvaardigt. De Commissie achtte de reclame misleidend en daardoor oneerlijk.
(…)
In de uiting wordt gezegd: “Lancaster 365, het actieve serum dat het DNA herstelt”. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat het product zelfstandig in staat is het DNA de herstellen. Dit laatste is echter niet komen vast te staan. Niet duidelijk is dat, naar de Commissie begrijpt uit het verweer, met voornoemde mededeling bedoeld is dat Lancaster 365 een “bijdrage” levert aan het herstel van DNA. Gelet op het bovenstaande gaat de Commissie gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

RB 2174

Reclame voor bijzonder aanbod vereist redelijke voorraad

RCC 27 juni 2014, RB 2174, dossiernr. 2014/00377 (Kruidvat)
Aanbeveling. Misleidende informatie beschikbaarheid. Het betreft de folder van Kruidvat, waarin Vans schoenen worden aangeboden. Bij de afbeelding van de schoenen staat de volgende tekst: “VANS SCHOENEN* 36 t/m 47. Keuze uit diverse kleuren en modellen voor dames, heren of kinderen.” en “Op=op”. De asterisk verwijst naar de onderin de uiting staande (klein gedrukte) tekst: “Ondanks zorgvuldige inkoop kan het zijn dat het artikel snel is uitverkocht. Aanbod kan per filiaal verschillen.” Klaagster heeft drie filialen van Kruidvat bezocht, maar heeft de schoenen niet kunnen kopen. De verkoopmedewerksters in deze filialen zeiden slechts een enkel paar Vans schoenen te hebben ontvangen. Er is dus geen sprake van dat de schoenen ondanks zorgvuldige inkoop snel waren uitverkocht, zoals in de advertentie staat. Er is geen voorraad beschikbaar geweest om te verkopen. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie
(...) Indien een adverteerder een bijzonder aanbod doet, dient hij ervoor zorg te dragen dat er een in verhouding tot dat aanbod en de daarvoor gevoerde reclame redelijke voorraad goederen aanwezig is. Het feit dat in de uiting wordt gewezen op de mogelijkheid dat het artikel snel is uitverkocht, en de mededeling “OP=OP” in de uiting is opgenomen, duidt erop dat sprake kan zijn van een beperkte beschikbaarheid. Dit neemt echter niet weg dat het aangeboden product in ieder geval aan het begin van de actie in een zekere mate verkrijgbaar moet zijn.

Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is geweest van een redelijke voorraad Vans schoenen in de drie door klaagster bezochte Kruidvat filialen aan het begin van de periode waarin de aanbiedingen geldig waren. Adverteerder heeft aangevoerd dat de Vans schoenen actie in eerste instantie is gehouden in week 12 van 2014, zijnde de week van 17 maart 2014. Bij de aanvang van die actieperiode zijn, aldus adverteerder, in de drie door klaagster bezochte filialen respectievelijk 10, 2 en 3 paar Vans schoenen ter verkoop aangeleverd. Gelet op het ruime aanbod

- “keuze uit diverse kleuren en modellen voor dames, heren en kinderen” en de afbeelding van 8 verschillende paren schoenen - alsmede de in een landelijk verspreide folder gevoerde reclame, kan naar het oordeel van de Commissie de beschikbaarheid van slechts 2 of 3 paar schoenen aan het begin van de actie niet als een redelijke voorraad beschouwd worden. Daarbij komt dat adverteerder niet heeft toegelicht welke voorraad Vans schoenen in de betreffende filialen (nog) beschikbaar was voor de op 13 mei 2014 gestarte actieperiode, op welke periode de bestreden uiting betrekking heeft.
RB 2173

Nadere toelichting vereist voor babyvoeding claims over hersenontwikkeling

RCC 26 juni 2014, RB 2173 , dossiernr. 2013/00930 (Nutrilon)
Gedeeltelijke Aanbeveling. Babyvoeding. Het betreft een televisiereclame voor de voeding “Nutrilon met Pronutra”. Daarin worden onder meer uitingen gedaan over dat dit product bijdraagt aan een gezonde hersenontwikkeling en het immuunsysteem. De klacht: gesuggereerd wordt dat door het gebruik van de onderhavige melkpoeder “de fantastische toekomst van je kleine baby wordt bepaald”. De poeder draagt bij aan een “gezonde hersenontwikkeling”. Na opnieuw bekijken van de reclame zag klager dat zeer kort en klein wordt vermeld dat borstvoeding de beste voeding is. De consument wordt op het verkeerde been gezet. De Commissie stelt adverteerder in de gelegenheid binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing de Commissie nader te informeren over de in de commercial gebruikte claims met betrekking tot de hersenontwikkeling en of deze zijn aan te merken als toegestane claims. Voor het overige houdt de Commissie haar beslissing aan.

Het oordeel van de Commissie

1. Waar klager stelt dat geen reclame voor melkpoeder mag worden gemaakt, heeft klager kennelijk het oog op het verbod om reclame te maken voor volledige zuigelingenvoeding voor baby’s jonger dan 6 maanden, neergelegd in artikel 2 onder a van de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding 2007 in verbinding met artikel 14 van de Europese Richtlijn over zuigelingenvoeding, richtlijn 2006/141/EG. In artikel 14 van voornoemde richtlijn staat onder meer: “Voor volledige zuigelingenvoeding mag slechts reclame worden gemaakt in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en in wetenschappelijke publicaties” en in artikel 2 van voornoemde Warenwetregeling staat onder meer: “Het (…) verhandelen van:
a. volledige zuigelingenvoeding (…) geschiedt met inachtneming van de artikelen (…) tot en met 14, van richtlijn 2006/141/EG”.

De onderhavige uiting, waarin tweemaal een pak “Nutricia Nutrilon met Pronutra Standaard 2 6-10 maanden” in beeld is gebracht, heeft echter duidelijk betrekking op voeding voor baby’s vanaf 6 maanden, ofwel opvolgmelk. Het maken van reclame voor opvolgmelk is op zichzelf niet ontoelaatbaar.

2. Voor zover klager bezwaar maakt tegen de mededelingen “Nutrilon met Pronutra, die bijdraagt aan een gezonde hersenontwikkeling”, “DHA in Nutrilon met Pronutra ondersteunt een normale hersenontwikkeling” en “Ondersteunt de GEZONDE HERSENONTWIKKELING”, overweegt de Commissie het volgende. Adverteerder heeft bij verweer meegedeeld dat de in de commercial gebruikte claims met betrekking tot onder meer de hersenontwikkeling zijn gebaseerd op de dossiers van de bij de EFSA ingediende artikel 14 claims.

Alvorens het onderhavige bezwaar te beoordelen, zal de Commissie adverteerder in de gelegenheid stellen haar verweer op dit punt nader toe te lichten en daarbij in te gaan op de vraag of de in dit geval gebruikte claims met betrekking tot de hersenontwikkeling zijn aan te merken als toegestane claims in de zin van artikel 14 lid 1 onder b van de EG-verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen. In artikel 14 lid 1 van deze verordening staat:

“Niettegenstaande artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2000/13/EG mogen de volgende claims worden gedaan indien er volgens de procedure van de artikelen 15, 16, 17 en 19 van deze verordening een vergunning is verleend om ze op te nemen in een communautaire lijst van dergelijke toegestane claims, tezamen met alle noodzakelijke voorwaarden voor het gebruik van die claims:

a) claims inzake ziekterisicobeperking;
b) claims die verband houden met de ontwikkeling en gezondheid van kinderen”.

Vervolgens zal klager in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren.

3. Ten slotte overweegt Commissie dat zij de bij de beelden van een moeder die borstvoeding geeft gedane mededeling “Borstvoeding is de beste voeding voor je baby” voldoende duidelijk leesbaar acht en dat deze mededeling voldoende lang in beeld is.
RB 2172

België voldoet niet aan verplichtingen uit Richtlijn OHP

HvJ EU 10 juli 2014, RB 2172, zaak C-421/12 (Commissie/België) - dossier
Oneerlijke handelspraktijken. De Commissie stelt dat België niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 3, lid 1 juncto artikel 2, sub b en d, van de richtlijn 2005/29 (oneerlijke handelspraktijken), door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten van de werkingssfeer van de wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming uit te zonderen.

Daarnaast bepalen de artikelen 20, 21 en 29 van diezelfde wet dat elke aankondiging van een prijsvermindering moet verwijzen naar een door de wet vastgestelde prijs, in casu de laagste prijs die is gevraagd tijdens de maand vóór de eerste dag van de betrokken aankondiging. Voorts verbieden die bepalingen, enerzijds, een prijsvermindering voor een periode van meer dan een maand aan te kondigen en, anderzijds, dergelijke aankondigingen voor minder dan een dag te doen. Volgens de Commissie verzet de richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich tegen dergelijke strengere nationale bepalingen. Bovendien stelt de Commissie dat de in de wet betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten opgenomen verbodsbepaling op colportage en het verbod dat bepaalde producten via de ambulante handel worden verkocht, net als bij de tweede tekortkoming ook in dit geval richtlijn 2005/29 geen dergelijke verbodsbepalingen bevat en zich dus tegen die nationale bepalingen verzet.

Het Hof verklaart voor recht dat België door het handhaven van eerder genoemde bepalingen de krachtens op hem rustende verplichtingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet is nagekomen.

42      Het Koninkrijk België heeft toegegeven dat de eerste grief gegrond is, maar stelt dat de door de Commissie aangevoerde niet-nakoming in feite „gecorrigeerd” is door de gevolgen van de arresten nr. 55/2011 van 6 april 2011 en nr. 192/2011 van 15 december 2011 waarbij het Grondwettelijk Hof de artikelen 2, 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 ongrondwettig heeft verklaard.

43      In herinnering zij echter gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit normen van Unierecht (zie met name arresten Commissie/Luxemburg, C‑450/00, EU:C:2001:519, punt 8, en Commissie/Luxemburg, C‑375/04, EU:C:2005:264, punt 11).

61      Bijgevolg is een dergelijke nationale regeling, waarbij praktijken die niet zijn vermeld in bijlage I bij richtlijn 2005/29 in het algemeen worden verboden, zonder dat individueel wordt getoetst of zij „oneerlijk” zijn volgens de in de artikelen 5 tot en met 9 van die richtlijn geformuleerde criteria, niet te rijmen met de inhoud van artikel 4 van die richtlijn en is zij in strijd met de door die richtlijn nagestreefde volledige harmonisatie, ook al beoogt die regeling een hoger niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (zie in die zin arrest Plus Warenhandelsgesellschaft, EU:C:2010:12, punten 41, 45 en 53).

72      Artikel 4 van richtlijn 2005/29 verzet zich tegen de handhaving van dergelijke strengere nationale maatregelen, behoudens het bepaalde in artikel 3, lid 5, van die richtlijn, namelijk dat „[d]e lidstaten [...] gedurende een periode van zes jaar, te rekenen vanaf 12.06.2007 op het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied nationale bepalingen [kunnen] blijven toepassen die strenger of prescriptiever zijn dan de bepalingen van deze richtlijn en die uitvoering geven aan richtlijnen die clausules voor minimale harmonisatie bevatten”.

78      Gelet op een en ander is het Koninkrijk België de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4, van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen, door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991, waarbij richtlijn 2005/29 in intern recht is omgezet, door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 te handhaven en door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 te handhaven.

1) Het Koninkrijk België is

– door beoefenaars van een vrij beroep, tandartsen en kinesisten uit te sluiten van de werkingssfeer van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, zoals gewijzigd bij de wet van 5 juni 2007, waarbij richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) is omgezet in Belgisch recht;

– door de artikelen 20, 21 en 29 van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming te handhaven, en

– door artikel 4, lid 3, van de wet van 25 juni 1993 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante en kermisactiviteiten, zoals gewijzigd bij de wet van 4 juli 2005, en artikel 5, lid 1, van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de uitoefening en de organisatie van ambulante activiteiten te handhaven,

de krachtens de artikelen 2, sub b en d, 3 en 4 van richtlijn 2005/29 op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.