RB
RB 3832
9 april 2024
Uitspraak

Reclame over "duurzame" cruisereis is misleidend

 
RB 3830
28 maart 2024
Uitspraak

Google aansprakelijk voor nepadvertenties rond Jort Kelder

 
RB 3831
28 maart 2024
Uitspraak

Verzoek Amazon om openbaarmakingsplicht van advertentieopslag op te schorten afgewezen

 
RB 2353

Begrip 'natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’

Conclusie AG HvJ EU 14 april 2015, RB 2353, ECLI:EU:C:2015:220, zaak C‑207/14 (Hotel Sava Rogaška tegen Republika Slovenija)
Etikettering. Reclame. Handelsmerk. Herkomstaanduiding. In de 19e eeuw werd het populair bronwater aan de bron te consumeren en onder invloed van de sociale en culturele ontwikkeling werd dit water ook in flessen in de handel gebracht. In 1870 werd in de eerste reclame voor de bron van het natuurlijk mineraalwater Perrier gesproken van „de prinses van het tafelwater”. In het Unierecht strekt de regelgeving voor natuurlijk mineraalwater ertoe vrij verkeer van goederen tot stand te brengen en te waarborgen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de bescherming van de consument. Artikel 12, lid 4, van het besluit bepaalt dat natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron slechts onder één handelsmerk mag worden verkocht. Conclusie AG:

De uitdrukking ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ in de zin van artikel 8, lid 2, van [natuurlijk mineraalwater]richtlijn 2009/54/EG verwijst naar water afkomstig van een of meerdere natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten, dat eenzelfde watervlak of onderaardse laag tot oorsprong heeft, voor zover dat water identieke kenmerken heeft die bij al die natuurlijke of kunstmatige ontspringingspunten constant blijven binnen natuurlijke schommelingen.”

38.      Anders dus dan bij de regelgeving op het gebied van merken, op grond waarvan meerdere merken voor hetzelfde product kunnen worden gebruikt, beoogt artikel 8 van richtlijn 2009/54 dat de bron en de geografische oorsprong zoals zij blijken uit de handelsbenaming van het natuurlijk mineraalwater ondubbelzinnig kunnen worden geïdentificeerd.

Gestelde vragen:

1)      Moet artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/54[...] aldus worden uitgelegd dat onder ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ moet worden verstaan:

a)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water];

b)      water afkomstig van eenzelfde onttrekkingspunt en niet water dat uit verschillende onttrekkingspunten wordt gehaald, ook al betreft het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit een enkel onttrekkingspunt (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag;

c)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten;

d)      al het water met oorsprong in dezelfde watervoerende laag van hetzelfde grondwaterlichaam volgens de definitie van de begrippen ,watervoerende laag’ en ,grondwaterlichaam’ van [de kaderrichtlijn water], ongeacht of het aan de oppervlakte komt via meerdere onttrekkingspunten, met dien verstande dat een dergelijke definitie ook omstandigheden in aanmerking neemt als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit individuele onttrekkingspunten (bijvoorbeeld de chemische en microbiologische samenstelling), de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?

2)      Indien geen van de in vraag 1 voorgestelde oplossingen kan worden aanvaard, moet de uitlegging van het begrip ,natuurlijk mineraalwater afkomstig van eenzelfde bron’ dan worden gebaseerd op omstandigheden als de afstand tussen de onttrekkingspunten, de diepte van die punten, de specifieke kwaliteit van het water afkomstig uit de individuele onttrekkingspunten, de hydraulische verbinding tussen de onttrekkingspunten, het open of gesloten karakter van de watervoerende laag?”

 

RB 2352

NOS niet verantwoordelijk voor commerciële zenders

CvB 5 maart 2015, RB 2352, dossiernr. 2014/00809 (Stop de ebolaramp)
Niet-commerciele reclame. Tijdstip uitzending. Verantwoordelijkheid uitzenden door commerciële zenders. Gedeeltelijke aanbeveling. Uiting: Het betreft een televisiereclame voor Giro 555 van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) met als onderwerp “Stop de ebolaramp”. De uiting toont onder meer beelden van mensen met ebola, onder wie een - kennelijk - stervende man die kronkelend in een plas op straat ligt. Ook zijn beelden te zien van een witte zak met daarin kennelijk een overledene, welke zak door mensen in witte pakken en met handschoenen aan in een kuil wordt geworpen. Tijdens de beelden wordt gezegd: “Ebola is een humanitaire ramp die in West-Afrika meer dan een miljoen mensen treft. Complete samenlevingen zijn ontwricht. Duizenden kinderen hebben hun ouders verloren. We moeten de slachtoffers nú helpen. Er is dringend behoefte aan medische zorg, voorlichting, veilige begrafenissen, opvang van wezen en voedsel. Stop de ebolaramp. Steun de nationale actie en geef op Giro 555.”

Grieven:

De NOS stelt beroep in voor zover de beslissing ziet op haar verantwoordelijkheid voor uitzendtijdstippen op andere zenders dan die van de NPO en voert daartoe het volgende aan. De NOS heeft de onderhavige commercial samengesteld in overleg met de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO). De NPO heeft de commercial vervolgens op haar zenders uitgezonden. Daarbij is ervoor gekozen om de commercial niet rondom kinderprogramma’s uit te zenden. Het oordeel van de Commissie dat het uitzenden van de commercial in strijd is met de goede smaak en het fatsoen, ziet op de uitzendingen op andere (niet-NPO) zenders. De keuze van die zenders (zoals RTL4 en SBS) om de commercial uit te zenden en op welke tijdstippen, is een autonome beslissing van hen. Het is ondenkbaar dat de publieke omroep de programmering van een commerciële zender (mede) kan bepalen. De inhoud van de commercial was bekend bij de zenders en hiermee kon rekening worden gehouden bij het bepalen van de uitzendtijdstippen. De NOS heeft de commercial ook niet (mede) in opdracht van andere zenders gemaakt.

Oordeel:

1. De NOS heeft het oordeel van de Commissie dat de onderhavige commercial niet voor 20.00 uur had mogen worden uitgezonden niet bestreden. Dit staat derhalve in beroep als onbestreden vast. Evenmin heeft de NOS bestreden dat zij verantwoordelijk is voor zover de commercial, die door haar in overleg met SHO is samengesteld, op zenders van de NPO vóór 20.00 uur is uitgezonden. Kern van het geschil in beroep is of de NOS ook verantwoordelijk is voor het feit dat andere zenders, zoals RTL4 en SBS, eveneens de commercial vóór 20.00 uur hebben uitgezonden.

2. De NOS heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zenders autonoom konden beslissen of zij de onderhavige commercial zouden uitzenden en op welke tijdstip. De NOS en de NPO konden hierdoor de programmering voor andere zenders dan die van de NPO derhalve niet (mede) bepalen. De Commissie heeft dit in haar beslissing niet miskend. De Commissie overweegt immers met zoveel woorden dat de NOS niet het tijdstip van het uitzenden van de commercial op andere dan de publieke zenders kon bepalen. De Commissie heeft desalniettemin geoordeeld dat dit niet wegneemt dat de NOS (mede) verantwoordelijk is voor het feit dat de andere zenders de commercial vóór 20.00 uur hebben uitgezonden. Dat de NOS geen voorwaarden kan verbinden aan het tijdstip van uitzenden, brengt volgens de Commissie mee dat zij aan andere zenders dan die van de NPO een versie van de commercial beschikbaar had dienen te stellen die de onderhavige - voor kinderen te schokkend geachte - beelden niet bevat. Het College oordeelt hierover als volgt.

3. In de commercial, die als onderwerp heeft “Stop de ebola-ramp”, wordt opgeroepen geld te storten op Giro 555 ten behoeve van SHO. De NOS kan in dit verband niet als adverteerder worden aangemerkt, zodat zij niet om die reden verantwoordelijk is voor het feit dat geen aangepaste versie van de commercial aan andere zenders dan die van de NPO is verstrekt. Naar het oordeel van het College kan het, anders dan de Commissie heeft geoordeeld, ook overigens niet tot de verantwoordelijkheid van de NOS gerekend worden om zelfstandig een versie zonder schokkende beelden te ontwikkelen en uitsluitend deze versie aan te bieden aan die zenders. De NOS kan derhalve niet verantwoordelijk worden gehouden voor zover de commercial op andere zenders dan die van de NPO vóór 20.00 uur is uitgezonden.

4. De grieven treffen doel. Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing:

Het College vernietigt de bestreden beslissing voor zover de Commissie de NOS verantwoordelijk heeft geacht voor het feit dat de onderhavige commercial op andere zenders dan die van de NPO vóór 20.00 uur is uitgezonden. Wijst in zoverre de klacht alsnog af.

Handhaaft de beslissing van de Commissie voor al het overige.
RB 2351

"Lekker zwemmen in duurzame warmte" te absolute milieuclaim

CvB 17 maart 2015, RB 2351, dossiernr. 2014/00812 (Eneco milieuclaim)
Absolute milieuclaim. Aanbeveling bevestigd. Uiting: Het betreft de op 29 oktober 2014 in (onder andere) het Financieele Dagblad en de NRC geplaatste advertentie van Eneco met - over de afbeelding van drie kinderen in een zwembad - de tekst: “Lekker zwemmen in duurzame warmte met Dante, Giulia en Jordan”. In de advertentie staat voorts onder meer: “Vandaag geeft het Nederlandse energiebedrijf Eneco samen met haar partners het startsein voor duurzame warmtelevering aan het stadsverwarmingsnet van Rotterdam. De afval- en energiecentrale van AVR in Rozenburg zorgt voor warmte, genoeg om 45.000 huishoudens en veel grote gebouwen warm te houden, zoals het Oostelijk Zwembad in Kralingen. Eneco transporteert de warmte via haar nieuwe Leiding over Noord (…)” en “(…) het duurzame warmtenet”.

Grieven:

Grief 1

Ten onrechte is de Commissie voorbijgegaan aan het karakter van de uiting. Het betreft een corporate mededeling bedoeld om het profiel van Eneco in de markt te versterken. Er worden geen producten aangeprezen en er wordt niet aangezet tot de aankoop van producten of diensten. De uiting richt zich niet specifiek op consumenten maar vooral op corporate doelgroepen, waaronder onder meer begrepen moeten worden zakelijke afnemers en partners alsmede overheden, aandeelhouders en investeerders van Eneco. De uiting kan de consument niet ertoe brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet zou hebben genomen.

Grief 2

Uit de beslissing van de Commissie blijkt dat zij bij de beoordeling slechts heeft gekeken naar het gebruik van de woorden “duurzame warmte” en “duurzaam warmtenet” zonder hierbij te letten op de context waarin die mededelingen worden gedaan. Het woord duurzaam heeft geen vastomlijnde inhoud maar krijgt betekenis door de wijze waarop en de context waarin dit woord wordt gebruikt. Nu de Commissie niet naar de volledige uiting en de context heeft gekeken, is haar oordeel ondeugdelijk.

Grief 3

Ten onrechte kwalificeert de Commissie de woorden “duurzame warmte” en “duurzaam warmtenet” als absolute claims en gaat zij er zonder nadere motivering vanuit dat de gemiddelde consument die claims aldus zal opvatten dat sprake is van energie uit duurzame (hernieuwbare) bronnen die niet opraken waarbij geen schade aan het milieu wordt toegebracht. Duurzaam en hernieuwbaar zijn geen synoniemen. Bij duurzaam gaat het om een streven verstandig met energiebronnen om te gaan en het milieu niet of weinig te belasten, zoals blijkt uit de invulling die woordenboeken aan dit begrip geven. Thans wordt duurzaam als een relatief begrip beschouwt met een andere betekenis dan hernieuwbaar. Eneco heeft bedoeld duurzaam te gebruiken in de zin van “het milieu beduidend minder of zo min mogelijk belastend”. Het benutten van warmte uit de verbranding van afval en het benutten van warmte die wordt gegenereerd in industriële processen en de glastuinbouw die anders in het milieu zou zijn geloosd, valt hieronder en Eneco maakt dit in de uiting duidelijk.

Grief 4

Ten onrechte heeft de Commissie de uiting strijdig geacht met de artikelen 2 en 3 van de Milieu Reclame Code (MRC) en heeft zij Eneco ten onrechte aanbevolen om in het algemeen niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. De aanbeveling had specifiek betrekking dienen te hebben op de uiting waarover is geklaagd.

Oordeel:

1. Het College verwerpt de stelling van Eneco dat de uiting uitsluitend dient te worden gezien als een “corporate” mededeling gericht op “corporate” doelgroepen. De uiting is niet alleen in vaktijdschriften verschenen maar is ook in landelijke dagbladen gepubliceerd en heeft daardoor direct consumenten bereikt. Naar het oordeel van het College is de uiting bovendien mede op consumenten gericht en bevat deze een voor hen bedoelde aanprijzing van de diensten van Eneco. De foto van kinderen in een zwembad zal, evenals het herhaaldelijke gebruik van het woord “duurzaam” in verband met warmtebenutting en warmtetransport, immers consumenten aanspreken en is geschikt om hen tot een bepaalde transactie te bewegen, te weten de keuze voor Eneco in plaats van een energieleverancier die geen “duurzame” warmte kan leveren. Grief 1 treft derhalve geen doel en wordt door het College verworpen. De overige grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

2. De klacht is specifiek gericht tegen het gebruik van het woord “duurzaam” in de volgende combinaties: “duurzame warmte”, “duurzame warmtelevering”, “het duurzame warmtenet” en “het duurzame warmtenetwerk”. Met betrekking tot het woord “duurzaam” stelt Eneco terecht dat dit begrip geen vastomlijnde betekenis heeft. De invulling van dit begrip moet derhalve van geval tot geval worden beoordeeld en kan per uiting variëren. Bij de uitleg dient te worden gelet op de wijze waarop dit begrip in de uiting wordt gebruikt en toegelicht, alsmede op de interpretatie die de gemiddelde consument vermoedelijk daaraan zal geven gelet op de context van de totale uiting. Uitgaande hiervan oordeelt het College als volgt.

3. In de bestreden uiting is, zoals vermeld, een foto van kinderen te zien die zouden zwemmen in “duurzame warmte”. In de kolom daarnaast maakt Eneco melding van “het startsein voor duurzame warmtelevering aan het stadsnetwerk van Rotterdam” waarna wordt verwezen naar de afval- en energiecentrale van AVR in Rozenburg die voor genoeg warmte zorgt voor het zwembad en 45.000 huishoudens, en naar het transport van die warmte via de “nieuwe Leiding over Noord” van Eneco. Ook worden verdere ontwikkelingen in verband met het “duurzame warmtenet(werk)” van Eneco genoemd en het streven iedereen van “schone, betaalbare en betrouwbare energie” te voorzien. Nu in de uiting de duurzame warmte in verband wordt gebracht met de centrale van AVR en “schone” energie, wordt daarin gerefereerd aan milieuaspecten verbonden aan de productie van energie en verwerking van afval. Hierdoor valt de claim onder de reikwijdte van de Milieu Reclame Code (MRC).

4. Het ligt op grond van de uitdrukkelijke verwijzing naar de afval- en energiecentrale van AVR niet voor de hand dat de gemiddelde consument de uiting zo zal interpreteren dat daarin mede wordt verwezen naar warmte die is opgewekt door energie uit bronnen die niet opraken zoals zon- of windenergie. Op dit punt is de Commissie, zoals Eneco terecht aanvoert, uitgegaan van een onjuiste uitleg van de uiting. Wel onderschrijft het College het tweede deel van de door de Commissie gebruikte invulling van het begrip duurzaam, te weten dat de warmte is opgewekt op een manier die geen schade aan het milieu toebrengt dan wel die het milieu beduidend minder of zo min mogelijk belast. Dit stemt overeen met de invulling die Eneco zelf aan dit begrip geeft en met hetgeen onmiskenbaar de boodschap van de uiting is.

5. Uit de uiting blijkt niet waarom de door de afval- en energiecentrale van AVR opgewekte warmte als duurzaam in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt. In de uiting wordt dienaangaande geen toelichting gegeven en wordt volstaan met naar de AVR te verwijzen. Voor zover de gemiddelde consument op grond van de uiting zal begrijpen dat door het verbranden van afval duurzame warmte kan worden opgewekt, zal het hem waarschijnlijk ontgaan dat slechts een deel van deze warmte, naar niet in geschil is, als duurzaam mag worden aangemerkt. Partijen verschillen daarbij van mening of de via de AVR opgewekte warmte voor 65% (Eneco) of 35% (geïntimeerde) als “duurzaam” kan worden beschouwd. Voor het onderhavige geschil is echter niet relevant welk percentage juist is, nu in de uiting in het geheel geen melding wordt gemaakt van het feit dat slechts een deel van die warmte als duurzaam kan worden aangemerkt.

6. Door het ontbreken van deze informatie zal de gemiddelde consument in de onjuiste veronderstelling verkeren dat alle door de AVR geleverde warmte is opgewekt zonder schade voor of met minimale belasting van het milieu. Het College acht de uiting op dit punt onvoldoende genuanceerd waardoor de gemiddelde consument een te absolute betekenis daaraan zal toekennen. Het had op de weg van Eneco gelegen om in de uiting duidelijk te maken waarom en in hoeverre zij de door AVR geleverde warmte als duurzaam beschouwt. Naar het oordeel van het College dient het begrip duurzaam terughoudend te worden gebruikt, en dient in ieder geval zorgvuldig te worden toegelicht waarom en in welke mate de duurzaamheidsclaim wordt waargemaakt teneinde verwarring bij de consument te voorkomen.

7. Geïntimeerde stelt terecht dat ook de aanduiding “het duurzame warmtenet” onvoldoende genuanceerd is. Deze omschrijving wekt immers in de context van de totale uiting de indruk dat alle warmte die via deze leiding wordt getransporteerd, is opgewekt op een manier die geen schade aan het milieu toebrengt dan wel die het milieu zo min mogelijk belast. Dit is blijkens het voorgaande niet geheel juist, nu een deel van de getransporteerde warmte niet duurzaam is opgewekt. Voor zover Eneco in de uiting verwijst naar de uitbreiding van haar “duurzame warmtenetwerk” dient deze mededeling om dezelfde reden onvoldoende genuanceerd te worden geacht. Ook van deze mededeling gaat immers de boodschap uit dat via dit netwerk uitsluitend warmte wordt getransporteerd die is opgewekt op een manier die geen schade aan het milieu toebrengt dan wel die het milieu zo min mogelijk belast.

8. Eneco verwijst in de uiting voorts naar haar voornemen om warmte die vrijkomt in de industrie en de glastuinbouw te benutten in het kader van de uitbreiding van haar duurzame warmtenetwerk. Deze ontwikkeling brengt niet mee dat de warmte die via dit netwerk zal worden getransporteerd als volledig duurzaam kan worden aangemerkt. Uit de uiting blijkt overigens op dit punt wel voldoende duidelijk dat Eneco dergelijke restwarmte rekent tot het begrip duurzame warmte. Dat die invulling volgens geïntimeerde het begrip duurzaamheid te ver oprekt, brengt niet mee dat de uiting op dit punt in strijd is met de Milieu Reclame Code. Voor de gemiddelde consument is immers voldoende duidelijk dat Eneco ook relatieve milieuvoordelen zoals het benutten van warmte van industriële processen in plaats van het ongebruikt lozen van die warmte in het milieu, rekent tot het begrip duurzaamheid.

9. Op grond van het voorgaande acht het College de bestreden uiting onduidelijk over de milieuvoordelen van de wijze van warmteopwekking via de AVR waarnaar Eneco in de uiting verwijst. Hierdoor wordt de consument misleid over milieuaspecten in de zin van artikel 2 MRC. Door het ontbreken van informatie over het feit dat slechts een deel van de warmte die door de AVR bij de verbranding van afval wordt opgewekt als duurzaam kan worden aangemerkt, zal de consument ten onrechte menen dat alle warmte die door de AVR wordt geleverd is opgewekt zonder schade voor het milieu dan wel op een wijze die het milieu zo min mogelijk belast. Voorts zal de consument op grond van de uiting ten onrechte menen dat via het in de uiting bedoelde netwerk uitsluitend dergelijke warmte wordt vervoerd. Terecht heeft de Commissie om deze redenen de bestreden uiting in strijd geacht met artikel 2 MRC en, nu de duurzaamheidsclaims te absoluut zijn, in strijd met artikel 3 MRC.

10. Het College onderschrijft derhalve het oordeel van de Commissie, met enige wijziging van gronden voor zover de grieven 2 en 3 doel treffen. Ten aanzien van grief 4 volstaat het College met te overwegen dat deze beslissing, evenals de beslissing van de Commissie, ziet op de bestreden uiting, maar niet op het gebruik van het woord duurzaam in andere uitingen.

RB 2350

Vliegwinkel.nl is niet meer dan 25 jaar online

RCC 24 februari 2015, RB 2350, 2015/00087A, (Vliegwinkel.nl al 25 jaar online boeken)
Misleiding, zonder oplegging aanbeveling. Uiting: Het betreft een radiocommercial waarin wordt gezegd en gezongen: “Voordelige vluchten boekt u al meer dan 25 jaar op vliegwinkel.nl”.

Klacht: Adverteerder claimt in de radiocommercial dat het al 25 jaar mogelijk is online een vlucht te boeken op haar website. Adverteerder biedt deze mogelijkheid echter nog geen tien jaar zoals blijkt uit een door klager overgelegde uitdraai van een zogenaamde “whois aanvraag” op het domein van adverteerder.

Oordeel:

1)  Niet in geschil is dat de mededeling in de radiocommercial dat men al “meer dan 25 jaar” vluchten kan boeken op vliegwinkel.nl feitelijk onjuist is. Adverteerder heeft gesteld dat zij met deze mededeling eigenlijk bedoelt te verwijzen naar het feit dat het merk Vliegwinkel stamt uit 1989, toen adverteerder haar eerste winkel opende in Haarlem. Met de radiocommercial heeft adverteerder derhalve willen zeggen dat het merk Vliegwinkel 25 jaar bestaat en dat klanten al 25 jaar vliegtickets bij haar kunnen kopen. Nu deze bedoeling voor de gemiddelde consument echter niet voldoende duidelijk uit de commercial blijkt, zal deze uitgaan van de letterlijke tekst daarvan en daardoor een verkeerde uitleg aan de uiting geven, te weten dat men bij adverteerder, handelend als Vliegwinkel.nl, al 25 jaar online vluchten kan boeken. Aldus heeft adverteerder geen duidelijke informatie verstrekt in de zin van artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

2)  De voorzitter neemt nota van de mededeling van adverteerder dat zij per direct heeft besloten de radiocommercial niet meer te doen uitzenden en deze zal vervangen door een nieuwe commercial waarin niet meer wordt gesproken over 25 jaar Vliegwinkel.nl. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

RB 2349

Gratis tablet niet bij alle NTI-cursussen

Vz. RCC 2 maart 2015, RB 2349; 2015/00120 (NTI gratis tablet)
Voorzitterstoewijzing. Omissie.  Uiting: Het betreft: 1) een televisiecommercial waarin onder meer wordt gezegd: “Start nu met een cursus van NTI en ontvang 40% korting en een gratis tablet”. In beeld verschijnen onder meer de mede-delingen: “Nu 40% korting op cursussen” en “Gratis tablet!”. 2) de website www.nti.nl voor zover op een pagina mededelingen staan in verband met “70 jaar NTI: Unieke tablet actie” (www.nti.nl/campagnes-70-jaar-nti) en in verband met een cursus Frans de mededeling verschijnt: “Tablet cadeau” (www.nti.nl/talen/frans/frans-voor-beginners).

Klacht:

Klager verwijst in de eerste plaats naar een aanbieding met 40% jubileumkorting van adverteerder die hij in 2012 ontving omdat adverteerder 70 jaar bestond. Adverteerder biedt nog steeds jubileumkorting aan en klager acht dit misleidend. Er is niks tijdelijks aan de aanbieding en het jubileum is voorbij. Voorts stelt klager dat hij naar aanleiding van de mededelingen in de televisiecommercial en op de website over korting op cursussen en een gratis tablet heeft besloten een cursus bij adverteerder te volgen. Op de website staat dat men op alle cursussen korting krijgt en daarbij een tablet cadeau ontvangt. Toen klager zich aanmeldde voor een cursus, bleken er actievoorwaarden te gelden waarin staat dat men alleen bij cursussen vanaf € 250,-- een tablet ontvangt. De cursus Frans waarvoor klager zich wilde aanmelden, kost minder en komt derhalve niet voor de gratis tablet in aanmerking. Toch staat op de website bij deze cursus een plaatje met de tekst “Tablet cadeau”. Voorts blijkt uit de actievoorwaarden dat men de tablet niet cadeau krijgt omdat men € 9,75 aan administratie- en verzendkosten moet betalen. De uiting is op grond van het voorgaande misleidend.

Oordeel:

1) Klager vermeldt in het online klachtenformulier dat hij bezwaar maakt tegen de hierboven omschreven televisiecommercial. In zijn toelichting op de klacht bestrijdt klager voorts de hierboven genoemde webpagina’s. De voorzitter gaat daarom ervan uit dat de klacht ziet op zowel de televisiecommercial als de genoemde webpagina’s. Ook adverteerder heeft de klacht aldus opgevat.

2) Ten aanzien van de kwestie van de jubileumkorting maakt klager kennelijk bezwaar tegen het woord jubileumkorting en het feit dat deze korting al sinds 2012 zou worden gegeven. Het enkele gebruik van het woord jubileumkorting op een specifieke pagina in verband met “70 jaar NTI” acht de voorzitter echter onvoldoende om de reclame misleidend te achten. Aangenomen moet worden dat de gemiddelde consument vooral acht zal slaan op de hoogte van de korting in plaats van de naam die adverteerder daaraan geeft. De voorzitter constateert voorts dat in de uitingen sprake is van verschillende kortingspercentages. In de televisie-commercial wordt immers 40% korting genoemd en op de website, onder verwijzing naar 70 jaar NTI, 50% korting, hetgeen blijkbaar de door klager bedoelde jubileumkorting is. Klager heeft, mede gelet hierop, onvoldoende onderbouwd dat adverteerder steeds dezelfde korting geeft op haar cursussen. Dit gedeelte van de klacht treft derhalve geen doel.

3) Niet in geschil is dat men niet bij elke cursus van adverteerder een gratis tablet ontvangt. De televisiecommercial wekt echter onmiskenbaar een andere, onjuiste indruk nu hierin zonder verdere toelichting wordt meegedeeld dat men bij adverteerder een gratis tablet ontvangt. Hetzelfde geldt voor de “jubileumpagina” nu hierop eveneens zonder toelichting staat dat men zonder betaling een tablet ontvangt (“Tablet cadeau”). De gemiddelde consument zal op grond hiervan menen dat men bij elke cursus die men bij adverteerder gaat volgen een gratis tablet ontvangt. Op geen enkele wijze blijkt uit de uitingen dat voor het ontvangen van een gratis tablet een minimum besteding aan cursusgeld geldt en dat sommige cursussen, inclusief de cursus Frans voor beginners waarbij eveneens wordt gezegd “Tablet cadeau”, niet boven het minimumbedrag uitkomen en om die reden niet onder de actie vallen.

4) Het had op de weg van adverteerder gelegen om duidelijk te maken dat het afhankelijk is van het bedrag van de cursus of men een tablet ontvangt en welk bedrag het betreft. Zonder deze informatie mist de gemiddelde consument essentiële informatie die hij nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Aldus is sprake van het ontbreken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Overigens acht de voorzitter het tevens in strijd met de eisen van professionele toewijding dat in de uitingen wordt meegedeeld dat men een gratis tablet ontvangt, terwijl niet wordt gecommuniceerd dat dit niet voor alle cursussen geldt. Bij een cadeau-actie als de onderhavige, waarbij sprake is van een gratis tablet en derhalve van een item met een relatief hoge waarde, mag in beginsel van de adverteerder een grote mate van zorgvuldigheid worden verwacht met betrekking tot de informatie over de voorwaarden. Aangenomen moet immers worden dat dit item in sterke mate de beslissing van de consument om bij adverteerder een cursus te volgen kan beïnvloeden. Om die reden had adverteerder in de uitingen juiste en volledige informatie behoren te geven op grond waarvan de gemiddelde consument zich een goed beeld zou kunnen vormen over de vraag of hij voor het gratis item in aanmerking komt. Aan deze eis is niet voldaan. Op grond van het voorgaande zijn de uitingen misleidend en oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

5) Eveneens is de voorzitter van oordeel dat het op de weg van adverteerder lag om duidelijk te maken dat aan het verzenden van de tablet kosten zijn verbonden. Deze informatie had uit de uiting dienen te blijken, zodat ook hierom de uiting in strijd is met artikel 7 NRC wegens het ontbreken van essentiële informatie. Tevens heeft adverteerder gehandeld in strijd met het bepaalde in punt 19 van de bij artikel 8.5 NRC behorende bijlage 1. Het in rekening brengen van verzendkosten is weliswaar toegestaan zonder afbreuk te doen aan het “gratis” aanbod, maar adverteerder brengt, naar uit de voorwaarden en het verweer blijkt, daarnaast administratiekosten in rekening welke blijkbaar eveneens zijn inbegrepen in het bedrag van € 9,75 dat de consument voor de “gratis” tablet dient te betalen. Het in rekening brengen van administratiekosten verdraagt zich niet met een gratis aanbod. De voorzitter verwijst naar de Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van richtlijn 2005/29/eg betreffende oneerlijke handelspraktijken van de Europese Commissie, voor zover hierin staat: “Dientengevolge mogen handelaren geen kosten in rekening brengen voor verpakking, behandeling of administratie.” Ook in zoverre is de uiting in strijd met artikel 7 NRC.

6) Adverteerder heeft meegedeeld de uitingen op enkele punten te zullen aanpassen. Nu deze toezegging geen betrekking heeft op alle onderdelen van de uitingen die in strijd met de Nederlandse Reclame Code zijn geacht, ziet de voorzitter geen aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep. Derhalve wordt beslist als volgt.

RB 2348

Van slapende hamsters en razende olifanten – Laagste Prijsgaranties en misleidende vergelijkende reclame

Bijdrage ingezonden door Michiel Heffels, Spiegeler advocaten. Zegeltjes, Airmiles en bonuskaarten zijn niet meer afdoende; in Nederlandse supermarkten wordt weer gewoon direct op prijs geconcurreerd waarbij vergaande claims worden gedaan ten aanzien van de laagste prijs.

Jumbo’s Laagste Prijsgarantie
Het lijkt er met name tussen de grootste supermarktketens Albert Heijn en Jumbo hard aan toe te gaan. Na de mededeling van AH dat zij meer dan duizend producten blijvend in prijs had verlaagd, begon Jumbo een marketingoffensief met haar Laagste Prijsgarantie. De AH-hamsters zijn kennelijk wat in de war door de plotselinge agressieve aanval van Jumbo en lijken het allemaal wat gelaten aan te zien.

Laagste prijsgaranties juridisch getoetst: KPN vs. Pretium

De Pretium Laagste Prijsgarantie: ‘De laagste kosten per maand of dubbel het verschil terug’ werd tot aan het Hof als ongeoorloofde uiting bestempeld. Pretium had ter verdediging van haar garantie 8 deskundigenverklaringen van hooggeleerde gepromoveerde neerlandici in het geding gebracht die allen verklaarden dat de uiting van Pretium geen absolute claim inhield dat zij altijd de goedkoopste was. Immers in het laatste deel van frase ‘de laagste kosten per maand of dubbel het verschil terug’ werd toch immers de mogelijkheid open gelaten dat klanten dubbel het verschil terug zouden krijgen als zij goedkoper uit waren bij een andere aanbieder. KPN bracht maar een enkele deskundigenverklaring in het geding waarin werd onderbouwd dat de betekenis die aan deze specifieke uiting diende te worden gegeven afhankelijk was van de context waarin deze werd gedaan. Het laatste deel van de claim “of dubbel het verschil terug” van Pretium gold volgens de deskundige van KPN niet als belofte dat prijsverschillen dubbel werden terugbetaald maar juist als versterking van Pretium’s (onjuiste) stelling dat je als eindgebruiker altijd goedkoper uit was bij Pretium. Een aanbieder van telefoniediensten zal immers goed op de hoogte zijn van de tarieven van andere aanbieders en daarom door (potentiële) klanten als autoriteit worden gezien. Als een professionele aanbieder bereid is om dubbel het verschil terug te betalen, zal de claim dat je altijd de laagste prijs biedt, toch zeker wel juist zijn.

Het Hof volgde KPN in haar betoog: “r.o. 3.20 – Zoals hiervoor is overwogen (zie 3.7) gaat het erom welke interpretatie de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument aan die reclame-uiting zal geven. De litigieuze uiting vangt aan met de woorden: “de laagste kosten per maand” en op die woorden valt ook de nadruk. De toevoeging “of u ontvangt dubbel het verschil terug” doet onvoldoende afbreuk aan de suggestie van de laagste kosten per maand aangezien de gemiddelde consument ervan zal uitgaan dat een commerciële aanbieder van telecomdiensten niet dubbel het verschil zal aanbieden indien hij niet daadwerkelijk (doorgaans) de goedkoopste is.”

Een door zijn absoluutheid misleidende superioriteitsclaim
Hoewel de rechtstrijd tussen KPN en Pretium over de laagste prijsgarantie begon in 2005 was deze zaak – op enkele procedurele kwesties na – inhoudelijk pas ten einde na het tweede arrest van de Hoge Raad in 2008.

Aan de beoordeling door het Hof in 2006 van Pretium’s Laagste Prijsgarantie is in deze reeks rechtzaken niet meer getornd. Advocaat-Generaal Verkade had het ook kort kunnen houden in zijn conclusie van 2007 aangezien hij al meteen aangeeft dat Pretium niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Niettemin neemt hij de gelegenheid te baat om bijzonder uitvoerig in te gaan op het fenomeen laagste prijsgaranties waarbij hij het arrest van het Hof onderschrijft en en passant de Rechtbank en het Hof corrigeert in de door hen gebezigde term “absolute superioriteitsclaim” en deze vervangt door “door zijn absoluutheid misleidende superioriteitsclaim”.

Je zou verwachten dat laagste pijsgaranties daarmee een stille dood zouden sterven. Niets is minder waar; zelfs gerenommeerde bedrijven maken er nog steeds volop gebruik van (zie artikel Consumentenbond).

De Reclame Code Commissie ziet het anders
De Reclame Code Commissie (RCC) trekt zich niet altijd iets aan van geldende rechtspraak en volgt zo haar eigen regels. Zo hield in 2014 Jumbo’s Prijsgarantie stand toen de voorzitter van de RCC concludeerde: “Aldus kan de consument erop vertrouwen dat hij bij adverteerder, vergeleken met de supermarkten in de buurt, de laagste prijs zal betalen. Indien dit niet het geval is, krijgt hij immers zijn geld terug (zodat hij het product in feite gratis ontvangt) en wordt de prijs van het desbetreffende product aangepast.” (zie uitspraak RCC).

Feitelijk gebruikt de RCC hiermee in haar beslissing exact de redenering van Pretium en haar 8 deskundige neerlandici die het Hof afwees in haar arrest van 27 april 2006. Niettemin zal de ‘gemiddeld goed geïnformeerde’ consument de laagste prijsgarantie van Jumbo niet heel anders kunnen begrijpen dan een garantie van een professionele aanbieder (Jumbo) dat zij voor de producten in haar schappen een lagere prijs rekent dan haar concurrenten. Jumbo laat daar in haar huidige tv-commercial ook geen enkele twijfel over bestaan. Ook hier zou daarom volgens geldende rechtspraak dienen te worden geoordeeld dat de Jumbo’s Laagste Prijsgarantie juist als bevestiging dient te gelden dat Jumbo altijd goedkoper is, hetgeen onjuist is. Het enige houvast dat Jumbo heeft, zou de toevoeging “(doorgaans)” zijn die het Hof gebruikt in de relevante rechtsoverweging (r.o. 3.20 hierboven) in het arrest KPN-Pretium.

Schijnbewegingen van de Reclame Code Commissie
Na 20 jaar Jumbo’s Laagste Prijsgarantie, begint deze wat kleine barstjes te vertonen. De RCC is in 2015 van mening dat de “spelregels” die de omvang van de prijsgarantie beperken niet voldoende duidelijk uit (elk van) de bestreden uitingen op te maken is (zie uitspraak RCC).

Dat lijkt een hele stap voor de RCC, maar het is al jaren geldende rechtspraak dat je wezenlijke elementen van een aanbod in een reclameuiting niet kan wegstoppen in kleine letterjes, laat staan kan nuanceren in voorwaarden die niet direct in de uiting staan vermeld. De RCC lijkt hiermee toch enigszins terug te komen op haar uitspraak uit 2014 over Jumbo’s Laagste Prijsgarantie waarin nog impliciet werd verondersteld dat de vergelijking zag op andere supermarkten in de buurt. Niettemin is het hoge woord er bij de RCC nog niet uit namelijk dat laagste prijsgaranties doorgaans gewoon absolute claims zijn die door de gemiddelde consument worden begrepen als harde garantie dat een aanbieder altijd goedkoper is dan haar concurrenten en niet als aanbod om gecompenseerd te worden voor het geval de claim onjuist is.

Voorlopig liggen de AH-hamsters nog in winterslaap
Albert Heijn lijkt vooralsnog een directe confrontatie met haar grootste concurrent uit de weg te gaan. Gaat ze het gevecht wel aan dan dreigt een nieuwe supermarktoorlog met bijbehorende uitholling van de winstmarge hetgeen AH als marktleider en beursgenoteerd bedrijf nu even niet kan gebruiken.

Op termijn lijkt het echter onvermijdelijk dat Albert Heijn de provocaties van Jumbo een halt toeroept. Bij de civiele rechter heeft Albert Heijn daarbij betere kansen dan bij de RCC. De Reclame Code Commissie lijkt namelijk vooralsnog niet onverdeeld overtuigd te zijn dat laagste prijsgaranties door de ‘gemiddelde goed geïnformeerde’ consument doorgaans worden begrepen als een “door zijn absoluutheid misleidende superioriteitsclaim”.

Misschien wordt het toch nog een warme zomer.

Michiel Heffels

Uitspraken – Laagste Prijsgarantie: KPN vs. Pretium
> KG Rechtbank Haarlem 06-10-2005
> Hof Amsterdam 01-02-2007
> Conclusie A-G Verkade 13-06-2008
> Hoge Raad 13-06-2008



> KG Rechtbank Haarlem 24-11-2005
> Hoger Beroep KG Gerechtshof Amsterdam 27-04-2006
> Conclusie A-G Verkade 23-11-2007
> Hoge Raad 23-11-2007

RB 2332

Jurisprudentielunch reclamerecht 2015

De Balie, Amsterdam, donderdag 23 april 2015, 12.00 - 15.15 uur. Dé jaarlijkse lunchbijeenkomst over het reclamerecht. Jan Kabel en Ebba Hoogenraad bespreken belangrijke en actuele jurisprudentie.

Jan Kabel spreekt over Europese ontwikkelingen op het gebied van reclame en oneerlijke handelspraktijken. Het gaat deze keer niet alleen om de inhoud (B2B en B2C misleidende en vergelijkende reclame), maar ook om de presentatie van reclame (onderbreking, omvang, virtuele en split screen reclame, sponsoring en product placement, e.d.) en om reclame voor specifieke producten, doelgroepen en diensten.

Ebba Hoogenraad spreekt over de ontwikkelingen in het Nederlandse reclamerecht bij de rechter en de Stichting Reclame Code. Wie is als adverteerder verantwoordelijk voor de inhoud van reclame? Is een voorlichtingsspotje van VWS reclame of informatie? Wanneer moeten (vergelijkende) claims worden gestaafd met gedegen onderzoek en wat geldt als uitnodiging tot aankoop?

Hier inschrijven

Waar: De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Wanneer: Donderdag 23 april 2015, 12u00 - 15u15
Prijs:
€ 350,00 Per persoon
€ 295,00 Sponsors Reclameboek/leden VvRr/, en
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Inclusief: lunch, koffie, thee, cursusmateriaal
Ordepunten: 3

Programma
11.30 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 13.30 uur prof. Jan Kabel, IViR en DLA Piper
13.45 – 15.15 uur Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak
15.15 uur Einde programma

Hier inschrijven

RB 2347

Spotjes 'de zorg verandert mee' zijn ideële reclame ex 1 NRC

CvB 10 februari 2015, RB 2347; dossiernr. 2015/00005 (Ministerie VWS tegen FNV, afd. Zorg en Welzijn)
Uitspraak ingezonden door Ebba Hoogenraad en Moïra Truijens, Hoogenraad & Haak.
Het CvB heeft eerdere beslissing van de RCC [RB 2318] bevestigd. De reclamespotjes uit de voorlichtingscampagne ‘Nederland verandert, de zorg verandert mee’ van het Ministerie van VWS schetsen een te positief en rooskleurig beeld. Daardoor zijn de spotjes schadelijk voor het vertrouwen in reclame. Het CvB oordeelt dat in de spotjes zelf vermeld had moeten worden dat de veranderingen in de zorg in veel gevallen ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor het individu. De burger moet er op kunnen vertrouwen dat reclame-uitingen van de overheid over verandering in de zorg een adequaat beeld geven.

De spotjes zijn een vorm van ideële reclame in de zin van artikel 1 NRC. VWS schetst namelijk een positief beeld van de nieuwe wetgeving. Het heeft daarmee een aanprijzend karakter. Het verweer van VWS dat het louter objectieve informatie betreft wordt in twee instanties afgewezen.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

RB 2346

Vrienden Loterij Kansspelaanbieder is sponsor van kinder-Koningsspelen

Vz. RCC 23 februari 2015, RB 2346 (Vriendenloterij Koningsspelen)
Toewijzing. RvK. Het betreft een subpagina (partnerpagina) van de website www.koningsspelen.nl waarop onder meer de namen van sponsors (inclusief adverteerder) van de Koningsspelen 2015 staan. Klager maakt, samengevat, bezwaar tegen het feit dat de naam van adverteerder als sponsor van een kinderactiviteit wordt genoemd. Dit is volgens klager niet toegestaan.

 

1) De voorzitter verwijst naar de beslissing van het College van Beroep in dossier 2014/ 00833 waarin is geoordeeld dat sponsoring een vorm van reclame is en dat een adverteerder die zijn naam verbindt aan een uiting waarin een activiteit wordt genoemd, bekend maakt dat hij die activiteit steunt. In het onderhavige geval oordeelt de voorzitter derhalve dat adverteerder door zichzelf als partner te laten noemen bekend maakt dat zij de Koningsspelen financieel steunt. Hierdoor maakt adverteerder echter tevens reclame voor zichzelf. Adverteerder doet dit blijkbaar om deelname aan haar loterij te bevorderen. De voorzitter verwerpt daarom de stelling van adverteerder dat het vermelden van haar naam als sponsor niet afzonderlijk als reclame kan worden aangemerkt. Door de uiting vergroot adverteerder haar naamsbekendheid als goede doelen loterij en prijst zij indirect tevens haar loterij aan.

2) Dit laatste impliceert dat sprake is van reclame voor een kansspel. De uiting en de klacht dateren blijkbaar van na 1 januari 2015, zodat de uiting dient te worden getoetst aan de Reclamecode voor kansspelen die worden aangeboden door vergunninghouders ingevolge de wet op de Kansspelen (RVK) 2015.

3) Niet in geschil is dat de Koningsspelen activiteiten betreffen die specifiek voor kinderen zijn bedoeld. Met betrekking tot de vraag of de sponsoring van deze activiteiten in strijd is met artikel 6.7 RvK 2015, oordeelt de voorzitter als volgt. Ingevolge dit artikel is, voor zover hier van belang, het kansspelaanbieders niet toegestaan activiteiten van derden te sponsoren die zich grotendeels of expliciet richten op minderjarigen. Naar de letter genomen valt de sponsorvermelding van adverteerder onder de reikwijdte van dit verbod. Ook in het eerdergenoemde dossier 2014/00833 was sprake was van een sponsorvermelding die betrekking had op activiteiten voor minderjarigen. In dat dossier is de uiting vervolgens om die reden in strijd geacht met het verbod onder IV.2 RVK (oud) 2013. Artikel 6.7 RvK 2015 bevat hetzelfde verbod, maar kent, anders dan de oude regeling, tevens de volgende clausule: “met uitzondering van neutrale vermelding van sponsoring van media-aanbod”. Ten aanzien van de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan deze toevoeging ten opzichte van het bepaalde onder IV.2 RVK (oud) 2013, overweegt de voorzitter als volgt.

4) De voorzitter begrijpt dat de toevoeging aan artikel 6.7 RvK 2015 is bedoeld om het mogelijk te maken in media-aanbod (daaronder ook te verstaan websites) kenbaar te maken dat men activiteiten van derden sponsort, ook als die zijn gericht op minderjarigen, mits wordt voldaan aan de eis “neutrale vermelding van sponsoring”. Naar het oordeel van de voorzitter beantwoordt een enkele sponsorvermelding in ieder geval aan deze eis. De sponsorvermelding staat in het onderhavige geval echter niet op zichzelf, maar is voorzien van de volgende toelichting: “De VriendenLoterij heeft financieel bijgedragen aan de Koningsspelen om het belang van regelmatig bewegen en een goed ontbijt bij kinderen onder de aandacht te brengen. De VriendenLoterij steunt goede doelen, clubs en verenigingen die zich richten op de gezondheid en het welzijn van mensen.” Beoordeeld moet worden of deze tekst een neutrale vermelding van de sponsoring is in de zin van artikel 6.7 RvK 2015. Naar het oordeel van de voorzitter is dit niet het geval. De tekst bevat een extra aanprijzing van adverteerder als goede doelen loterij. Zij legt in deze tekst immers een direct verband tussen haar sponsoring en initiatieven die bijdragen aan de gezondheid van kinderen en het welzijn van mensen. Op grond hiervan oordeelt de voorzitter dat de aanvullende tekst niet kan worden beschouwd als een neutrale vermelding van de sponsoring. In zoverre acht de voorzitter de bestreden uiting in strijd met artikel 6.7 RvK 2015. Derhalve wordt beslist als volgt.
RB 2345

Suggestie seksuele handelingen duidelijk overdreven en gespeelde situatie

RCC 24 februari 2015, RB 2345 (Cookie Notti)
Afgewezen. Goede smaak/fatsoen. Penotti: Suggestie seksuele handelingen ouders op keukentafel / smakeloos met name voor kinderen / duidelijk overdreven en gespeelde situatie. Er worden niet expliciet seksuele handelingen of bloot getoond video

De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de televisiecommercial in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code, in het bijzonder voor zover deze wordt uitgezonden op tijdstippen waarop kinderen geacht kunnen worden televisie te kijken. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. Beoordeeld wordt of de commercial naar de huidige algemene maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare te buiten gaat.

Daarvan is naar het oordeel van de Commissie, voornoemde terughoudendheid in acht genomen, in de onderhavige commercial geen sprake. Er wordt weliswaar tegenover de zoon in de commercial de suggestie gewekt dat sprake is van seksuele handelingen, maar er worden niet expliciet seksuele handelingen of bloot getoond. Voor de kijker is duidelijk dat sprake is van een overdreven en gespeelde situatie. Van strijd met de goede smaak en/of het fatsoen is daarom geen sprake, ook niet voor zover de commercial wordt uitgezonden op tijdstippen dat kinderen televisie kijken. De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen de uiting kan waarderen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.