RB
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 3830
28 maart 2024
Uitspraak

Google aansprakelijk voor nepadvertenties rond Jort Kelder

 
RB 3831
28 maart 2024
Uitspraak

Verzoek Amazon om openbaarmakingsplicht van advertentieopslag op te schorten afgewezen

 
RB 2243

Gepresenteerd als geschikt voor het genezen of voorkomen kanker

RCC 22 september 2014, RB 2243, dossiernr. 2014/00508 (EGCG)
Aanbeveling met Alert. Geneesmiddel. Handelsvergunning. Het betreft de website https://egcg.nl/, waar onder meer staat: “Ontdek de stille kracht van EGCG. EGCG en kanker onderzoek wijst uit. Vooral slokdarm- , maag-, pancreas-, blaas- en prostaatkanker komt minder vaak voor bij groene thee consumptie. Kan EGCG kanker voorkomen en kan EGCG kanker genezen? (Lees verder voor het vervolg van de reclame-uting). De klacht - Klager stelt dat de reclame-uiting misleidend is, omdat de gegevens in de uiting selectief zijn en niet gebaseerd op de meeste recente systematische review op dit gebied. Bovendien betreft het een study waar men verwijst naar het drinken van groene thee en niet het nuttigen van geïsoleerde EGCG. Bij de rubriek ‘nieuws’ wordt verwezen naar een oud gedateerd artikel. De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC.

Vervolg van de reclame-uiting - Uit bevolkingsonderzoeken is gebleken dat het drinken van 10 of meer koppen groene thee de kans op het krijgen van kanker verkleint dan wel uitstelt. Vooral slokdarm- , maag-, pancreas-, blaas- en prostaatkanker komt minder vaak voor bij consumptie van EGCG. EGCG is de belangrijkste component uit groene thee waaraan de werking kan worden toegeschreven. Recent is ook de werking van EGCG aangetoond bij mannen met een verhoogd risico op prostaatkanker. Daarnaast is er in een wetenschappelijk onderzoek de werking aangetoond bij ovariumcarcinoom (kanker aan de eierstokken), een kleiner onderzoek gaf sterke aanwijzingen van het effect van EGCG bij Chronische Lymfatische Leukemie.” “Bestel EGCG capsules”.

Het oordeel van de Commissie
1) De Commissie begrijpt het verweer van adverteerder aldus, dat de onderhavige uiting geen reclame-uiting is. De Commissie verwerpt dit betoog. De uiting strekt immers onmiskenbaar tot aanprijzing van EGCG capsules die men via een link in de bestreden uiting direct kan bestellen. De Commissie heeft overigens ambtshalve geconstateerd dat deze link verwijst naar het refresh teacaps assortiment, zodat de uiting niet alleen strekt tot aanprijzing van de stof EGCG, maar ook tot de producten van dat assortiment die EGCG bevatten.

2) EGCG wordt in de onderhavige uiting gepresenteerd als geschikt voor het genezen of voorkomen van kanker bij de mens. Dit brengt mee dat EGCG onder de reikwijdte van de Geneesmiddelenwet valt. Artikel 1 onder b van de Geneesmiddelenwet omschrijft een geneesmiddel, voor zover hier van belang, immers als een substantie die bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor dan wel op enigerlei wijze wordt gepresenteerd als zijnde geschikt voor het genezen of voorkomen van een ziekte bij de mens.

3) Op grond van artikel 84 van de Geneesmiddelenwet is het verboden om reclame te maken voor geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend. Niet in geschil is dat ten aanzien van EGCG capsules een dergelijke vergunning (voor het verhandelen van een geneesmiddel) ontbreekt. Om deze reden is de uiting in strijd met de wet en daardoor in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dit komt overeen met het standpunt van de Keuringsraad KOAG/KAG, dat aan adverteerder is toegezonden en op grond waarvan adverteerder rekening moest houden met de mogelijkheid dat de onderhavige uiting in strijd met de wet zou worden geoordeeld. De Commissie komt vervolgens niet meer toe aan de vraag of de onderhavige uiting tevens misleidend is. Aan deze vraag is voor de beoordeling door de Commissie de relevantie komen te ontvallen doordat de uiting verboden is op grond van de wet.

4) Nu adverteerder apotheker is en zich als zodanig presenteert (“Vraag het de apotheker”), adverteerder eerder er op is gewezen dat hij met betrekking tot een vergelijkbaar product onjuiste informatie heeft verspreid (RCC 9 juli 2012) en de uiting bovendien mede is gericht op een groep in een kwetsbare positie, te weten kankerpatiënten of personen die redenen hebben om te menen dat zij een verhoogde kans hebben op deze levensbedreigende ziekte, ziet de commissie aanleiding om de uitspraak als Alert te verspreiden en aldus onder de aandacht te brengen van een breed publiek.

5) Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

De Commissie zal de uitspraak als Alert laten verspreiden.

RB 2242

Geen bewijs dat SnörEx remedie tegen slaapapneu is

RCC 23 september 2014, RB 2242, dossiernr 2014/00594 (SnörEx snurkbeugel)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. Het betreft de advertentie in De Limburger van 14 augustus 2014 voor de SnörEx® snurkbeugel, met als kop: “De unieke SnörEx® snurkbeugel stopt snurken en slaapapneu”. De klacht - Klager stelt – kort samengevat – dat in de advertentie de SnörEx® snurkbeugel mede wordt aangeprezen als therapie bij de medische aandoening slaapapneu. De werkzaamheid van de SnörEx, een tongneerhouder, bij slaapapneu wordt echter niet bewezen door serieus te nemen wetenschappelijk onderzoek. De Apneu Vereniging, waarvan klager voorzitter is, ontvangt regelmatig klachten van patiënten die teleurgesteld zijn in de werking van dit product en de hoge behandelkosten (€ 500,- tot € 900,-). (Lees verder voor vervolg van de klacht). De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

 

De klacht (vervolg) - Voorts is de uiting onjuist waar wordt gesteld dat eerst bij 80 ademstops (per nacht) sprake is van slaapapneu. Volgens de CBO richtlijn van 2009 kan al bij 5 ademstops (per uur) met klachten sprake zijn van slaapapneu. Het is misleidend te adverteren met een medische behandeling van slaapapneu waarvan niet bewezen is dat deze behandeling effectief is. Ook kan de uiting mensen afhouden van wel werkzame effectieve behandelingen zoals deze in medische richtlijnen zijn vastgelegd en door de zorgverzekeraars worden vergoed.

Het oordeel van de Commissie
De Commissie begrijpt klagers bezwaar tegen de advertentie aldus dat hierin de SnörEx® snurkbeugel als behandeling van slaapapneu wordt aangeprezen, terwijl volgens klager - onder meer op basis van overgelegde wetenschappelijke artikelen - vaststaat dat de SnörEx® bij deze aandoening niet effectief is. Adverteerder heeft in reactie op de klacht gesteld dat de SnörEx® in de advertentie als anti-snurkbeugel wordt aangeprezen en het effect dat de beugel heeft bij slaapapneu slechts als bijkomend voordeel wordt genoemd. Deze stelling van adverteerder kan naar het oordeel van de Commissie geen stand houden.

Naast de aanprijzing van de SnörEx® als antisnurkbeugel wordt het product in de advertentie tevens uitdrukkelijk aangeprezen als remedie tegen slaapapneu. Dit blijkt reeds uit de kop van de advertentie “De unieke SnörEx® snurkbeugel stopt snurken en slaapapneu”. Ook in het vervolg van de uiting wordt ruime aandacht aan de aandoening slaapapneu gegeven en wordt met betrekking tot het gebruik van de SnörEx® gezegd: “(…) hiermee is ook het probleem van slaapapneu opgelost".

Nu klager de werkzaamheid van de SnörEx® bij slaapapneu gemotiveerd heeft bestreden, ligt het op de weg van adverteerder om de juistheid van de in de uiting geclaimde werking van het aangeprezen product aannemelijk te maken. Daarin is adverteerder naar het oordeel van de Commissie niet geslaagd.

Adverteerder heeft in dit verband verwezen naar een lopend “grootschalig onderzoek naar de werking van de SnörEx® snurkbeugel bij snurken en slaapapneu”. Nu de resultaten van dit onderzoek echter nog niet bekend zijn, kan adverteerder niet met succes een beroep op dit onderzoek doen om de bezwaren van klager te weerleggen en de in de uiting geclaimde effectiviteit van de SnörEx® bij slaapapneu te onderbouwen. Voorts is als erkend komen vast te staan dat het in de uiting genoemde aantal van 80 ademstops waarbij eerst sprake zou zijn van slaapapneu onjuist is en niet strookt met het volgens de CBO richtlijn te hanteren aantal van 35-40 ademstops per nacht.

Gelet op het voorgaande gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie en wordt in de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt ten aanzien van de van het gebruik van de SnörEx® te verwachten resultaten als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC, en beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2241

Geen ervaring van verlies aan zuigkracht

Vzr. Rechtbank Den Haag 24 oktober 2014, IEF 14313 (Dyson tegen Samsung)
Eerder gepubliceerd op IE-Forum.nl; IEF 14313. Reclamerecht. Zakloze stofzuigers. Dyson vordert staking van de filteronderhoudsclaim en rectificatie van de reeds verwijderde "verlies aan zuigkracht" claims. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Het vullen van het stofreservoir met stof heeft geringe invloed op de zuigkracht. "Geen verlies van zuigkracht ervaren" bevat een subjectief element. Gedurende een lange periode neemt de zuigkracht is niet significant af (7% tot 5,3%) en de zuigkracht is blijvend sterk.

Het rooster, dat onderhoud behoeft, vervult niet de functie van een filter.  Uit niets valt af te leiden dat naast de filterfunctie van en door de cyclonen aan het rooster ook een filterfunctie valt toe te dichten.

5.5. In de onder 2.9 I sub b weergegeven uiting is naar voorlopig oordeel de eigenlijke mededeling die aan het publiek wordt gedaan dat je bij de Motion Sync geen verlies aan zuigkracht ervaart. Terecht heeft Samsung zich op het standpunt gesteld dat “geen verlies aan zuigkracht ervaren” een subjectief element bevat, zodat deze mededeling, anders dan Dyson heeft betoogd, niet inhoudt dat Samsung claimt dat bij gebruik van de Motion Sync geen enkel verlies aan zuigkracht kan optreden.

5.8. Gelet hierop en nu Dyson heeft erkend dat bij een verlies aan zuigkracht van 7% de resterende zuigkracht nog wel sterk kan zijn, acht de voorzieningenrechter voorlopig oordelend de in claim 1 besloten liggende mededeling dat de Motion Sync gedurende een lange periode een sterke zuigkracht behoudt, niet onjuist of misleidend. Als de afname van de zuigkracht niet significant is en de zuigkracht blijvend sterk is, kan Samsung naar voorlopig oordeel ook claimen dat de consument – zeker ten opzichte van de stofzuiger met zak – geen verlies aan zuigkracht ervaart. Voorshands acht de voorzieningenrechter ook deze claim niet onjuist of misleidend.
RB 2240

Geen prijsvergelijking bij promotie van receptgeneesmiddelen

CGR 19 september 2014, RB 2240, AA14.044 (Prijsvergelijkingen promotie receptgeneesmiddelen)
Negatief advies. De aanvraag - Verzoekster verneemt graag of de huidige tijdsgeest het mogelijk maakt prijsvergelijkingen te maken bij de promotie van receptgeneesmiddelen. Het gaat haar in het bijzonder om prijsvergelijking met [stof Z] bevattende receptgeneesmiddelen bij de behandeling van [ziekte A]. Daarbij wordt uitgegaan van een aantal aannames, die in het verzoek nader zijn aangegeven.

De beoordeling
De uiting, die verzoekster ter beoordeling heeft voor gelegd, bevat een vergelijking tussen een aantal geneesmiddelen waarbij in het bijzonder op verschillen in kosten wordt gewezen. Dit brengt mee dat beoordeeld zal moeten worden of aan de vereisten van vergelijkende reclame wordt voldaan.

Bij de beoordeling of aan deze bepaling wordt voldaan zal de Codecommissie ervan uitgaan dat de prijs van een geneesmiddel als een relevant gegeven in bovenbedoelde zin moet worden aangemerkt. Er zal dan moeten worden nagegaan of in de reclame in het algemeen de omzichtigheid is betracht die ten opzichte van branchegenoten geboden is. Deze laatste vraag moet naar het oordeel van de Codecommissie ontkennend worden beantwoord. De Codecommissie acht daarbij van belang dat de reclame alleen een prijsvergelijking bevat. Dat brengt mee dat niet wordt ingegaan op de klinische eigenschappen van de genoemde geneesmiddelen en ook niet op de indicaties om in een bepaald geval het ene en in een ander geval het andere geneesmiddel voor te schrijven. Dit heeft tot gevolg dat een onvolledig beeld wordt geschapen.

Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zorgverzekeraars sinds 1 juli 2005 gebruik maken van preferentiebeleid, waarbij van een bepaalde werkzame stof één geneesmiddel als preferent wordt aangeduid en dat vanuit Zorginstituut Nederland sinds enige jaren de publiekelijk toegankelijke website www.medicijnkosten.nl mogelijk wordt gemaakt. Bij deze website wordt – aldus nog steeds verzoekster – geen onderscheid gemaakt in de effectiviteit van de verschillende geneesmiddelen. Het eerste argument kan verzoekster niet baten, nu voor zorgverzekeraars andere normen gelden dan voor verzoekster. Ook het tweede argument gaat niet op. De genoemde website heeft niet tot doel reclame te maken voor geneesmiddelen. Bij de uiting die verzoekster zich voor stelt, gaat het daar wel om.

Een en ander leidt tot de conclusie dat op het verzoek negatief moet worden geadviseerd.

RB 2238

CheckDeReclamecode.nl

Deze maand introduceerde de Stichting Reclame Code haar nieuwe website: www.checkdereclamecode.nl. Met een ludieke en opvallende online campagne bestaande uit tien verschillende uitingen attenderen we iedereen die actief te maken heeft met reclame op deze hulptool. Aan de hand van een paar eenvoudige vragen, gerubriceerd naar branche, marktsegment of algemene onderwerpen, komt u al snel te weten wat u moet doen en laten om binnen de grenzen te blijven die de Nederlandse Reclame Code stelt aan een reclameboodschap.

Voor alle informatie rondom deze campagne verwijzen we graag naar de campagne-editie van onze nieuwsbrief. In dit boekje krijgt u meer uitleg over de campagne en website.

RB 2237

Predicaten duidelijk alleen voor twee bekroonde smaken koffiecups

RCC 8 oktober 2014, RB 2237, dossier 2014/673 (Bellarom koffiecapsules)
Uitspraak ingezonden door Ebba Hoogenraad en Bram Duivenvoorde, Hoogenraad & Haak. In de consumentengids hebben diverse Lidl Bellarom koffiecapsules de predicaten 'Beste uit de test' en 'Beste koop' ontvangen. Nu maakt Lidl daarmee reclame. In geen van de gepresenteerde uitingen wordt op misleidende wijze gesuggereerd dat de predicaten voor meer dan de twee bekroonde smaken koffiecups zijn verstrekt. Voor de gemiddelde consument is het duidelijk dat de claims en predicaten op de twee duidelijk uitgelichte, groot weergegeven smaken betrekking hebben. De klacht wordt afgewezen.

RB 2236

Via een Cross border referral krijgt TomToms uiting in Nederland een aanbeveling

College van Beroep van de RCC 20 oktober 2014, RB 2236, dossier 2014/00266 (Garmin tegen TomTom)
Beslissing ingezonden door Daniël Haije en Sarah Arayess, Hoogenraad & Haak. Misleidende vergelijkende reclame. Art. 13 aanhef en onder a en c NRC. Navigatieapparatuur. Garmin maakt met succes bezwaar tegen het gebruik van de snelheidsclaim "TomTom Traffic gets you there fastest" en de mededelingen in het kader van "reliability of data". Het geschil is met een "cross border referral" ter verdere behandeling door de Advertising Standards Authority (ASA) naar de Nederlandse RCC gestuurd nu TomTom in Nederland is gevestigd. Aan de aanbeveling hoeft niet te worden toegevoegd dat het Britse doelgroep van de uiting betreft. Enig verschil in opvatting tussen de Britse en de Nederlandse maatman-consument maakt geen verschil om te beoordelen dat de uitingen misleidend zijn. Het buiten beschouwing blijven van producten met DAB-technologie van Garmin geeft een vertekenend beeld waardoor het resultaat van de vergelijking ten onrechte ten gunste van TomTom wordt beïnvloed.

Leestips: 6.1-6.3, 6.5, 6.10, 6.16.

RB 2235

Superioriteitsclaims van vijfpuntsgordel autozitjes ongeoorloofde vergelijkende reclame

Rechtbank Oost-Brabant 17 oktober 2014, RB 2235 (Cybex tegen Maxi Miliaan)
Artikel 6:194a BW. Ongeoorloofde vergelijkende reclame tussen autozitjes met vijfpuntsgordelsysteem en veiligheidskussensysteem. Dorel/Maxi Miliaan plaatst in haar nieuwsbrief en op haar website een verklaring over de optimale bescherming van peuters in autostoeltje met een vijfpuntsgordelharnas met de suggestie dat dit systeem veiliger is dan een veiligheidskussensysteem. De procedure in Duitsland was niet op tegenspraak, en komt daarom ook geen doorslaggevende betekenis toe. Op een aantal punten heeft Dorel niet voldaan aan het controleerbaarheids- en objectiviteitsvereiste waardoor deze kwalificeert als ongeoorloofde vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW. Een rectificatie wordt bevolen. Het gaat om de superioriteitsclaims als "veiligere afremming door belasting van sterke lichaamsdelen" en "Stevig vasthouden op de veiligste positie".

Het is een feit dat krachten op het buikgebied niet zijn te meten, omdat dummy's geen sensoren in die zone hebben.

4.12 (...) De eerste hoofdreden is “veiligere afremming door belasting van sterke lichaamsdelen”. Door het gebruik van het woord veiligere” maakt Dorel een superioriteitsclaim. Die moet zij ook hard kunnen maken met objectief bewijs. Los van de vraag of zij daartoe in staat is, heeft te gelden dat zij heeft nagelaten om in de Mededeling aan te geven op welke onderzoek(en) zij haar superioriteitsclaim baseert zodat niet is voldaan aan het controleerbaarheidsvereiste en is reeds op die grond sprake van ongeoorloofde vergelijkende reclame. Dat laat onverlet dat het voor partijen van belang is om te weten of de uitingen in de Mededeling wel toelaatbaar zijn indien sprake zou zijn van een deugdelijke bronvermelding. De voorzieningenrechter zal daarom ook ingaan op de vraag of vergelijking berust op objectieve gronden.

4.19. Ook de tweede hoofdreden die Dorel noemt in de Mededeling bevat een superioriteitsclaim. Dorel heeft het immers over stevig vasthouden op de veiligste positie. Met andere woorden op een positie die veiliger is dan van een stoeltje voorzien van een veiligheidskussen. Daarvoor geldt eveneens dat Dorel niet heeft voldaan aan het controleerbaarheidsvereiste omdat elke verwijzing naar een onderbouwing van die stellig in de Mededeling ontbreekt. Dat betekent dat ook die superioriteitsclaim reeds om die reden kwalificeert als ongeoorloofde vergelijkende reclame. Onder verwijzing naar de hierboven behandelde producties ontbreekt het bovendien aan voldoende objectieve onderbouwing van de claim. Ook voor deze stelling ontbreekt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan voldoende objectief bewijs. Dorel mag wel stellen dat een kind in een vijfpuntsgordelharnas veilig wordt vastgehouden, maar zij mag op basis van de thans overgelegde stukken niet suggereren dat een kind in een stoeltje voorzien van een veiligheidskussen minder veilig wordt vastgehouden zoals zij wel doet in de Mededeling. Ook om die reden maakt Dorel zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter schuldig aan ongeoorloofde vergelijkende reclame.
RB 2234

De Italiaanse tekstversie van 'misleidende handeling'

HvJ EU 19 december 2013, RB 2234, zaak C-281/12 ( Trento Sviluppo et Centrale Adriatica)
Het gaat in deze casus om de vertaling van een uitdrukking die is opgenomen in het Italiaanse wetboek voor consumentenrecht: artikel 21 (Misleidende handelingen), lid 1, van de Codice del consumo bepaalt: „Als misleidend wordt beschouwd een handelspraktijk die gepaard gaat met informatie die niet met de werkelijkheid overeenstemt of, zelfs als die informatie feitelijk correct is, de gemiddelde consument op enigerlei wijze, inclusief door de algemene presentatie, misleidt of kan misleiden ten aanzien van een of meer van de volgende elementen, en de gemiddelde consument er zowel in het ene als in het andere geval [‘e in ogni caso’] toe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen (…)”

Trento Sviluppo drijft enkele supermarkten in Trento uit de groep COOP Italia. Centrale Ariatica verleent diensten aan vennootschappen van de COOP-groep (van welke groep zij zelf ook deel uitmaakt).

In 2008 start CA een promotiecampagne met enkele producten als ‘aanbieding’ waaronder een laptop. Volgens de folder met ‘kortingen tot 50%’. Een consument klaagt bij de Italiaanse consumentenautoriteit (AGCM) dat er in de campagneperiode geen laptops te koop waren in de winkel waar hij vaak komt. AGCM start dan een procedure tegen verzoeksters wegens oneerlijke handelspraktijken die in eerste instantie tot een boeteoplegging leidt. Hiertegen gaan verzoeksters in beroep. Zij stellen voldoende laptops te hebben ingekocht maar niet alles kon direct door de fabrikant worden geleverd. Er zijn dan ook alsnog laptops geleverd ver nadat de campagne voorbij was.

De verwijzende Italiaanse rechter is van mening dat het gebeurde niet valt onder praktijken die ‘onder alle omstandigheden’ misleidend zijn zoals voorgeschreven in de Italiaanse consumentenwet. Hij ziet dan ook reden een vraag aan het Hof te stellen, en stuit bovendien op een taalkundig probleem in de tekst van de richtlijn: Moet de uitdrukking ‚e in ogni caso’ in de Italiaanse [...]versie van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29[...] aldus worden uitgelegd dat één van de in het eerste deel van het genoemde lid bedoelde voorwaarden volstaat om een praktijk te kwalificeren als een misleidende handelspraktijk, of is van een dergelijke handelspraktijk alleen sprake indien ook is voldaan aan de aanvullende voorwaarde dat de handelspraktijk de consument ertoe kan brengen een afwijkend besluit over een transactie te nemen?”

Antwoord: Een handelspraktijk moet worden aangemerkt als „misleidend” in de zin van artikel 6, lid 1, van („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), wanneer die praktijk ten eerste gepaard gaat met onjuiste informatie of de gemiddelde consument kan bedriegen en ten tweede van dien aard is dat zij de consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Artikel 2, sub k, van genoemde richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „besluit over een transactie” alle besluiten vallen die rechtstreeks verband houden met het besluit om een product al dan niet te kopen.
RB 2233

Bittere nasmaak voor de Duitse consumentenbond

Bijdrage ingezonden door Brigitte Spiegeler, Spiegeler advocaten. Al bijna 50 jaar test de Duitse Stiftung Warentest, de Duitse Consumentenbond, alles wat er te testen valt. Van wasmachines tot printers, zonnebrand en babyvoeding. Een “zeer goed” leidt vaak tot een enorme verkoop hausse voor de producent, een “onvoldoende” staat gelijk aan een doodsvonnis voor het product in kwestie. Nu heeft een producent met een product dat een slechte beoordeling kreeg teruggeslagen.

De bekende Duitse chocolade fabrikant Ritter kwam afgelopen jaar in opstand tegen de “onvoldoende” van de Stiftung Warentest voor diens notenchocolade. Warentest baseerde haar oordeel op het aroma ‘piperonal’, een aroma met vanille- en amandelachtige smaak, dat zij in de geteste chocolade had aangetroffen en dat anders dan door Ritter wordt beweerd, volgens haar geen natuurlijk aroma was. Om precies te zijn beweerde de Stiftung dat het aroma niet natuurlijk kon zijn. Volgens de testers komt piperonal wel in de natuur voor, maar is er geen methode bekend waarmee de stof in de benodigde hoeveelheid geëxtraheerd kan worden voor het gebruik in chocolade. Ritter kwam in actie en in november 2013 heeft de rechter in München de Stiftung bij voorlopige beschikking verboden de bewering te handhaven dat Ritter’s chocolade chemisch geproduceerd aroma bevat. Deze voorlopige uitspraak is in januari jl. door het Landgericht München bekrachtigd.

Op 9 september 2014 heeft Ritter ook het laatste gevecht weten te winnen en heeft het Oberlandesgericht München het verbod in hoger beroep wederom bekrachtigd. Volgens de rechters heeft de Stiftung haar woorden niet met de nodige zorgvuldigheid gekozen en bij haar lezers de indruk gewekt dat er kunstmatig aroma in de Ritter-chocolade zat. Het enkele feit dat de testers niet bekend zijn met een methode waarop in grote hoeveelheden piperonal natuurlijk gewonnen zou kunnen worden is volgens het Oberlandesgericht geen afdoende bewijs dat het aroma feitelijk chemisch geproduceerd is, maar kan alleen tot de conclusie leiden dat dit (waarschijnlijk) zo is. De Stiftung heeft met andere woorden niet onomstotelijk bewezen dat het aroma niet natuurlijk is, maar heeft dit geconcludeerd door uit te sluiten dat het aroma op natuurlijke wijze is verkregen. Gezien de zwaarwegende impact van de tests van de Stiftung Warentest op het koopgedrag van de Duitse consument had de Stiftung volgens de rechters beter op haar woordkeuze moeten letten.

Jammer genoeg bestaat er nu nog steeds geen duidelijkheid over de exacte herkomst van het aroma. De Stiftung heeft op 25 september jl. in een persbericht laten weten dat zij deze zaak verder zal laten rusten. Het is twijfelachtig of Ritter zelf duidelijkheid zal verschaffen of het aroma al dan niet ‘natuurlijk’  is.

Brigitte Spiegeler – Lena Kröger