RB
Gepubliceerd op woensdag 25 juli 2018
RB 3174
Zelfregulering (RCC, KOAG/KAG) ||
25 jun 2018
Zelfregulering (RCC, KOAG/KAG) 25 jun 2018, RB 3174; 2018/00380 (Agressieve reclame ), https://www.reclameboek.nl/artikelen/geen-sprake-van-agressieve-reclame-door-negeren-bel-niet-aan-verzoek

Geen sprake van agressieve reclame door negeren bel-niet-aan verzoek

Voorz. RCC 25 juni 2018, RB 3174; dossiernr. 2018/00380 (bel-niet-aan en Nee/Nee-sticker) Agressieve reclame. Deels toegewezen. De klacht: Klager vond op zijn deurmat ongeadresseerd reclamedrukwerk (een kaartje) van afzender. Blijkbaar was een collectant aan de deur geweest die hem niet thuis had aangetroffen en die een kaartje heeft achtergelaten met de oproep te doneren. Het kaartje lijkt speciaal voor dit doel te zijn gemaakt. De collectant had echter door moeten lopen omdat de deur is voorzien van een bel-niet-aan sticker en de brievenbuis is voorzien van een Nee/Nee-sticker. Een verantwoorde afzender onderzoekt het als er iets mis gaat, biedt excuses aan en neemt maatregelen om herhaling te voorkomen. Afzender doet dit niet. Zij ontkent stellig en ongeloofwaardig, verhult de feiten en neemt geen maatregelen. Afzender heeft door klager niet met rust te laten en onvoldoende te reageren in strijd gehandeld met de volgende artikelen (...)

Het oordeel van de voorzitter
1)  Klager stelt dat een collectant in strijd met zijn bel-niet-aan sticker bij hem heeft aangebeld en tevens ten onrechte ongeadresseerd reclamedrukwerk bij hem heeft bezorgd. De wijze van werving bij de voordeur ('Door2Door werving') en het bezorgen van ongeadresseerd reclamedrukwerk zijn gereguleerd in de RFM respectievelijk de Code VOR. Dit brengt mee dat bij klachten over de wijze van werving waarop deze bijzondere reclamecodes zien, aan de specifieke en gedetailleerde bepalingen van die codes dient te worden getoetst. Om die reden beperkt de voorzitter de toetsing over de wijze van werving tot de artikelen 9 lid 1 RFM en artikel 3.1 Code VOR waarop de klachtonderdelen 2 en 7 zien. Het voorgaande impliceert dat de klachtonderdelen 11, 12, 13 en 14 geen afzonderlijke behandeling behoeven.

2)  Afzender acht het op grond van het door klager ontvangen kaartje aannemelijk dat een collectant bij hem heeft aangebeld. De voorzitter oordeelt op grond hiervan dat de betrokken collectant de bel-niet-aan sticker van klager niet heeft gerespecteerd. Hierdoor is gehandeld in strijd met artikel 9 lid 1 RFM, zodat klachtonderdeel 2 doel treft. Afzender heeft zich verantwoordelijk verklaard voor het handelen van haar vrijwilligers. De voorzitter ziet geen aanleiding ook de betrokken collectant verantwoordelijk te achten.

3)  Verder heeft klager onweersproken gesteld dat het kaartje bij hem is gedeponeerd in strijd met de Nee/Nee-sticker op zijn brievenbus als bedoeld in bijlage 1 bij de Code VOR. Hierdoor is gehandeld in strijd met artikel 3.1 Code VOR, zodat klachtonderdeel 7 doel treft. Afzender heeft zich voor dit handelen eveneens verantwoordelijk verklaard. Ook in zoverre ziet de voorzitter geen aanleiding om de collectant mede verantwoordelijk te achten.

4)  Klager stelt terecht dat hij niet binnen de termijn van artikel 5 is geïnformeerd door afzender naar aanleiding van zijn klacht. Klager heeft zich immers op 17 maart 2018 bij afzender schriftelijk beklaagd over de wijze van werven, waarop afzender pas heeft gereageerd bij e-mail van 24 april 2018. In zoverre heeft afzender gehandeld in strijd met artikel 5 Code VOR als bedoeld in klachtonderdeel 10. Tevens is daardoor niet de termijn van artikel 10 lid 1 RFM in acht genomen zoals kennelijk met klachtonderdeel 4 is bedoeld.

5)  Klager heeft geen belang meer bij klachtonderdeel 8, nu de uiting reeds op grond van het voorgaande in strijd met artikel 3.1 Code VOR is geacht. Nu geen contact heeft plaatsgevonden tussen klager en de collectant, doet zich verder niet de situatie voor als bedoeld in artikel 3 lid 3 RFM. Derhalve kan niet in strijd met dit artikel zijn gehandeld zodat klachtonderdeel 1 evenmin doel treft. Ook is niet gehandeld in strijd met artikel 10 lid 2 RFM. Dat klager geen genoegen neemt met de reactie van afzender, brengt niet mee dat artikel 10 lid 2 RFM is geschonden. Om dezelfde reden kan niet worden gezegd dat afzender heeft gehandeld in strijd met artikel 5 Code VOR. De klachtonderdelen 3 en 9 treffen daarom geen doel. Hetzelfde geldt voor de klachtonderdelen 5 en 6 nu de CBR in dit geval niet van toepassing is omdat het om ongeadresseerd reclamedrukwerk gaat dat onder de werking van de Code VOR valt.

6)  Afzender heeft meegedeeld het voorval te betreuren en dat zij er alles aan zal doen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Gelet hierop zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, zodat volstaan wordt met te oordelen als volgt.